Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdVeronicais de in latere legenden toegevoegde naam van een in de Acta Pilati nog naamloos ten tonele gevoerde vrouw, die Jezus op zijn kruisweg naar Calvarië ter verfrissing een doek bood, waarin zich na gebruik het gelaat van de lijdende aftekende. Stellig heeft het bericht uit Luc. 23,27-31 over vrouwen uit Jeruzalem die Jezus volgden en medelijden toonden en die door hem toegesproken werden, bijgedragen aan het ontstaan van de legende. Ten onrechte heeft men Veronica wel geïdentificeerd met de bloedvloeiende vrouw die door Jezus genezen werd (Mat. 9,20), met »Maria of Marta van Betanië of met de vrouw van bijbelse of legendarische mannen (»Anna & Joachim). De gecompliceerde geschiedenis van Veronica begint bij de legende van de zieke koning Abgar van Edessa (»Judas Taddeüs, »Jezus), die van zijn ziekte genezen zou zijn door het aanschouwen van Jezus' portret dat door zijn hofschilder Hannan gemaakt was en door Jezus zelf aan hem toegezonden werd. Voor de geschiedenis van de naam Veronica is het van belang, dat in een latere versie de afbeelding van Jezus niet naar koning Abgar, maar naar zijn dochter Beroniké (later verstaan als ‘vera eikoon’, ware afbeelding) werd gebracht. Dit portret is in 944 door de keizer van Byzantium als krijgstrofee uit Edessa naar Constantinopel gebracht en vereenzelvigd met de door Veronica aan Jezus aangeboden doek (sudarium, verniculum, zweetdoek) uit de »Pilatus-legenden. | |
[pagina 285]
| |
In andere legenden wordt het Abgar-motief herhaald, maar toegepast op keizer Tiberius. De zieke keizer zond, met de bedoeling de wonderdoener Jezus naar Rome te laten overbrengen, zijn gezant Volusianus naar Pilatus, die beschaamd moest bekennen dat hij Jezus had laten doden. Volusianus vond echter de betrokken vrouw - in deze versie gaat het om de ‘bloedvloeiende vrouw’ - met haar doek. Samen brachten zij die naar Rome. Tiberius genas en de doek bleef in Rome bewaard. Een andere traditie, ingelast - meent men - in het apocriefe Evangelie van Nikodemus en in feite een polemiek van de Romeinse clerus tegen andere steden met een ‘zweetdoek’, houdt het erop dat Veronica christin geworden en in Rome gemarteld is, dit om de aanwezigheid van het doek in Rome te verklaren. Franse legenden noemen Veronica de echtgenote van Amator (Amadour; »Zacheüs), en vertellen dat zij in de Médoc het christendom verkondigde en begraven werd te Soulac (Gironde).
De Abgar-legende en later ook de Veronica-doek gaan terug op verdichtsels rond 6e-eeuwse Jezus-afbeeldingen, die men ‘eikonoi acheiropoiètai’ (niet door mensenhanden gemaakte beelden) noemt, waarvan Von Dobschütz 1899 tientallen voorbeelden uit de oudheid en de vroegchristelijke periode opsomde en beschreef. De Tiberius-versie van de Veronica-legende kwam terecht in de Legenda Aurea en is sindsdien in het Westen alom bekend. In de middeleeuwse literatuur worden zowel de vrouw als haar dock Veronica genoemd: nog bij de belezen en erudiete Gervasius van Tilbury in zijn Otia imperialia 1210, waarin hij spreekt over ‘een afbeelding van de Heer die men Veronica noemt’. Bij de Kruisweg (»Simon van Cyrene) bezocht en overdacht men Veronica's piëteit bij de zesde statie. Men riep haar aan in doodsnood en bij verwondingen. Naaisters en wasvrouwen, wevers en textielhandelaren be-
Veronica reikt Jezus haar doek. Detail van het Antwerpse Lijdensaltaar ca. 1500 in de Sint-Janskathedraal te 's-Hertogenbosch.
| |
[pagina 286]
| |
schouwden haar als patrones. Haar feestdag, vroeger op 4 februari, is sinds 1970 uit de Romeinse kalender verdwenen. Zelden ontbreekt Veronica's zweetdoek (sudarium) op de afbeeldingen van de ‘arma Christi’ (lijdenswerktuigen, zoals de geselkolom, de doornenkroon e.d.; Goos van der Weyden, triptiekje 1507 in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen). Naast de Veronica-doek die Bonifatius vii rond 1300 naar de Sint-Pieter in Rome liet brengen (in werkelijkheid waarschijnlijk een Servisch Jezus-ikoon), zijn er in de stad nog twee andere, een in de Santa Maria Maggiore en een in de San Bartolomeo degli Armeni. Replica's van de Sint-Pieter-versie werden verspreid over Europa (Laon, Jaén in Andalusië, Montreux-les-Dames). De kopieën waren dermate gewild dat ‘pictores Veronica-rum’ te Rome in serie kleine afbeeldingen maakten van de doek met het Jezusgelaat. De ikonen dragen oorspronkelijk geen lijdenstekenen; wel de Veronica-afbeeldingen vanaf de 14e eeuw. Een staande vrouw in deftige kledij toont een wijd uitgespreide doek met Jezus' bebloede, lijdende hoofd, vaak met de doornenkroon: op een fresco ca. 1340 in de kerk te Velesí bij Lusz (Tsjechoslowakije), een houten beeld 14e eeuw in de Notre-Dame te Écouis (Eure) of een schilderij ca. 1580 van El Greco. Ook zonder Veronica komt de zweetdoek voor, dan vaak gedragen of getoond door kleine engelen, aldus op een fresco uit de 14e eeuw in de kerk van Hosín (Tsjechoslowakije) en boven een Genadestoel (»Drieëenheid) op een gravure in Annus dierum sanctorum ca. 1770 van Glötz en Klauber te Augsburg. Het doek alleen werd geschilderd door onder meer Barthélemy Vignon ca. 1650 en in dezelfde tijd door iemand uit de kring van Maerten de Vos (Mauritshuis te 's-Gravenhage). In Spanje kwamen gesneden Veronicabeelden voor, bedoeld om van een echte, beschilderde doek te voorzien: Gregorio Fernandez 1614. Regelmatig komt Veronica's doek - meestal te midden van andere ‘arma Christi’ - voor op of boven het altaar van de zgn. Gregoriusmis (iconografisch thema dat teruggaat op een legende rond Gregorius de Grote, ca. 600): als een klein ‘Andachtsbild’ op het altaar bij de Meester van de Heilige Maagschap (paneel ca. 1500, Wallraf-Richartz Museum te Keulen) en als reëel en dominerend doek midden boven het altaar op een miniatuur in het Hoya-missaal van de Meesters van Zweder van Culemborg ca. 1420-30 in de universiteitsbibliotheek te Münster. Verwisseling in het Westen met het Abgar-portret (zonder tekenen van lijden, het ‘Mandilion’: ikonen ca. 1300 te Moskou en tweede helft 15e eeuw te Novgorod) leidde tot de aan het Veronica-gelaat verwante afbeelding van (en de devotie tot) het ‘Gelaat van Christus’ (Boheemse Meester Veraikon ca. 1400 Praag; Rouault 1933 en 1953). Het gelaat werd nu eens lijdend weergegeven (tot op 18e-eeuwse devotieprentjes onder andere van Michael Cabbaey ca. 1722 met de aansporing: ‘Beschouw het gelaat van uw Christus’), dan weer zonder lijdende trekken (15e-eeuwse panelen van de Meester van de Ursula-legende en van de Meester van Flémalle en de predella van het Sint-Anna-altaar 1521 van Hans Huber in de kerk te Feldkirch, waarop engelen de zweetdoek tonen bij Jezus' kruisiging). Bij de Meester van Flémalle is Veronica een oude vrouw die met een precieus gebaar een ragdunne, afhangende zweetdoek met vier horizontale en drie verticale vouwplooien toont. Op uitvoerige laat-middeleeuwse afbeeldingen van Jezus' kruisdraging en kruisiging, en nog lang daarna, ontbreekt Veronica nooit. Soms is zij bescheiden afgebeeld, zoals op een Zuidnederlands houten altaarreliëf ca. 1500-20 in de Saint-Dénis te Luik; soms prominent, zoals op Baegerts fragment ca. 1480 van een kruisiging, het zijluik van een Antwerps lijdensaltaar ca. 1500 in de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch en voorts schilderijen van Jacob van Oostsanen ca. 1500 (Rijksmuseum | |
[pagina 287]
| |
te Amsterdam), Frans Francken ii ca. 1610 en Honthorst ca. 1640 in het Catharijneconvent te Utrecht. Een Brussels gobelin ca. 1510 draagt de zelden afgebeelde legende van keizer Tiberius. Twee unieke, 12e-eeuwse kapitelen aan de ingang van haar grafkapel in de Notre-Dame-de-la-fin-des-Terres te Soulac (aan de monding van de Gironde) tonen haar graf en reliekschrijn tussen haar legendarische metgezellen, Martialis en Saint Amadour en vereerd door pelgrims. De scène waarin Jezus zijn beeltenis overreikt aan de boden van koning Abgar, werd geschilderd door Giovanni Paggi ca. 1600 en Alessandro Tiarini ca. 1630. Niet zonder invloed op de middeleeuwse Veronica-afbeeldingen was haar opvallende verschijning (kleding, houding, handelwijze en uiting van haar gevoelens) in de vele middeleeuwse mysterie- en passiespelen en in de vloed van laat-middeleeuwse, meestal anonieme, berijmde varianten van het Leven van Jezus, alle met uitvoerige, zeer gedetailleerde lijdensverhalen (grote verzameling in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage). In de novelle Achituv we-Zalmon 1414-53, waarin men al iets proeft van Lessings Nathan der Weise 1779, laat een Spaanse joodse auteur onder het pseudoniem Matitja Ben Noschè een van de drie door een oosterse koningin uitgezonden boden christen worden bij het zien van Veronica's doek in Rome. In de mondiale catastrofe die in Becketts Fin de Partie 1957 de op elkaar aangewezen rijke Hamm en de dienaar Clov doorleven, blijkt, als ‘alles kapot is’, Hamms enig overgebleven bezit een bebloede zakdoek, parodie op Veronica's doek en teken voor de absurditeit van verlossing. En in Das Schweisstuch der Veronika, roman uit 1928 van Gertrud von Lefort, beleeft een meisje Veronica haar religieuze crisis tussen heidendom en christendom in de concrete politieke situatie van de eerste helft van de 19e eeuw. Blost 1957; Darley 1907; Dobschütz 1899; Perdrizet 1932; Rey 1949. |
|