Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdWijzen uit het Oostenkwamen, geleid door een ster, naar Betlehem om het kind Jezus hun hulde te brengen. Zij kwamen eerst aan in Jeruzalem en meldden daar hun voornemen. Een verontruste »Herodes raadpleegde priesters en schriftgeleerden, die op grond van een tekst uit het boek Micha (5,1-3) Betlehem als mogelijke geboorteplaats aanwezen. Hij ontbood de wijzen en vroeg hun in Betlehem op zoek te gaan: mochten zij het kind vinden, dan zou hij het op hun aanwijzingen zelf gaan huldigen. Toen de ster stil bleef staan boven de plaats waar het kind verbleef, vereerden zij het daar met geschenken: goud, wierook en mirre. Door een engel in een droom op de hoogte gesteld van Herodes' boze bedoeling om het kind te doden, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land. Herodes, om de tuin geleid, nam op gruwelijke wijze wraak op de gezinnen in Betlehem. Maria en »Jozef wisten met het kind te ontkomen (Mat. 2,13-22). In Mat. 2,1-12, de plaats waar het verhaal verteld wordt, worden de oosterlingen ‘magoi’ genoemd, magiërs, astrologen. Hun geschenken wijzen op Arabië of Mesopotamië als hun land van herkomst. Het sobere verhaal werkte op de verbeelding, zodat er in de loop van de eeuwen talloze details aan toegevoegd werden. Een bijzondere ster, waargenomen door vele astrologen op de berg Vaus zou de wijzen geleid hebben, maar wonderen - preekte onder meer Leo de Grote (ca. 450) - hadden hen pas op reis doen gaan. Want de eerste Wijze bezat een struisvogel, uit wier eieren een leeuw en een lam voortkwamen, tekens voor Jezus' God- en mens-zijn; de tweede had in de tuin een boom, waaraan uit een vrucht een duif (Heilige Geest) kwam die de geboorte van het kind voorspelde, en de derde kreeg een zoon die meteen kon lopen en de geboorte van een verlosser en zijn kruisdood aankondigde. De heenreis had kort geduurd (13 dagen) vanwege de snelle | |
[pagina 288]
| |
dromedarissen, driemaal sneller dan paarden. Honger of dorst had men niet gevoeld. De meningen over de grootte van het gevolg van de mannen liepen uiteen: van negen tot achtduizend personen. Toen voor Jeruzalem de ster verdween, was dat het werk van de duivel. De terugreis, bemoeilijkt door naspeuringen en achtervolging van Herodes, die bovendien hun schepen in Tarsis in brand stak, duurde een jaar en was vol ontberingen en avonturen. De legende vertelt dat de (drie) Wijzen thuis door de apostel »Tomas tot bisschop zouden zijn gewijd om de landen in het Oosten te kerstenen.
Naast narratieve toevoegingen aan het verhaal, werden er in oudheid en middeleeuwen uitgebreide speculaties gewijd aan verschillende details ervan. De kerkvaders zagen in de Wijzen unaniem de eerstgeroepenen uit de ‘heidenen’, naast de herders als de eersten uit het volk van Israël (Luc. 2,8-18). Hun feest, Epifanie, was vanouds de viering van het zichtbaar worden, de manifestatie van Gods Zoon, niet alleen bij deze gebeurtenis, maar ook bij de doop door »Johannes in de Jordaan en bij de bruiloft in Kana (Joh. 2,1-11; »Jezus). Er waren verschillende meningen over de aard van de ster. Sommigen zeiden dat het een buitengewone komeet was geweest met in de kop een beeld van het kind; anderen dachten aan een hemelverschijnsel in de vorm van een Maria met haar kind; weer anderen meenden dat het een engel was geweest. Wellicht vanwege de drie genoemde gaven werd het aantal Wijzen, voor het eerst bij Origenes, vaak op drie gesteld. Eindeloos is gespeculeerd en, vooral in preken, gemoraliseerd over de betekenis van de geschenken. Zij representeerden de »Drieëenheid, de tijden (verleden, heden en toekomst) of menselijke deugden. Bernardus van Clairvaux (ca. 1130) was nog het meest praktisch toen hij zei dat het goud tegemoet kwam aan de armoede van de familie, de mirre diende tegen het ongedierte en de wierook tegen de stank in de stal. De mening dat de Wijzen koningen zouden zijn geweest, komt voort uit liturgische teksten die op Epifanie gezongen werden: Jes. 60,1-12 (volken en koningen, kamelen, goud en wierook uit het Oosten) en Ps. 72,10-11 (‘vorsten van Tarsis... en koningen van Sjeba en Seba brengen hem geschenken’). Vanaf de oudheid werden de drie Wijzen - afkomstig uit het zuiden, westen en noorden, zegt Augustinus, want heel de aarde erkent de Verlosser - als vertegenwoordigers van de drie werelddelen (Azië, Afrika en Europa) beschouwd, typologisch voorafgebeeld door de drie zonen van Noach. Vanaf de 6e eeuw kwamen in Excerpta latina barbari, een bewerking van een Alexandrijnse kroniek uit de 5e eeuw, de namen Bithisarea, Melchior en Gathaspa (Baltasar, Melchior en Caspar of Jaspar) en hun raskenmerken voor (bruin, zwart en blank). Men wist zelfs de namen en de aard van hun koninkrijken. De volgorde van de namen wisselde. Hun verschil in leeftijd (40, 30 en 15 jaar - aldus voor het eerst bij Robert van Torigny, abt van Mont-Saint-Michel, ca. 1160) was aanleiding om hen te zien als representanten van de verschillende leeftijdsfasen van de mens. Sinds Rainald van Dassel in 1164 hun relieken vanuit Milaan via Chur naar Keulen bracht, waar zij rusten in de ‘Dreikönigenschrein’ (1181 - ca. 1230) in het koor van de dom, steeg hun verering, onder meer aangemoedigd door Nicolaas van Cusa (ca. 1450), tot in de 18e eeuw tot ongekende hoogte. Uitgedost in oosterse kledij sinds de Turken-oorlogen (14e en 15e eeuw), verloren ze wel geleidelijk hun ‘dogmatische’ Epifanie-lading en leefden ze voort in volksverhalen, kerststallen, kinderspelen en in de poppenkast (Kasperl = Caspar, opgevat als een Morenkoning). Bij hun vroegste afbeeldingen is hun aantal meestal drie, soms ook twee of vier (catacombe van Petrus en Marcellinus 250-70, paneel ca. 430 aan de houten deuren van de Santa Sabina te Rome en ivoren diptiek tweede helft 5e eeuw in de dom van Milaan). Hun houding en kleding vallen op. Het zijn | |
[pagina 289]
| |
haastige, met de voeten trappelende reizigers, in een kostuum waarmee in de Romeinse kunst buitenstaanders van het Romeinse Rijk werden afgebeeld: lange broek, opgeschort jak, een wapperend manteltje en een Frygische bontmuts met punt. Zij brengen hun gaven, voor zich uit gestoken, naar het kind dat troont op de schoot van Maria, die zelf weer op een fraaie zetel zit. De profeet Bileam staat soms achter deze zetel (vgl. Num. 24,17). Meestal lopen zij in profiel afgebeeld toe op moeder en kind (sarcofaag eerste kwart 4e eeuw in het Vaticaans Museum). Soms troont Maria frontaal, met links en rechts magi (ivoor 6e eeuw, in het British Museum te Londen). Deze beide constellaties handhaafden zich in wezen de eeuwen door, waarbij - al vanaf de 5e/6e eeuw tot aan de aanstonds te noemen werken uit de 18e eeuw - de eerste en oudste Wijze knielt, de tweede jongere staat, naar de ster wijst, afwacht of omkijkt naar de derde, vrijwel altijd de jongste, die juist aankomt (onder talloze voorbeelden een gewelfschildering ca. 1300 in de Sint-Salviuskerk te Limbricht bij Sittard en een paneel ca. 1360 van Luca di Tommè). Vanaf de 10e eeuw veranderden de mutsen, in die tijd niet meer begrepen, geleidelijk in kronen (Engels reliëf in walvisbot ca. 1100 in het Victoria and Albert Museum te Londen: met lange reisstokken en precieuze gebaren). Een miniatuur in de 11e-eeuwse Hitda-codex uit Keulen toont hen zonder hoofdtooi, maar dat is een uitzondering. Soms is het kind Jezus zelfde ster: compleet met tekstbanderol (miniatuur van Friedrich Zollner in het Graduale van 1442), dan weer toont een enorme (ster-)engel de Wijzen het kind en zijn moeder (miniatuur ca. 1420 in een handschrift uit het Gabriël-klooster te Tanasee). De zwarte koning was sinds de 15e eeuw een normale verschijning op de afbeeldingen (Isenbrandt met verschillende werken, eerste helft 16e eeuw). Kamelen, vaak ook paarden (miniatuur in de Gouden Codex van Echternach 962-1056) waren in oudheid en middeleeuwen hun enige ge-
Aanbidding door de Wijzen, Engels reliëf in walvisbeen, 11e-12e eeuw. Victoria and Albert Museum, Londen.
| |
[pagina 290]
| |
zelschap (friesreliëf 12e eeuw aan het portaal van de kerk te Le Boulou). Een koning met een struisvogel en een andere die met zijn zoontje speelt, ziet men op de sculptuur ca. 1400 aan het zuiderportaal van de dom te Ulm. Het Clarissen-altaar van een Keulse meester uit dezelfde tijd in de dom te Keulen heeft een paneel waarop boven de drie kondigen engelen met bisschopsmijters zweven. In de Sant' Apollinare Nuovo te Ravenna gaan de drie Wijzen, in rijke kledij en met offerschalen in de hand, vooraf aan de lange rij van maagden die zich op het mozaïek ca. 568 aan de noordwand van het schip naar de troon van Maria met het kind begeven. Op de meeste genesis(geboorte)-ikonen komen de Wijzen op paarden aangereden, druk wijzend op de grote ster, in het berglandschap achter de geboortegrot (15e-eeuws ikoon uit Novgorod); soms werd, onder westerse invloed, ook hun huldiging toegevoegd (12e-eeuws mozaïek in de Capella Palatina te Palermo). Op de 14e-eeuwse ‘theologische’ glasramen te Canterbury vertrekken de koningen vanuit drie hoeken van de wereld. Hun conversatie met koning Herodes ziet men onder meer op een reliëf ca. 1220-30 aan de façade te Amiens en op een werk ca. 1390 van Bartolo di Fredi, waarop de koningen Jeruzalem in en uit reizen. In de tijd van de renaissance en de barok waren de ‘reis’ en de ‘aanbidding van de koningen’, ondanks alle nu eens voorgewende, dan weer eerlijk gemeende ontroering, eerste voorbeelden van geseculariseerde voorstellingen waarbij het religieuze onderwerp vooral gekozen werd vanwege de mogelijkheden tot uitbeelding van pracht en praal of het weidse landschap of tot weergave van emoties of individuele fysionomie. Vooreerst werd aan de drie koningen vanaf de 15e eeuw een steeds groeiend, soms bizar uitgedost gevolg toegevoegd. Men denke onder meer aan de prachtige gewaden van de blonde ridderkoningen en de gouden tomen van de paarden op het altaarstuk 1424 van Gentile da Fabriano. En Gozzoli, in de kapel van het Palazzo Medici-Riccardi 1459-60, greep de grote, bonte stoet van de Wijzen met hun gevolg aan voor het portretteren - in een omvangrijk Toscaans landschap met bosschages, jagers en dieren - van de deelnemers aan het algemene concilie dat in 1439 op verzoek van de Medici van Ferrara naar Florence verplaatst was. Het landschap - soms in combinatie met een boodschap aan de herders (vroeg voorbeeld op een paneel ca. 1335 van een leerling van Giotto in het Metropolitan Museum of Art te New York) - neemt vaak een groot deel van de ruimte in beslag zoals op het werk ca. 1480 van Vivarini. Een tondo 1485 van Ghirlandaio toont de koningen in een berglandschap met ver achterin de herders. Een zelfde soort werk van Fra Filippo Lippi ca. 1450 toont links en rechts de commotie in Jeruzalem, en tegen de achtergrond van een antieke bouwval legde Botticelli op een werk ca. 1500 weer alle nadruk op aanbiddende houdingen en reacties van de koningen en hun minstens twintig personen tellende gezelschap. De sterk geïndividualiseerde trekken van de drie koningen vindt men op een paneel ca. 1460 van Calasso di Matteo Piva (Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam). In de Italiaanse schilderkunst bleef de aanbidding tot in de 18e eeuw - onder meer Tiepolo 1753 - een uitermate geliefd thema. In de schilderkunst van de Lage Landen is dezelfde tendens talloze malen, zij het minder uitbundig, aanwezig: ook hier, behoudens enkele uitzonderingen (bijvoorbeeld een sobere uitbeelding van Gerard David ca. 1500 naar een verloren gegaan werk van Van der Goes), als voertuig voor rijke verbeeldingen. In de 15e, 16e en 17e eeuw zijn er talloze werken, onder meer van Rogier van der Weyden, Dirk Bouts, Memling, de Meester van Hoogstraten (Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen) en Frans Floris i (Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel). Alleen al uit de collectie van het Rijksmuseum te Amsterdam zijn werken te noemen van Jan Mostaert, Jacob van Oostsanen (met leden van de | |
[pagina 291]
| |
familie Heereman links en rechts op de triptiek), Geertgen tot Sint Jans (met een weids landschap, waarin de koningen met hun gevolg naderen), Pieter Bruegel de Jongere (de aanbidding in een gezicht op een besneeuwd Vlaams dorp), Terbrugghen en Bloemaert. In sommige stukken wordt de aanbidding der Wijzen gecombineerd met de aanbidding der herders, bijvoorbeeld in het altaarstuk 1564 van Van Heemskerck voor de Sint-Bavo te Haarlem, nu in het Frans Hals Museum aldaar, en in de triptiek van de Meester van 1518 in de Koninklijke Musea te Brussel. De helft van de ruimte op het drieluik uit ca. 1490-95 van Hieronymus Bosch wordt in beslag genomen door een breed landschap met een grote stad in het verschiet. De Meester van de Heilige Maagschap ca. 1480 bestudeerde de gelaatsuitdrukkingen van de drie mannen in zware gewaden. Van Pieter Bruegel de Oudere resten twee werken: een zeer beschadigd doek ca. 1556 in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, waarop landschap en de arriverende stoet (met olifant) domineren, en een paneel uit 1564, waarop de uitbeelding van de aanbidding balanceert tussen ironie en religieuze expressie. Op Rubens' enorme doek ca. 1625 voor de Michielsabdij, nu in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, heeft de zwarte koning meer oog voor de weelderige Hélène Fourment/Maria dan voor de pasgeboren verlosser. In moderne afbeeldingen wordt dat alles achterwege gelaten en keert men terug tot de kern van de zaak (Nolde in zijn ‘Das Leben Christi’ 1911-12 en in een kleurenlitho 1913). Grote cycli met een reeks scènes kwamen op na het ontstaan van hun uitgebreide reisverhalen. Zo is er een paneel 1130 aan het plafond te Zillis in Graubünden, compleet met droom, waarbij, zoals gebruikelijk in deze voorstelling, de koningen met de kroon op het hoofd onder één deken slapen en een arm van een van hen erboven uitsteekt, waar een engel aan peutert: vgl. de 12e-eeuwse miniatuur in het St. Alban-psalterium, kapitelen te
Slaap van de Wijzen en vlucht naar Egypte, miniatuur eerste helft 13e eeuw. Universiteitsbibliotheek, Freiburg i. Br. De voorstelling van de slaap waarin de Wijzen door een engel gewaarschuwd worden, is altijd identiek: drie onder een deken, één ontwaakt doordat een engel zijn boven de deken uitstekende hand aanraakt. Het spreekgebaar duidt op de waarschuwing.
Bij de vlucht naar Egypte kijkt Jozef altijd bezorgd om. Hij draagt de bagage van de familie op een stok over zijn schouder, in dit geval een tonnetje met lafenis voor onderweg en de muiltjes van Maria. | |
[pagina 292]
| |
Autun, Arles en Tarragona en een fries uit de 13e eeuw in het klooster te Elne. Op zes reliëfs 1220-36 aan het Maria-portaal van de kathedraal te Amiens wordt het verhaal verteld, inclusief de verbranding van de schepen in de haven van Tarsis. Aan verschillende cycli werd later vaak een zeereis toegevoegd met bijbehorende avonturen: onder meer op houtsneden in een Straatsburgs, in 1480 te Keulen gedrukt incunabel van Johannes Prüsz. Sophronius, patriarch van Jeruzalem, schreef ca. 630 een anacreontische hymne Eis toon magoon proskunèsin (Op de aanbidding, letterlijk: knieval, van de magiërs). Het Catalaanse anonieme reisverhaal Libre dels tres Reys d'Orient (Boek over de drie koningen uit het Oosten) uit ca. 1200 werkte door in de Spaanse ‘autos sacramentales’ (religieuze spelen op Sacramentsdag) vanaf ca. 1300, onder meer bij Gil Vincente 1503. In de Comedie de l'Adoration des trois rois ca. 1525 van Marguérite de Navarre worden de koningen tot hun reis aangespoord door de door God gezonden personificaties Filosofie, Tribulatie en Inspiratie. De gedetailleerde Latijnse proza-bewerking van het Drie-Koningenverhaal 1364-75 van Johannes van Hildesheim werd al in 1389 in het Duits vertaald en had een ruime verspreiding. In een fantastische raamvertelling in Zeno oder die Legende von den drei Könige uit de 14e eeuw beschrijft een anonymus de tocht van de relieken van Milaan naar Keulen. Het Driekoningenfeest dat valt op de dertiende dag vanaf Kerstmis (6 januari) leende zijn naam aan Shakespeares Twelfth Night 1600-02. Tot in de moderne literatuur bleef de legende de literaire fantasie prikkelen. Timmermans schreef populaire werken met De drie koningen triptiek (1923) en Waar de ster bleef stille staan (1924). Diepzinniger is Rilke in het gedicht ‘Die Heilige Drei Könige. Legende’ (1899), waarin de ster Maria toespreekt, in Das Buch der Bilder 1902. Het gedicht van T.S. Eliot Journey of the Magi werd vertaald door Martinus Nijhoff (De reis van de drie koningen). Ook in enkele muzikale vormen leefden de Wijzen voort: in een oratorium Gesù adorato dai re magi 1737 van Feo, in een komische opera - ongetwijfeld verwant aan Jan Steens ‘Driekoningenavond’ 1668 of Jordaens' ‘De koning drinkt’ ca. 1638 in de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel - Het Driekoningenfeest van de Vlaamse auteur Miry ca. 1876, een orkestwerk van Schoemakers 1934 en een radiodrama Il dono dei re magi van Ghisi 1959. Egger 1978; Hildesheim 1963; Hofmann 1975; Mohrmann 1953; Ristow 1963. |
|