Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Pontius Pilatuswas van 26 tot 36/37 n.C. procurator van Judea. Hij veroordeelde »Jezus van Nazaret op verzoek van joodse leiders ter dood. Aanleiding daarvoor was de beschuldiging dat Jezus zich koning van de joden noemde (Mat. 27,37). Nadat het Sanhedrin over Jezus de doodstraf had uitgesproken, werd hij voor Pilatus geleid, die het vonnis moest bekrachtigen (Joh. 18,29-31). Volgens de synoptici (»evangelisten) zweeg Jezus bij het verhoor; volgens Johannes heeft hij wel gesproken, eerst over de aard van zijn koningschap en daarna over de reikwijdte van Pilatus' macht. Een poging van Pilatus om uit de impasse - toegeven aan de leiders of Jezus vrijlaten - te komen door het volk voor de keuze te stellen, mislukte. Heftige aandrang en bedreiging brachten de landvoogd, ondanks een interventie van zijn vrouw, tot het besluit Jezus na een geseling te laten kruisigen. Na de geseling werd Jezus door de Romeinse soldaten met doornen gekroond, bespot en geslagen. Zo toegetakeld werd Jezus door Pilatus aan het volk getoond (‘ecce homo’; Joh. 19,4-5), wellicht om medelijden te wekken en het proces in voor Jezus gunstige zin te laten eindigen. Toen zijn opzet mislukte, waste Pilatus zijn handen in onschuld en gaf Jezus over om gekruisigd te worden (Mat. 27,24-26). Volgens de evangelist Johannes werd er van de kant van de joden gezinspeeld op aanspraken van Jezus op het koningschap, waaraan de procurator niet straffeloos voorbij kon gaan (19,12-16). Toen Jezus gestorven was, vroeg »Jozef van Arimatea aan Pilatus om diens lichaam en verzochten de joodse leiders om bewaking van het graf.
Berichten van de Alexandrijnse, joodse wijsgeer Philo (eerste helft 1e eeuw) in zijn Legatio ad Gaium en van de joodse historicus Flavius Josephus (tweede helft 2e eeuw) zowel in zijn Antiquitates Judaicae als in De bello judaico over Pilatus' jodenhaat stemmen vrijwel overeen met het beeld dat de evangelisten van hem oproepen. Zijn pogingen om afbeeldingen of schilden met de naam van keizer Tiberius in Jeruzalem aan te brengen en het feit dat hij geld uit de schatkist van de tempel aanwendde voor profane bouwwerken, lokten opstanden uit. Meestal werden die bloedig neergeslagen. Wel laten de lijdensverhalen uit de evangelies al eerste sporen zien van een vertekend, apologetisch Pilatus-concept, dat als bewijs moet dienen voor Jezus' onschuld: de veroordeling tegen beter weten in (Joh. 18,38) en de waarschuwing van zijn vrouw (Mat. 27,19). Niet medelijden met of sympathie voor Jezus gaven hem echter de aanvankelijke weigering om hem te veroordelen in, maar zijn haat tegen de joodse leiders. Pas toen zijn eigen positie in gevaar leek te komen, gaf hij toe. Zijn superieur Vitellius, de legaat van Syrië, zette Pilatus af vanwege barbaarse represailles tegen opstandige Samaritanen. Eusebius van Caesarea bericht in zijn Kerkgeschiedenis (ca. 300) dat Pilatus zich drie jaar later, waarschijnlijk daartoe gedwongen, te Rome het leven benam. Een in 1961 te Caesarea gevonden inscriptie maakt gewag van de bouw van een tempel door Pilatus aldaar ter ere van keizer Tiberius. In de legenden heet de vrouw van Pilatus Claudia Procula. De tendentieuze, christelijke geschriften waarin het voorgesteld wordt alsof Pilatus als vertegenwoordiger van het Romeinse Rijk in het openbaar getuigenis aflegde van Jezus' onschuld of gestraft werd voor zijn onrechtvaardige rechtspraak, zijn met uitzondering van het oude materiaal in de Acta Pilati (grootste deel van het Evangelie van Nikodemus; »Jozef van Arimatea) van betrekkelijk late datum. Uit de 5e eeuw stammen Brieven van Pilatus aan keizer Claudius (Pilatus' visie op het proces tegen Jezus en het bericht van diens verrijzenis), Anaphora Pilati (Verslag van Pilatus, idem, maar met grovere historische onjuistheden), Briefwisseling tussen Pilatus | |
[pagina 253]
| |
en »Herodes, een Brief van Tiberius aan Pilatus (»Maria Magdalena) en Paradosis Pilati (over de veroordeling van de christen geworden Pilatus door de keizer). Van later datum zijn: Mors Pilati (»Veronica), Vindicta Salvatoris (De wraak van de verlosser) en Cura sanitatis Tiberii (De genezing van Tiberius; bewerkingen van de Mors) en een Brief van Jakobus aan Kodratos (»Jakobus de Mindere). De genoemde Acta Pilati waren waarschijnlijk een christelijke repliek op heidense, anti-christelijke akten uit ca. 310, die Pilatus van elke schuld vrijpleitten. Twee Ethiopische geschriften, een Klacht van Maria (waarin Pilatus christen wordt en de marteldood sterft) en een Martyrium Pilati (waarin Pilatus tweemaal gekruisigd wordt: door de joden in Jeruzalem en door Tiberius in Rome) uit de 6e/7e eeuw zijn een neerslag van de overtuiging van de Ethiopische Kerk, die Pilatus als martelaar vereert. Toen zich vanaf ca. 330 aan de vroegchristelijke sarcofagen een lijden-van-Jezus-cyclus begon te ontwikkelen, werd Pilatus daarin afgebeeld tijdens het wassen van zijn handen in onschuld (broedersarcofaag in het Vaticaans Museum): aanvankelijk alleen, zonder Jezus; later, op andere objecten, in een volledige scène met Jezus en omstaanders, zoals op een paneel ca. 430 aan de houten deuren van de Santa Sabina te Rome (met de kruisdraging), op het ivoren reliekkistje van Brescia 360-80 of op een iconografisch belangrijk miniatuur in de 6e-eeuwse Purperen Codex van Rossano: Pilatus troont op een Romeinse rechtersstoel, waarachter portretten van Augustus en Caesar: hij spreekt immers recht in naam van de aldus tegenwoordig gestelde keizerlijke macht. Na een lijdenscyclus in de 10e-eeuwse Egbert-codex met de geseling, handwassing en wegvoering van Jezus wijdde Duccio op zijn Maestà 1308-11 zelfs zes taferelen aan Pilatus' rol. Maar tot in de 16e eeuw (Tintoretto's passiecyclus 1565 in de Scuola di San Rocco te Venetië) bleef de uitbeelding van zijn optreden vaak onderdeel van een Jezus-cyclus: op de fresco's ca. 800 in de Sankt Johann te Müstair en ca. 900 in Kilisjlar Kilisse in Göreme (Cappadocië), op een 12e-eeuws reliëf aan de gevel van Saint-Gilles (Gard), op dat aan de jubee ca. 1250/60 in de dom te Naumburg (met een gelaten Jezus en een geprikkelde Pilatus) of op een miniatuur in het 13e-eeuwse Psalterium van Ingeborg (met de discussie tussen Jezus en Pilatus). Het decor bleef dat van een gerechtelijk verhoor, in de middeleeuwen uiteraard voorgesteld als een middeleeuws hof: ivoor ca. 968 aan het Magdeburger antependium of miniaturen met de drie verhoren: voor Kajafas, Pilatus en Herodes (Kajafas met een nar) ca. 1440 in het Getijdenboek van Catharina van Kleef. Op een paneel van de bronzen deuren van Bernward uit 1015, nu in het portaal van de Blasiusdom te Hildesheim, draagt Pilatus een kroon, wellicht naar analogie van de ‘heritogo’ (hertog) Pilatus uit de Heliand (ca. 850; »Jezus-leven), die immers ‘bodo kesures fan rumuburg’ was (gezant van Romes keizer). Na de afbeelding in Donatello's cyclus ca. 1450 aan de preekstoel in de San Lorenzo te Florence en die van de Meester van het Bartolomeüs-altaar ca. 1505-10, waarop Pilatus Jezus een hand geeft, werd het tafereel niet alleen geïsoleerd, zoals op een werk van Lorenzetti ca. 1335 of een kopergravure van Schongauer ca. 1485, maar ook aangevuld met details die aan een zeer ver doorgevoerde typologie ontleend zijn: aanblaffende hondjes of kaakslagen uitdelende soldaten (»Jezus). Op een paneel van Hieronymus Bosch ca. 1510 - Jezus tussen acht half-figuren met demonische, bekkentrekkende tronies, opgebouwd in twee reeksen - contrasteert een geslepen en kille Pilatus met een sereen in zichzelf gekeerde Jezus. Later werd de weergave nog vrijer. Op een schilderij van Terbrugghen 1621 en van Lievens kort daarna, kijkt Pilatus, die zich de handen wast, de toeschouwer brutaal aan terwijl Jezus weggevoerd wordt. De bemoeienis van de vrouw van Pilatus met het proces komt men voor het eerst te- | |
[pagina 254]
| |
gen in de mozaïeken-cyclus in de Sant' Apollinare Nuovo te Ravenna: een bode brengt haar bezorgdheid over. Deze enscenering werd misschien ook toegepast op een tafereel aan de vermelde deuren te Hildesheim, en zeker op de mozaïek-cyclus ca. 1160 in de dom te Monreale. Pas bij Multscher op de retabel 1447 van Landsberg en op een paneel ca. 1500 van Baegert verschijnt Claudia Procula zelf. Een curieus Duits Bidprentje ca. 1820 toont haar onder de naam Sankta Johanna uxor Pilati als een voorname dame naast een kleine Calvarieberg met kruisen en een graf. Twee andere scènes uit het proces waarin Pilatus optreedt, werden afzonderlijk afgebeeld. Zelden ziet men de ‘keuze tussen Jezus en Barabbas’ (Fouquet, miniatuur na 1452 in het Getijdenboek van Étienne Chevalier). Zeer vaak, vooral vanaf de late middeleeuwen, werd de Ecce Homo-scène gekozen, toen smaak en vroomheid vroegen om hevig ontroerende, medelijden opwekkende onderwerpen zoals dit. Naast dramatische meesterwerken - onder meer van Rogier van der Weyden ca. 1450, Quinten Massys ca. 1510, meerdere versies van Titiaan tussen 1543 en 1566, twee van Van Heemskerck (drieluik 1544 en een werk 1559 in het Frans Hals Museum te Haarlem) en een werk van Caravaggio ca. 1605 - bleven tot in de 16e en 17e eeuw honderden houtsneden, gravures en gedrukte folia dit sentiment voeden. Men denke daarbij aan werken van Schäufelein begin 16e eeuw, Dürer (in de twee passies in houtsneden en in gravures); de Ecce Homo op een paneel na 1498 van Hieronymus Bosch en een gravure 1587 van Goltzius. De Meester van 1518 en Barend van Orley ca. 1530 (in de Maria-kathedraal te Doornik) gaven hun baardige Pilatus een grote tulband op het hoofd. Een anonymus uit Haarlem (soms ten onrechte geïdentificeerd met Jacobus van Bellaert) gaf op een paneel ca. 1470-80 (met als achtergrond het Haarlemse stadhuis) het moment weer waarop de gegeselde en gekroonde Jezus weer naar Pilatus wordt gevoerd (Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam). Een zelfde situatie schiep Rembrandt op het schilderij uit 1634 en een grote ets uit 1636, met dit verschil dat de landvoogd hier discuteert met de joodse leiders, van wie er één het volk kalmeert. Zijn ets uit 1655 (Rijksprentenkabinet te Amsterdam) geeft het Ecce-Homo-moment, voortbouwend op een 15e-eeuwse traditie (Hieronymus Bosch, paneel laatste kwart 15e eeuw, de Brunswijker Monogrammist ca. 1535, een versie in het Mauritshuis te 's-Gravenhage, en Lucas van Leyden ca. 1525), zeer levendig weer: op een bordes van het (raadhuis-)pretorium poseren Jezus en Pilatus, bewakers en een jongen met schaal en kan, daaronder twee groepen: links en midden het roerige volk, rechts intrigerende leiders, boven - toeziend uit een raam - Pilatus' vrouw. Hierop gebaseerd zijn de doeken van De Gelder 1671 en Van der Werff 1698 (pathetisch in een imponerend decor). Aertsen plaatste ca. 1555 het tafereel in een enorm landschap waarin voor een poortgebouw Jezus wordt getoond. Omstreeks 1630 kapte Gröninger een nogal statische en clichématige Ecce Homo uit zandsteen aan het grafmonument van deken Heidenreich von Letmathe in een dwarspand van de Sankt Paulusdom in Münster. Veel levendiger is de bijna sarcastische voorstelling van Daumier (schilderij ca. 1850), waarop een naakte tors van Pilatus als een schreeuwende koopman naast Jezus over de balustrade hangt om het volk, dat toch niet luistert, te overtuigen. Corinth toont op een doek uit 1925 een Jezus in de boeien tussen een aarzelende Pilatus en een martiale soldaat. Op het Florian-altaar ca. 1510 van Altdorfer wast Pilatus zijn handen in onschuld. In iconografisch opzicht bijzonder zijn de voorstellingen van Konrad Laib, die ca. 1449 op zijn schilderij met de kruisiging van Jezus Pilatus onder de toeschouwers plaatste, van Gerard David, die op zijn drieluik uit ca. 1480-85 (Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen) de landvoogd bij de krui- | |
[pagina 255]
| |
siging nog steeds met Kajafas laat redetwisten, en op een miniatuur ca. 1000 in het Keulse Sacramentarium van Sankt Gereon. Hierop ziet men hoe hem ofwel om het lichaam van de gestorven Jezus ofwel om bewaking van het graf gevraagd wordt. Pilatus komt in de literatuur voor het eerst voor in middeleeuwse bewerkingen van het hierboven vermelde, legendarische materiaal. In een oorspronkelijke, fragmentarisch bewaard gebleven Middelhoogduitse Pilatus-legende ca. 1190 weet Pylatus, zoon van koning Tyrus van Mainz en het dienstmeisje Pyla, via Rome en Herodes macht te verkrijgen in Judea, waar hij de positie van het Rijk moet verstevigen. De legende functioneert hier als het omgekeerde van een heiligenleven: alle kwaliteiten en omstandigheden zijn negatief. Ook een gedicht ca. 1400 van Johannes Rothe met elementen uit de Pilatus-legende bleef bewaard. In het gedicht Ahasverus 1854 van Paludan-Müller ervaart Pilatus, die nog altijd gekweld naar ‘waarheid’ zoekt (Joh. 18,38), van Ahasverus dat Jezus de waarheid is. In het begin van deze eeuw schreef de Brabantse priester Frencken voor de prijsuitreiking op een kleinseminarie een Pilatusstuk, late nazaat van het jezuïetentoneel. In de parodische klucht van Frisch, Die chinesische Mauer 1946, treedt Pilatus tijdens verwikkelingen aan het Chinese hof te midden van andere historische figuren op als voorbeeld van een van de waarheid onkundige intellectueel, die zich aan zijn verantwoordelijkheid probeert te onttrekken. Dürrenmatt laat in een stuk uit 1952 Pilatus, verward door de God die hij liet lijden, de weg naar zelfmoord afleggen. In de novelle Die Frau des Pilatus 1955 van Gertrud von Lefort behoedt Claudia Procula, die om de schuld van haar man te delgen christin is geworden, haar van staatkundige rechtlijnigheid bezeten man voor zulk een zelfmoord. Calberg 1963; Lucchesi 1942; Maier 1968; Marrow 1979; Pfeiffenberger 1967; Sotomayor 1958; Weber 1971.
Jezus veroordeeld door Pontius Pilatus, fresco, ca. 1075, in het kerkschip van de Sant' Angelo in Formis bij Capua (Italië). Achter Pilatus, die zijn handen in onschuld wast, spreekt zijn vrouw hem vanuit het venster toe.
|
|