Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Jozef van Nazaret,zoon van een verder onbekende Jakob of Heli en waarschijnlijk van het geslacht van David, was een onbemiddelde timmerman (‘teknoon’) in Nazaret, waar ook Maria woonde. Hij was de vader van Jezus van Nazaret. Al voor Maria met haar verloofde Jozef ging samenwonen bleek zij zwanger. In zijn verwarring dacht de man over een discrete scheiding, totdat hij van Godswege gerustgesteld werd door een engel, die hem er met verwijzing naar Jes. 7,14 op wees dat ‘het kind in haar schoot van de heilige Geest’ was en hem aanraadde Maria bij zich in huis te nemen en haar zoon straks Jesus te noemen. Na enige tijd ging Jozef met Maria als gevolg van een bevel van keizer Augustus voor een volkstelling naar ‘zijn eigen stad’ Betlehem om zich aan te geven. Daar werd in een onderkomen voor dieren Maria's zoon geboren, omdat er in de herberg geen plaats was. Na een bezoek van herders en »Wijzen uit het Oosten vluchtte Jozef, gewaarschuwd door een engel, met zijn gezin naar Egypte om te ontsnappen aan de bedreiging door koning »Herodes (Mat. 1-2). Na de dood van Herodes vestigde hij zich met zijn gezin in Nazaret, waar men hem beschouwde als de vader van Jezus (Luc. 4,22). Zijn houding tegenover Maria, de naamgeving van Jezus (Mat. 1,19-25), de opdracht van zijn kind in de tempel (»Simeon & Hanna), waarbij hij het offer der armen bracht (Luc. 2,24), en de jaarlijkse reis naar de tempel te Jeruzalem, waar hij zijn zoon even kwijtraakte maar terugvond (Luc. 2,41-50), doen hem kennen als een rechtvaardig man en een wetsgetrouwe jood. Omdat Jozef in de evangelies verder niet meer genoemd wordt, heeft men al vroeg (vanaf Hieronymus, 4e eeuw) aangenomen dat hij voor het begin van Jezus' optreden moet zijn gestorven. Bijzonderheden over Jozefs huwelijk (bruidswerving en aanwijzing uit meerdere huwelijkskandidaten tot bruidegom van Maria) en over zijn gezinsleven vindt men in de apocriefe geschriften over »Anna en »Maria en in de daaraan verwante Geschiedenis van Jozef, de timmerman, die in de 4e eeuw in Egypte in het Grieks werd samengesteld, wellicht uit oudere versies, maar die slechts in een Koptische en een Arabische vertaling (ten dele) bewaard bleef met aanvullingen uit later tijd. Het verhaal over de huwelijkskandidaat had invloed op de iconografie: om uit te maken wie Maria als bruid zou krijgen, brachten Jozef en zijn mededingers hun staf naar de tempel, waar alle stokken dor bleven, maar die van Jozef naar analogie van Aärons staf (Num. 17,16-26) ging bloeien. In het boek wordt bovendien verteld over Jozefs ziekbed, dood en begrafenis. Voorts wordt verhaald over de vlucht naar Egypte: hoe, toen zij onderweg uitrustten, een dadelpalm voorover boog en zijn vruchten aanbood; voorts hoe, toen zij het land binnenkwamen, de afgodsbeelden van hun sokkels vielen omdat hier de ware God passeerde. Men leest dit alles in het Arabische Kindsheidsevangelie en het Liber de ortu beatae Mariae et infantia salvatoris (Geboorte van de heilige Maria en de jeugd van de verlosser) of Evangelie van Pseudo-Matteüs (beide 6e eeuw maar uit ouder materiaal). Middeleeuwse legenden - vooral over Jozefs zorgen rond Jezus' geboorte - vindt men in de Revelationes van Birgitta van Zweden (ca. 1350) en in het verhaal van Josephs Hosen (de kousen of broek van Jozef). In dit verhaal verscheurt hij, bij gebrek aan kleding voor de pasgeborene, zijn kleding tot windsels. Vanaf de middeleeuwen werd Jozef op grond van zijn in de legenden vermelde hoge leeftijd (80 jaar bij zijn huwelijk met Maria, 102 jaar bij zijn sterven) vaak als grijsaard voorgesteld.
Het bericht dat een Romeinse soldaat Pandera of Panthera een relatie met Maria had en de buitenechtelijke vader van Jezus zou zijn, circuleerde al in de joodse traditie ca. 100. Origenes en anderen wisten echter te vertellen | |
[pagina 147]
| |
dat Pandera een niet-joodse bijnaam was van Jozefs vader, Jakob (Mat. 1,16). De soldaat en zijn naam (verbastering van Ben Parthenou, zoon van een maagd?) fungeerden in de anti-christelijke polemiek en maakten de overtuiging van de maagdelijke geboorte belachelijk. De suggestie die uitgaat van Mat. 13,55 (broers en zusters van Jezus) gaf in de middeleeuwen
Geboorte en jeugd van Jezus, encolpion (medaillon aan ketting op de borst gedragen) van Adana (Tschnili-Kiosk, Turkije), gedreven goud, eind 6e eeuw. Archeologisch Museum, Istanbul. In drie registers ziet men een voldragen cyclus van de jeugd van Jezus. Boven de boodschap van de engel aan de spinnende Maria (achter haar het dienstmeisje) en begroeting van Elisabet (achter haar het huis van Zacharias); midden summiere weergave I van de geboorte en de vlucht naar Egypte (aangeduid met stadspoort en inscriptie ‘Egypte’); onder herders in het veld en aanbidding van de Wijzen. De lamp boven de geboorte is een herinnering aan de lampen boven de al vóór de 6e eeuw aangewezen en bezochte grot in Betlehem onder de 4e-eeuwse basiliek van Constantijn. Men bemerke de centrale plaats van Maria en het kind op de ezel, waaraan Jozef voorafgaat. De ezel zal eeuwenlang zo stappen en Jozef zal aldus bezorgd om blijven kijken.
en lang daarna voedsel aan het vermoeden van een of meer huwelijken van Jozef voorafgaand aan dat met Maria. Moderne exegeten die de ‘maagdelijke’ situatie rond Jezus geboorte in het voetspoor van oudtestamentische geboorteverhalen (vgl. Samuël of Samson) en nuchtere vroegchristelijke opvattingen liever in een diepe, genuanceerde, religieus-symbolische dan in een al te platte fysieke zin willen verstaan, hebben deze tour de | |
[pagina 148]
| |
force niet nodig. Net zo min trouwens als de evangelist Marcus en Paulus, die de ‘maagdelijke’ geboorte van Jezus niet kennen. De idee van de hoge leeftijd die men Jozef toebedeelde, was zeker niet vrij van de bijgedachte dat daardoor de fysieke maagdelijkheid van Maria werd veilig gesteld. Geen bijbelse figuur heeft zozeer te lijden gehad van de reeds in de late middeleeuwen ingezette verburgerlijking van de westerse cultuur als Jozef. De functie van het gezin als economisch en maatschappelijk stabiliserende factor liet haar sporen na in de interpretatie van Jozef als vertrouwenwekkende huisvader. Daarbij kwam juist op het aspect van Jozefs ‘maagdelijkheid’ de nadruk te liggen: hij heeft Maria's ongereptheid niet mogen kwetsen. Daaraan heeft zeker de misogyne en door vrees voor lichamelijkheid ingegeven houding in sommige apocriefe en patristische geschriften, die ook aan de dualistische, antieke cultuur niet geheel vreemd was, meegewerkt. Anders en vooral indringender en brutaler dan de zeer gereserveerde auteurs van de evangelies maken de schrijvers van deze apocriefe geschriften, en in hun voetspoor - want dat was het gevolg - de middeleeuwse schilders en auteurs, zich vrolijk over de nogal vreemde functie van Jozef. In de afbeeldingen werd hij dan ook niet zelden neergezet als een weliswaar vrome, maar ook impotente, aftandse sukkel en op het toneel als een ‘door God bij de neus genomen horendrager’. In en na de perioden van de Contrareformatie en de Verlichting overleefde Jozef in de sterk oplevende volksvroomheid, waarin hij een grote plaats innam, binnen de katholieke kerk als een nogal stoffige en bloedeloze garant voor de heiligheid van het christelijke gezin. Het oudste document voor een verering van Jozef is de genoemde Geschiedenis. In het Westen is van verering slechts aarzelend en lokaal sprake vanaf de 9e eeuw. Pas na de speculaties - in het voetspoor natuurlijk van de meester van het moderne sentiment, Bernardus van Clairvaux (eerste helft 12e eeuw) - van laat-middeleeuwse theologen zoals D'Ailly en Gerson (ca. 1400) en door aanmoediging van franciscanen, karmelieten (met name Teresa van Avila) en vooral jezuïeten ontstond in West-Europa en Latijns-Amerika een vaak geëxalteerde, populaire Jozef-verering. Eerst had men tot klaarheid moeten komen over problemen die de moderne mens niet meer aanspreken, zoals Jozefs relatie tot de incarnatie (en tot Maria), de aard van zijn ‘vaderschap’ van Jezus (waarvoor men de onmogelijke term van het ‘voedstervaderschap’ uitvond), eliminering van de dreigende concurrentie voor het goddelijk vaderschap en zelfs de (theologische) aard van de aan hem gewijde verering. Toen dit alles - overigens zeer theoretisch en vooral nogal irreëel - tot klaarheid gebracht was, steeg de cultus tot zo'n hoogte dat men sprak van de jezuïetische ‘aardse Drieëenheid’: Jozef met Maria en het Jezuskind (Heilige Familie). Zijn liturgisch feest werd ingevoerd (19 maart); de maand maart werd hem gewijd; een kleine dertig, vooral vrouwelijke kloostercongregaties kozen zijn naam en bescherming; landen (onder meer Mexico, de Filippijnen, Canada en Oostenrijk) en religieuze broederschappen gingen rekenen op zijn protectie. Tot ver in de 20e eeuw richtte menig katholiek zich tot Jozef als patroon van zieken, stervenden en handwerkslieden, en gehuwden en ongehuwden vroegen om zijn hulp in de strijd om het eindeloos gepreekte ideaal van de ‘kuisheid’ te kunnen bewaren. In 1870, het jaar van de Italiaanse bezetting van de pauselijke staat, verhief Pius ix Jozef tot patroon van de Kerk. De patronage van de arbeid, door Pius xii in 1955 - met een poging tot ‘doop’ van de 1-mei-viering - aan Jozef toegekend, heeft echter nooit grote respons gehad. Onder de Jozef-relieken die door de kruisvaders waren meegebracht, bevonden zich allerlei voorwerpen die hij had gebruikt. De reliek van de windsels, gemaakt uit zijn kousen of broek, is wel de meest curieuze. Men vereerde ze vanaf ca. 1400 te Aken. Zijn door | |
[pagina 149]
| |
Maria genaaide kleren bewaart men vanaf 1254 te Joinville en zijn staf in de Santa Maria degli Angeli te Florence. Verschillende plaatsen beweren in het bezit te zijn van zijn trouwring, waaronder Perugia, Semur-en-Auxois en Parijs (Notre-Dame). Een voorbeeld make het uiteenlopend karakter van de Jozef-interpretatie in de beeldende kunst duidelijk. Groot is het contrast tussen de waardige en stoere, slechts enkele malen met zijn spanzaag afgebeelde timmerman uit de christelijke oudheid (ivoren kastje van Werden 4e eeuw, ivoor tweede helft 5e eeuw in de dom te Milaan) of de honderden malen bezorgd omkijkende gids voor zijn gezin op elke voorstelling van de vlucht naar Egypte in de middeleeuwen (gewelfschildering ca. 1300 in de Sint-Salviuskerk te Limbricht) en de onmogelijke kwezelaar bij Reni (schilderij ca. 1620, eindeloos gekopieerd voor katholieke huiskamers) of op menig devotieprentje van de Heilige Familie (S. Verbruggen ca. 1600 of Mallery ca. 1620). Verwant hieraan is het altijd in een hoekje ineengedrongen mannetje Jozef met zijn hand aan de kaak (klassiek gebaar van niet-begrijpen of geen raad weten) op talloze afbeeldingen van Jezus' geboorte. Zo ziet men hem in het Oosten (deksel van Palestijnse reliekdoos ca. 600, of 15e-eeuws ikoon uit Novgorod). Tot ca. 1300 werd hij ook in het Westen in deze houding afgebeeld, maar het is niet bekend of men hem hier serieus nam (Lotharings ivoor ca. 1000) of om hem grinnikte of vertederd was. Het laatste wordt aannemelijk als het gebaar van de hand aan de kaak na 1250 niet meer begrepen wordt en dat van de omhoog gestoken hand op vele wijzen geduid wordt. Te Limbricht, op een paneel 1370-72 van het altaar uit Schloss Tirol en op vele andere plaatsen legde men het uit als het in slaap vallen van de vermoeide man; op een paneel ca. 1400 van Bertram van Minden aan het altaar in de kerk te Buxtehude als het nemen van een slokje voor de dorst uit de reiskalebas. Op panelen ca. 1410-22 aan het altaar in de Evangelische Pfarrkirche te Fröndenberg en aan een vleugel van het uit hout gesneden altaar ca. 1450 in de Mariënkirche te Iserlohn, beide in Westfalen, werd het begrepen als het bijeengraaien en in een kist opbergen van de door de Wijzen uit het Oosten geschonken schatten. Weer elders, zoals op een paneel aan het Vlaamse hoofdaltaar ca. 1420 in de Reinoldkirche te Dortmund, werd het gebaar verstaan als het drogen van de luiers. Op een paneel ca. 1410 van een Hessische meester aan het altaar in de kerk van Rauschenberg blaast Jozef in de hoek een vuurtje aan en Konrad van Soest laat hem op zijn altaar 1404 in de kerk te Wildungen een papje gereedmaken voor de boreling. Het zijn vergroeiingen of zo men wil vermenselijkingen die enerzijds kunnen wijzen op de voortgang van de verburgerlijking, anderzijds op het zo belangrijke ontstaan, in de late middeleeuwen, van een nieuw sentiment en van belangstelling voor details en voor menselijke interactie. De inhoudelijke verschrompeling heeft zich echter - vooral met betrekking tot Jozef - vanaf ca. 1650 doorgezet in zijn, overigens soms met grote artisticiteit vervaardigde beeltenis. Jozef werd in de oudheid zelden afgebeeld (genoemde ivoren uit Werden en te Milaan). Bij de oudste afbeeldingen van de geboorte ontbreekt hij zelfs (Adelphia-sarcofaag uit Syracuse ca. 340 of Noorditaliaans ivoor ca. 415 in het museum te Nevers). Vanaf de 6e eeuw tot in de middeleeuwen verscheen hij zoals beschreven in de steeds gedetailleerder scènes van en rond Jezus' geboorte en bij zijn ‘terugvinding in de tempel’. Hij draagt daarbij doorgaans een (opgeschorte) tuniek en een omgeslagen mantel, die hij tot in de nieuwe tijd blijft dragen (geëmailleerde staurotheek - houder voor een kruisreliek - uit de 8e-9e eeuw, waarschijnlijk uit een souvenirsatelier te Palestina; de stoere man met het koppel duiven uit de beeldengroep met de opdracht in de tempel ca. 1240 aan het hoofdportaal van de westgevel te Reims). In de 14e eeuw ontstonden langzaam aan de eerste min of meer zelfstandige voorstellingen: als wijn- | |
[pagina 150]
| |
gaardenier - men weet niet goed waarom - met wijnstok en snoeimes op een fresco in de dom te Limburg an der Lahn en als grijsaard met staf op dat van Taddeo Gaddi ca. 1350 in de Santa Croce te Florence. De graag geziene, laat-middeleeuwse voorstellingen van de Heilige Maagschap (»Anna; zelfs de verwanten van Jozef zijn afgebeeld op een gewelffresco ca. 1695 in de monumentale cyclus van Willmann in de abdijkerk te Grüssau in Silesië) en de Heilige Familie (Meester van het Bartolomeüs-altaar in een ‘Andachtsbild’ ca. 1470-80 met vijg, teken van vruchtbaarheid, en papje voor het kind; of Mostaert ca. 1540, met het gezin aan de maaltijd) boden nieuwe mogelijkheden. De daaropvolgende eeuwen gaven een grote vraag te zien naar presentaties, in woord en beeld, van Jezus' activiteiten als kind. Jozef speelt daarbij in huiselijke scènes uiteraard een rol, meer in het bijzonder als timmerman in wiens werkplaats het kind speelt, helpt en leert (houten beeldengroep uit een altaarretabel ca. 1470 in het Catharijneconvent te Utrecht; nog op het prerafaëlitische schilderij van Millais 1849-50 met Jezus in de timmermanswerkplaats). Tot ver in de 19e eeuw ziekte dit thema op devotieprentjes door, zoals een perkamenten prentje van Vanden Sande ca. 1650 en een anoniem prentje uit 1885 met uitkijk vanuit de werkplaats op de reeds met drie kruisen bekroonde Calvarieberg. Vooral in Italië was vanaf ca. 1500 de belangstelling voor de ‘voedstervader’ in de Heilige Familie groot: schilderijen van Signorelli, Pinturicchio, Rafaël en Michelangelo (de Doni-Tondo, 1456); maar ook elders, onder meer een beeldengroep 1766-69 van Ignaz Günther aan het hoofdaltaar in de Sankt Joseph te Starnberg. Afbeeldingen van Jozef alleen ontstonden vanaf de 16e eeuw onder invloed van de gepropageerde devotie. Als attributen heeft hij het kleine kind Jezus op de arm of aan de hand, of de staf die ging bloeien, waaruit zich de lelie ontwikkelde als teken van zijn ‘maagdelijkheid’, en vanaf de 19e eeuw ook timmergereedschap. Jozef met het kind aan de hand dient men wel te onderscheiden van de geleerde en veel vereerde franciscaanse minderbroeder Antonius van Padua uit de eerste helft van de 13e eeuw, die eveneens het kind dat aan hem verschijnt bij zich heeft, maar in een franciscaanse kovel gekleed is (Van Genk 1865 in de Markiezenhof te Bergen op Zoom). Men gaf Jozef in de late middeleeuwen soms een kaars of lantaarn in de hand, een attribuut dat afkomstig is uit de geboorte-afbeeldingen (Meester van Ottobeuren, houten altaardeur ca. 1520 kloosterkerk te Ottobeuren). De voorstelling van Jozef met Jezuskind naar het voorbeeld van de ‘Madonna’ is eindeloos geproduceerd, vanaf Murillo's schilderij midden 17e eeuw, beelden van Bouchardon 1718 in de kathedraal te Dijon tot Servaes' schilderij ca. 1920 waarop Jozef het kind aan Teresa van Avila schenkt. Met als voorganger de fraaie vakman in zijn werkhoek met uitzicht op de markt, afgebeeld op het zijluik van het Mérode-altaar ca. 1428 van Robert Campin, werd de patroon van de timmerlieden vooral in de 19e en begin 20e eeuw populair (beelden ca. 1930 van Bäumer (met bijl) en Vos (met Jezuskind) in de Jozefkerk te Zwolle. De momenten waarop Jozef volgens Mat. 1-2 en Luc. 1-2 een rol speelt in de jeugd van Jezus werden in de talloze jeugdcycli door alle eeuwen heen herhaald. Slechts enkele van de belangrijkste volgen: de mozaïeken 432-440 aan de triomfboog in de Santa Maria Maggiore te Rome, plafondschilderingen 1130 in de Sankt Martin te Zillis in Graubünden, de 12e-eeuwse kapitelen in het kloosterpand van Santa Maria de l'Estany in Catalonië en het jeugdraam in de westfaçade te Chartres, de gekleurde tekeningen in de Biblia Pauperum uit de 14e en 15e eeuw, het snijwerk 1518-22 aan het houten ‘Sieben-Schmerzen-Altar’ van Hendrik Douverman in de Nikolaïkirche te Kalkar en de sculptuur van de hand van Jean Soulas uit 1519-25 in de eerste vijf van de veertig nissen van de koorbalustrade te Chartres of de 16e-eeuwse | |
[pagina 151]
| |
Orazio Borgianni, Heilige Familie, doek, eind 16e eeuw. Galleria Nazionale, Rome. Links Elisabet en - met als attributen boetekleed en kruisstaf - Johannes de Doper, die zijn neefje een lam als geschenk aanbiedt.
| |
[pagina 152]
| |
wandtapijten uit de kathedraal van Reims. Op deze en dergelijke momenten kregen wat Jozef betreft vooral de aandacht: de uitverkiezing tot bruidegom, de boodschappen van de engel aan Jozef, de reis naar Betlehem en het zoeken naar onderdak, de geboorte, de opdracht in de tempel, de aanbidding door de Wijzen, de vlucht naar Egypte en de reis met de twaalfjarige Jezus naar Jeruzalem. Elk van deze scènes heeft een eigen geschiedenis en eigen hoogtepunten; enkele voorbeelden moeten volstaan. Het tafereel met Jozefs bloeiende staf komt onder meer voor op een tapijtenserie uit de 15e eeuw in de kathedraal te Beaune. De droom waarin Jozef gerustgesteld wordt, en de reis naar Betlehem met een hoogzwangere Maria op de ezel vindt men samen op een ivoren paneel 545-53 aan de cathedra van bisschop Maximianus te Ravenna: een engel die de weg wijst gaat voorop en Jozef ondersteunt Maria. Op een 12e-eeuws miniatuur in een Perikopenboek uit Regensburg gaat Jozef zelf wijzend voorop terwijl men Betlehem binnentrekt. Op het paneel 1566 van Pieter Bruegel de Oudere zijn Maria en Jozef, diep ineengedoken, verborgen in de drukte van de volkstelling te Betlehem en Jan Massys toont op een paneel ca. 1550 (Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen) hoe een druk gesticulerende waardin Jozef de toegang tot haar herberg weigert. Bij de geboorte herinnert vaak een van tenen gevlochten heg aan de bescherming die Jozef hiermee aanbracht: miniatuur ca. 1450 in een Getijdenboek van Philips de Goede (Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage), werken van Laib ca. 1440 in het seminarie te Freising en van Ortolano ca. 1525. Rembrandt was geïnteresseerd in Jozef tijdens zijn tweede droom, die leidde tot de vlucht naar Egypte: paneel uit 1645 en twee tekeningen, uit ca. 1650, waarop Jozef in zithouding rustig slaapt, en uit ca. 1652, waarop men hem achteroverliggend hóórt snurken. Op middeleeuwse afbeeldingen van de vlucht naar Egypte draagt Jozef de bagage van de familie: Maria's muiltjes en een tonnetje water (miniatuur ca. 1225 Psalterium van Freiburg) of torst hij dapper een groot zwaard mee (12e-eeuws kapiteel in de kapittelzaal te Autun) en onderweg neemt hij wel eens een slokje (Melchior Broederlam, rechter zijluik 1389-94 van zijn grote altaarstuk: men nadert Egypte, een stad ligt hoog op een berg en de afgodsbeelden vallen van hun sokkels). Het laatste is ook het geval op een miniatuur in de Miroir Historial van Vincentius van Beauvais eind 13e eeuw in de universiteitsbibliotheek te Leiden. Datzelfde handschrift heeft ook een miniatuur met de dadelpalm die voorover boog, een tafereel dat men ook aantreft in een 16e-eeuws glasraam in de kerk van Fairford (Gloucester). De rust tijdens de vlucht is vele malen afgebeeld. Van werken met een opmerkelijke iconografie zijn daar Caravaggio 1589/90 (Jozef houdt een musicerende engel een blad muziek voor), Cornelis van Haarlem 1590 (Jozef houdt het kind in Maria's schoot een tak van de neerbuigende dadelpalm voor; geen kersen, zoals beweerd wordt), Orazio Gentileschi 1626 (Jozef in slaap, Maria zogend) en Rembrandt 1647 (Jozef maakt vuur). Voorts zijn er idyllische schilderijen van Reni ca. 1600 (Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel) en Gonzalez ca. 1610 en is er een nogal gezapig werk ca. 1805 van Runge (het gezin in een leeg landschap). De scène met de rovers werd besproken bij »Dismas. Uniek zijn een tekening van Rembrandt 1652 waarop Jozef Maria behulpzaam is bij het opbreken na de rust, en een ets ca. 1755 van Tiepolo waarop de familie in een boot stapt. Jozef ontbreekt nogal eens op geboorte-afbeeldingen uit de 15e en 16e eeuw, waarin de nadruk op de aanbiddende Maria valt: Meister Francke in een altaarvleugel na 1424 of Stephan Lochner ca. 1440. De ‘terugvinding in de tempel’ van de twaalfjarige Jezus komt meestal voor in combinatie met de voorstelling van de onderwijzende Jezus in de tempel te midden van de schriftgeleerden. Op een paneel van de Maestà van Duccio 1308-11 strekken de ouders de | |
[pagina 153]
| |
handen uit en gesticuleren de leraren. Op een paneel van de Meester van Affligem ca. 1495 (Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel) houdt Jozef Maria's mantel vast en bevinden zij zich nog buiten het tempel-kerkgebouw; zo ook op twee panelen ca. 1500 uit de omgeving van Hieronymus Bosch: een in het Louvre te Parijs en een in de Huntington Library te San Marino in Californië. Dürer 1505 legde de nadruk op de opdringerigheid van Jezus' gesprekspartners en Paulus Bor ca. 1650 op de verschillende typen. Bij Rembrandt komt dit thema voor op een tekening ca. 1652-54 met de in de verte naderende ouders. Max Liebermann schilderde in 1879 de discussie met de schriftgeleerden. Van de niet-evangelische voorstellingen waren vanaf de late middeleeuwen vooral Jozefs werving van Maria en de huwelijkssluiting belangrijk: Michael Pacher paneel ca. 1495 en Rafaëls ‘Sposalizia’ 1504 (ten overstaan van een joodse priester geeft Jozef Maria de hand/schuift de ring aan haar vinger) of een 16e-eeuws glasraam met werving en huwelijk in de kerk van Elford (Staffordshire). Op een paneel van een Maas-Rijnlands tweeluik ca. 1400 in Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen snijdt een oude Jozef van zijn broek windsels. Ook scènes van de familie in Nazaret trokken de aandacht. De familiegroep, zo uitbundig bij Italiaanse schilders, is verstild tot een intrigerende scène in de woonkamer-werkplaats van Jozef op de werken van Rembrandt, bij wie de man altijd een oprechte, wat ruwe werkman in de kracht van zijn jaren is; men denke aan de drie doeken uit 1635, 1640 en 1646 en aan het paneel uit 1640. Het tafereel met een bezige Jozef in zijn werkplaats en een helpende, jonge Jezus leverden inspiratie voor het schilderij ca. 1625 van Georges de la Tour. In de periode van de late barok en lang daarna was de uitbeelding van het sterfbed van Jozef, immers toevlucht van de stervenden, zeer gewild. In het bijzijn van een bedroefde Maria en Jezus, die zijn hand vasthoudt, ligt Jozef in vertrouwenvolle overgave op zijn sterfbed; soms zijn er engelen bij, restanten van de middeleeuwse ophalers van de zielen: schilderijen van Francesco Trevisani ca. 1712 in de Sant' Ignazio te Rome, Goya 1787 in het Convento Sant Ana te Valladolid en Troger uit 1740/41. Het thema werd, geatrofieerd tot een pastiche, nog in het begin van de 20e eeuw gebruikt op katholieke bidprentjes. Het nieuwe thema van Jozefs apotheose, weer naar analogie van Maria's tenhemelopneming en kroning, hoorde bij de uitbundige Jozefverering vanaf de 17e eeuw. Zurbarán schilderde in 1636 een kroning van Jozef door een Jezus die zijn kruis als overwinningsteken houdt en Carlier ca. 1660 een kroning door het kind Jezus. Jozefs ‘glorie in de hemel’ is samen met een ‘vlucht naar Egypte’ geschilderd door Giaquinto ca. 1730 op het gewelf van de Santa Teresa te Turijn en door Guldan in 1719/20 in de kerk van Niederaltaich. Echte Jozef-cycli zijn zeldzaam en ontstonden pas ca. 1700 analoog aan Maria-cycli, waarbij gewezen kan worden op de meer dan 30 scènes op de eind-17e-eeuwse fresco's van de reeds genoemde Willmann en een glasraam ca. 1900 van Brenner in de kerk van Waldniel. Uit de muziekgeschiedenis kennen we twee oratoria, van Pergolesi (La morte di San Giuseppe) 1730-31 en van Jas van Schaik ca. 1900, en een opera van Sandoni 1706. Barth 1970; Coo 1965; Dusserre 1954; Foster 1978; Gauthier 1958; Karpp 1966; Mak 1948; Morenz 1951. |
|