Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdPetrus,wiens eigen naam Simon bar Jona (zoon van Jona of Johannes) was en daarom ook Simon Petrus is genoemd, werd geboren in Betsaïda ten noorden van het Meer van Gennesaret. Toen Jezus hem riep woonde hij als getrouwd man met zijn vrouw, zijn schoonmoeder en zijn broer »Andreas in Kafarnaüm. Hij oefende er het beroep van visser uit, samen met Andreas, Johannes (de apostel) en enkele anderen. De evangelisten, die zijn naam altijd als eerste noemen in de »apostellijsten, geven relatief veel details uit Petrus' leven. Een van de eerste wonderen die Jezus volgens de eerste drie evangelisten verrichtte was de genezing van de schoonmoeder van Petrus, die in zijn huis te Kafarnaüm ziek lag. Kort daarop, bij een wonderbaarlijk overvloedige visvangst op het meer, vroeg Petrus Jezus van hem weg te gaan, want ‘hij was een zondig mens’. Verder wordt in de evangelies vermeld hoe Petrus meestal de woordvoerder van de groep leerlingen was, en hoe hij meerdere malen vurig getuigde van zijn geloof in Jezus, onder | |
[pagina 241]
| |
meer bij een andere wonderbare visvangst. Toen Jezus' leerlingen, varend op het Meer van Gennesaret, geteisterd werden door een storm en Jezus over het water naar het schip liep, sprak Petrus opnieuw zijn vertrouwen in Jezus uit en liep, eveneens over het water, naar deze toe - totdat hij overmand werd door vrees en vanwege deze weifelmoedigheid begon te zinken, waarna hij door Jezus bij de pols werd gegrepen (Mat. 14,22-33). In Mat. 17,26 wordt gemeld dat het Petrus was die op aanwijzing van Jezus de munt voor de omstreden tempelbelasting in de bek van een vis vond. Petrus' vooraanstaande positie blijkt uit zijn aanwezigheid bij belangrijke gebeurtenissen zoals de gedaanteverandering op de Tabor, de hemelvaart en het pinkstergebeuren. Zijn positie als eerste in het apostelcollege werd bekrachtigd door Jezus die, kort voor de gang naar Jeruzalem die zou eindigen met de kruisdood, hem zijn nieuwe naam Petrus gaf (Aramees: Kefas, t.w. steen: fundament voor de ‘gemeente’). Hij zei dat hij zijn Kerk zou bouwen op Petrus als op een steenrots en hem ‘de sleutels van het Rijk der hemelen’ zou geven (Mat. 16,13-19). Petrus toonde zijn enthousiasme bij het laatste samenzijn voor Jezus' lijden. Toen deze de voeten van de apostelen wilde wassen, vroeg Petrus na een aanvankelijke weigering of niet alleen zijn voeten, maar ook zijn hoofd en lichaam een beurt konden krijgen. In Getsemane, bij de gevangenneming van Jezus, sloeg hij de knecht Malchus een oor af. Later echter zonk de moed hem in de schoenen en ontkende hij op dringende vragen van een vrouw tot driemaal toe elke relatie met de gevangene. Bij het voorspelde gekraai van de haan kwam hij tot inkeer en toonde hij berouw. Aan het eind van het Johannes-evangelie wordt weliswaar beschreven hoe Jezus, bij een verschijning na zijn dood, de herderlijke macht aan Petrus toevertrouwde, maar wordt ook uitdrukking gegeven aan enige rivaliteit tussen Petrus en de schrijver van dit evangelie. In de eerste hoofdstukken van de Handelingen van de Apostelen is Petrus de dominerende figuur. Hij verkondigde vrijmoedig in Jeruzalem en verrichtte opzienbarende wonderen. Velen brachten zieken op straat in de hoop dat zijn schaduw op hen zou vallen, want zelfs die bracht genezing. In Jeruzalem bewerkte hij, samen met de apostel Johannes, de genezing van een lamme; in Lydda die van de reeds acht jaar lamme Eneas; in Joppe de opwekking van Tabita, een christin die gestorven was. Drastisch handhaafde hij de orde in de gemeente van Jeruzalem: een malverserend echtpaar, Ananias en Saffira, strafte hij met de dood. Na een instructief visioen, waarin hem bevolen werd te eten van zowel mozaïsch reine als onreine dieren, die in een laken uit de hemel daalden, doopte hij in de plaats Caesarea als eerste niet-jood de Romeinse officier Cornelius, zonder deze bekeerling joodse verplichtingen op te leggen (Hand. 10). En in ca. 48 stelde hij in een belangrijke vergadering van ‘de apostelen en de oudsten’ te Jeruzalem (Hand. 15,6-29) een compromis voor in een conflict over de missie onder niet-joden (»Barnabas). In Jeruzalem ook werd hij op bevel van Herodes Agrippa i gevangen gezet. Hij lag in ketenen in een zwaarbewaakte kerker en sliep tussen twee soldaten. Een engel verscheen, de kettingen vielen van hem af en de engel geleidde hem langs de wachtposten tot buiten de poort, die zich vanzelf opende. Petrus bleef nog enige tijd in Jeruzalem, maar daarna is hij - misschien vanwege de vervolging door Herodes, wellicht ook omdat »Jakobus, de Jezus-broeder, invloedrijker werd - weggetrokken. Volgens een oude traditie heeft hij zeven jaar in Antiochië vertoefd (vgl. Gal. 2,11). Daar zou hij volgens de Legenda Aurea in de gevangenis zijn onteerd met het afsnijden van zijn haren en zou hij voorts de reeds 14 jaar eerder gestorven en begraven zoon van een proconsul Teofilus ten leven gewekt hebben. Daarna is Petrus een aantal jaren - sommigen overdrijven en spreken over 25 jaar - in | |
[pagina 242]
| |
Rome geweest. Vanaf de 2e eeuw zijn er berichten dat de apostel in Rome onder keizer Nero (54-68) de marteldood stierf (eerste Clemens-brief 5-6). Het moet ca. 60 zijn geweest. Pas Tertullianus (ca. 200) vermeldt zijn prediking aldaar. Verhalen over verdere activiteiten zijn legendarisch. Apocriefe, Griekse Petrus-akten uit ca. 180-200 weten nog meer bijzonderheden die, ten dele met andere legenden en berichten vermengd, in de Legenda Aurea opgenomen werden. In Rome zou hij gewerkt hebben met zijn dochter Petronilla (ook genoemd in de in de 5e of 6e eeuw geschreven, romanachtige Passio van Nereus en Achilles, over twee door Petrus gedoopte broers). Daar speelde zich het dispuut af van Petrus en de inmiddels ook in Rome aangekomen en door hem begroete Paulus met »Simon de Tovenaar. Petrus' optreden wekte er woede en bedreiging van velen, onder wie Nero. Toen hij de stad uit vluchtte - zegt de legende - kwam hij Jezus tegen. Op Petrus' vraag: ‘Domine, quo vadis?’ (Heer, waarheen?), was het antwoord: naar Rome om er weer te sterven. Petrus keerde om en werd in de gevangenis geworpen. Daar doopte hij zijn bewakers Processus en Martialis, nadat hij een bron had doen ontspringen voor het noodzakelijke water. Nadat hij veroordeeld was tot de kruisdood - anders dan Paulus was Petrus geen Romeins burger - en afscheid genomen had van Paulus vroeg Petrus, in de overtuiging zijn meester onwaardig te zijn, om met het hoofd naar beneden gekruisigd te mogen worden. Na zijn dood en begrafenis moet Petrus aan Constantijn en de bisschop Silvester te Rome verschenen zijn om de positie van de Romeinse primaat - volgens een Karolingische vervalsing Donatio Constantini (schenking van Constantijn) - in het Westen gelijk te stellen met de macht van de keizer in Constantinopel. Van de twee brieven op Petrus' naam (kort voor en na 100) is de eerste in Rome (5,13: Babylon) en de tweede in Asia of Egypte geschreven. De eerste brief wijst erop dat christenen in navolging van Jezus veel leed zullen ondergaan en dat iedereen zich dient te schikken in de concrete politieke en maatschappelijke situatie. Dat laat echter de fundamentele christelijke vrijheid onverlet. De tweede brief, inhoudelijk verwant aan ideeën van Paulus, is gericht tegen christenen die twijfelen aan Jezus' onmiddellijke terugkeer. Apocriefe geschriften zoals Praedicatio Petri, Petri doctrina en genoemde Acta Petri, ontstonden in de 2e eeuw. In een Apocalyps van Petrus uit ca. 135 beschrijft Jezus op vragen van zijn leerlingen het wereldeinde (vgl. Mat. 24,3). De Pseudo-Clementijnse Geschriften (ten dele uit de 2e, ten dele uit de 4e eeuw, op naam van Clemens, een leerling van Petrus) zijn van joods-christelijke oorsprong en bevatten 20 joods-gnosticistische Homelieën (preken) van Petrus en een Petrus-roman, de Recognitiones (Herkenningen), waarin Clemens en zijn zonen, over heel de wereld verspreid, elkaar door toedoen van Petrus na veel avonturen weer ontmoeten.
Petrus was een zeer toegewijde, onstuimige en impulsieve man, niet altijd consequent in zijn gedrag. Toch erkennen en benadrukken alle oudste getuigen zijn morele (niet juridische) gezag, ook Paulus, die hem ooit scherp kritiseerde (Gal. 2,11-14). In de eerste christelijke centra buiten Jeruzalem aanvaardde men hem al spoedig in concrete situaties als garant voor de christelijke orthodoxe praxis. Daarna onderging de geloofsgemeenschap een ingewikkeld historisch proces, met onder meer de invloed van de legalisering van het christendom ca. 313 door Constantijn de Grote, de inrichting van een christelijke staatskerk in 381 door Theodosius de Grote, de droom van de ‘regeneratio imperii’ (herstel van het rijk) onder de Karolingische vorsten en de gedeeltelijke verwerkelijking daarvan in de middeleeuwen. In dit proces werd dit, oorspronkelijk zeker niet aldus bedoelde gezag van Petrus' opvolgers, de bisschoppen van Rome, uitgebreid tot het terrein van de kerkelijke orthodoxe leer en de jurisdictie. Wie Pe- | |
[pagina 243]
| |
trus (en zijn opvolgers tot in de vroege middeleeuwen) ‘paus’ noemt, bezigt daarmee dus een anachronisme. Petrus zou ook stellig zelf de latere, misleidende paustitel ‘Vicarius Christi’ (plaatsvervanger van Christus) hebben verworpen. De andere paustitel, ‘pontifex’, werd rechtstreeks overgenomen uit de titulatuur van de Romeinse keizer als (ook religieuze) heerser in het rijk. Het christelijke koppel Petrus en Paulus verving ook het antieke Romeinse paar Romulus en Remus (‘Romae parentes’, stichters van Rome uit de hymne Decora lux aeternitatis 1629, een bijgeschaafde versie die teruggaat op een van ver voor de 10e eeuw). Al vanaf Constantijn, die grote basilieken liet bouwen op de plaatsen waar men in Rome de apostelgraven aanwees (»Paulus), werd een gecombineerde verering van Petrus en Paulus vanuit Rome over de hele wereld verspreid. Bovendien werd in de 6e en 7e eeuw door een vooral op Engeland gerichte propaganda de Petrus-verering versterkt, en daarmee het Romeinse centralisme. In de volksdevotie, waarin Petrus geldt als patroon van schippers, slotenmakers en bruggenbouwers, werd hij vereerd en aangeroepen als hemelse deurbewaarder. Opgravingen onder de Sint-Pieter in de jaren 1940-51 brachten een monumentje uit de 2e eeuw aan het licht, waarvan men in het begin van de 4e eeuw meende dat het het graf van Petrus was bij het circus van Nero tegen de oostelijke helling van de Vaticaanse heuvel. Boven het ‘graf’ stond toen de ‘memoria’ (monument ter gedachtenis aan een martelaar; nog te zien op een ivoor ca. 400 uit Pola in Istrië) en staat nu het altaar van Bernini onder de koepel. Het belangrijkste Petrusfeest valt op 29 juni. De oudste afbeelding van Petrus is het fresco in het kerkhuis van Doura-Europos (240/50): Jezus redt Petrus die in het water van het meer wegzinkt. Petrus is hier uiterlijk nog niet kenbaar. Omdat Petrus en Paulus vaak samen werden afgebeeld, onstaat er vanaf ca. 335 ter onderscheiding het stereotiepe Petrus-gelaat: rond hoofd, boers gezicht met gepro-
Kruisiging en martelaarschap van Petrus, glasraam ca. 1165 in de kathedraal Saint-Pierre te Poitiers. De kruisiging met Maria, Johannes, Longinus en Stefaton; daaronder de kruisiging van Petrus met het hoofd naar beneden. In het bovenste deel van het glasraam een hemelvaart.
| |
[pagina 244]
| |
nonceerde lippen en wangen, kort krullend blond haar, soms kalend (vanaf de 6e eeuw een tonsuur, als verwijzing naar de ontering in Antiochië) en een korte baard. Bij portretten (goudglas 4e eeuw uit de Priscilla-catacombe te Rome of een ikoon 6e eeuw in het Sinaï-klooster), votiefbeeldjes (bronzen Petrus-statuette met Christus' naamteken xp en het spreekgebaar uit een Romeinse catacombe ca. 500) en in verhalende voorstellingen werd dit Petrus-gelaat tot aan de nieuwste tijd gehandhaafd: op een Macedonisch ikoon ca. 1300 (met kruisstaf en spreekgebaar), op de bronzen deur van Filarete 1445 aan de Sint-Pieter te Rome, op Michelangelo's fresco met de kruisiging van Petrus 1546 in het Vaticaan of - als potsierlijke verkondiger - op het schilderij van Mengs ca. 1760. De aan Petrus gewijde scènes zijn in de oudheid vooreerst - buiten het genoemde en unieke tafereel in Doura-Europos - de gevangenneming te Rome, het waterwonder in de kerker en Petrus die het bevel van zijn arrestatie leest. De drie voorstellingen zijn in kleine cycli te vinden: aan de ‘Twee-Broeders-sarcofaag’ en de ‘dogmatische sarcofaag’ (beide 330/40), op fresco's uit de 4e eeuw in de catacomben van Sebastianus en Commodilla te Rome, aan de sarcofaag van Saint-Maximin-la-Sainte-Baume uit de 5e eeuw en aan de ivoren reliekhouder 360-80 in het Museo Civico te Brescia. Daarnaast komt zeer vaak het kraaien van de haan voor, welke voorstelling - gezien de context van andere verkondigingsscènes - eerder een specifiek Romeinse verwijzing naar de boodschap van de feilbare Petrus over de verrezen Jezus inhoudt dan een herinnering aan de verloochening (fresco ca. 350 in de catacombe van Commodilla en paneel van de houten deuren 422-30 van de Santa Sabina, beide te Rome). Van de 4e tot de 7e eeuw werd het Petrus-repertoire uitgebreid met bijbelse scènes uit de evangelies en de Handelingen. Zo zijn de genezing van Petrus' schoonmoeder afgebeeld aan de 4e-eeuwse sarcofaag uit een Romeins atelier in de façade van de kathedraal te Tarragona en de visvangst op een Evangeliarium uit de 6e eeuw te Cambridge; voorts de overgave van de sleutelmacht (absismozaïek uit de tweede helft 4e eeuw in de Santa Costanza te Rome); de voetwassing (4e-eeuwse passie-sarcofaag te Nîmes, waarop Petrus naar zijn hoofd grijpt, naar Joh. 13,9). De opwekking van Tabita is te vinden aan de zijwand van de sarcofaag ca. 400-50 in de kerk te Saint-Maximin-la-Sainte-Baume en aan het genoemde ivoren kastje in Brescia (waarop ook de gruwelijke straf van het echtpaar Ananias en Saffira). Het visioen in Joppe is afgebeeld op een 4e-eeuws fresco in de catacombe van Commodilla, de bevrijding uit de kerker aan de 4e-eeuwse sarcofaag van Fermo. Op de oudste afbeeldingen van Jezus' hemelvaart flankeren hem reeds Petrus en - anachronistisch - Paulus, met aan weerszijden zes apostelen, Maria als middelpunt van de achterblijvende Ecclesia (Kerk): op een zilveren pelgrimsampul ca. 600 uit een atelier voor pelgrimssouvenirs in Palestina en een miniatuur in de Rabula-codex uit 586. Deze constellatie handhaafde zich tot ver in de middeleeuwen. Ook apocriefe momenten zoals uit de strijd in Rome tegen »Simon de Tovenaar werden geïllustreerd. Tenslotte is daar het in de geschiedenis van de iconografie niet altijd gelijkluidend geïnterpreteerde, vroegchristelijke schema van de zgn. ‘Dominus legem dat’ (De Heer kondigt de wet af). In een paradijselijke omgeving met palmbomen, paradijsberg en lammeren - overigens ontleend aan het keizerlijk hof-repertoire - schenkt Jezus een geopende boekrol aan Petrus links van hem en maakt hij een gebaar naar Paulus rechts. Dit authentieke schema komt voor op 34 monumenten uit de 4e en 5e eeuw, waaronder een goudglas 4e eeuw in het Vaticaans Museum en sarcofagen ca. 370 in de San Sebastiano te Rome en uit de 5e eeuw in de Saint-Sauveur te Aix-en-Provence. De geopende boekrol in genoemd schema vraagt om een andere interpretatie dan die van een tweede, verwant schema: de ‘traditio | |
[pagina 245]
| |
legis’, het overreiken van de wet met een gesloten boekrol (sarcofaag 5e eeuw in de Sant' Apollinare in Classe te Ravenna) en van een derde traditioneel thema, de materiële overreiking van de sleutels. Is het laatste een verwijzing naar Mat. 16 en geeft het uitdrukking aan een feitelijk overgeven van bevoegdheden, en is het schema van de ‘traditio legis’ te verstaan als een, met de Sinaï-wetgeving te vergelijken, ‘historische’ promulgatie van de (nieuwe) wet, het ‘Dominus legem dat’-schema moet echter, gezien de paradijselijke context, begrepen worden als een a-historisch, ideologisch moment: de zelf-openbaring van de verrezen en verheerlijkte Jezus, die zijn boodschap aan de eersten onder de apostelen voorhoudt. Combinaties van de drie schemata leefden voort tot in de 12e/13e eeuw, bijvoorbeeld op het ivoor op de boekband van het Evangeliarium uit Noailles door een atelier aan de hofschool van Karel de Kale ca. 860, waarbij onderaan de scène de gehoornde god Oceanus is afgebeeld met zeemonster, waterkruik, vis en waarschijnlijk een drietand. Andere voorbeelden zijn de 12e-eeuwse boogvelden aan de kerken te Siddington (Gloucester) en Saint-Pierre-de-Carrenac (Lot) en het grote fresco ca. 1100 in de absis van de priorijkerk te Berzé-la-Ville bij Cluny. In de middeleeuwen ontstond de honderden malen herhaalde afbeelding van Petrus in klassiek gewaad, zittend en het spreekgebaar makend, met als attributen sleutel(s), kromstaf of pauskruis (drie dwarsbalken), boek, haan, vis, kerk of schip. Aldus bijvoorbeeld op het fresco ca. 1190 in de kerk van Méobecq (Indre). Zeer waarschijnlijk kreeg dit type een sterke impuls door de opstelling in de 13e eeuw van het (tot op de dag van vandaag vereerde) antieke bronzen filosofenbeeld met vernieuwde Petrus-kop tegenover de ingang van de Sint-Pieter te Rome. Uitzonderingen vormen een baardeloze Petrus met sleutels aan zijn gordel en spreekgebaar (reliëf 12e eeuw aan de Porte Miégeville van de Saint-Sernin te Toulouse) en een Petrus met lange staf in reliëfs op vensterposten aan de westgevel van de kerk te Sainte-Colombe, eveneens uit de 12e eeuw. Vanaf de late middeleeuwen werd Petrus vaak als paus voorgesteld, gekleed in liturgische, pontificale gewaden met de kruisstaf en de tiara: dat wil zeggen drie kronen, oorspronkelijk op een conische, Frygische mijter, later op een uitbollende mitra, dit als teken van de volheid van zijn ‘macht’ (sinds Paulus vi - 1963 - niet meer door de pausen gebruikt). Men denke aan de retabel van Oller 1420 in de kathedraal te Vich, het zijluik van het Maria-altaar van de Meester van Moulins 1499-1502 in de kathedraal te Moulins, Hans Burgkmair de Oudere 1501 (Petrus in vol ornaat voor de gevel van de oude Sint-Pieter te Rome, te midden van heiligen, onder een Jezus in doodsnood in Getsemane), of het bombastische altaar uit 1747 van Egid Asam in de kerk van Sandizell (Oberbayern). Hier troont de ‘paus’ onder een Geest-duif en een schild met de inscriptie ‘Sedens in Cathedra Sapientissimus Princeps’ (Als wijze vorst zetelend op de troon) en wijst een engel in zijn gevolg naar Ps. 28,9 (wees hun herder). Op de ikonen draagt Petrus, die altijd het spreekgebaar maakt, meestal een boekrol met tekst (12e-eeuws Grieks ikoon in het Protatonklooster op de Athos), slechts zelden de sleutel (ikoon uit Novgorod ca. 1525 in het Russisch Museum te Leningrad). Uiteraard kreeg Petrus een geaccentueerde plaats in het groeiend aantal uitbeeldingen van elke bijbelse of apocriefe passage die zijn aanwezigheid vermeldt of veronderstelt. De meest voorkomende taferelen zijn de roeping van de eerste apostelen (marmeren reliëf ca. 1150 van de Meester van Cabestany en een anoniem fresco 1481-82 in de Sixtijnse Kapel te Rome), de genezing van de schoonmoeder (miniatuur in de Hitda-codex uit Keulen 11e eeuw) en de wonderbare visvangst (12e-eeuwse kapitelen te Jaca en uit Lewes Priory in het British Museum te Londen). In het middelpunt staat Petrus ook op de afbeelding waarop hij over het water naar Jezus tracht te | |
[pagina 246]
| |
lopen (folie met miniatuur van William de Brailes, ca. 1240-60; Konrad Witz, paneel 1444). Beroemd, maar overgerestaureerd is de zogeheten ‘Navicella’ van Giotto 1310 uit het atrium van de oude en overgebracht naar dat van de nieuwe Sint-Pieter te Rome (vgl. Taddeo Gaddi's fresco ca. 1350 in de Spaanse kapel in de Santa Maria Novella te Florence). Ontelbaar zijn de middeleeuwse afbeeldingen van het overreiken van de sleutelmacht in allerlei variaties. Men denke aan een miniatuur uit Reichenau 1002-14 in het Evangeliarium van Hendrik ii (met de andere, eerbiedig toeziende apostelen); een bronzen reliëf 1428/30 van Donatello (het overreiken bij de hemelvaart) en het paneel van Crivelli ca. 1488 (een Jezuskind op Maria's schoot geeft sleutels aan een pontificale Petrus). Bij de gedaanteverandering op Tabor is Petrus zowel in het Westen als op de ikonen in het Oosten de woordvoerder van de geschrokken leerlingen, en herkenbaar aan het spreekgebaar. De vondst van de belastingpenning vindt men op een ivoren paneel van het Magdeburger antependium ca. 970. De voetwassing ontbreekt in geen enkele cyclus met het lijden van Jezus. Het is altijd Petrus bij wie de wassing gebeurt: ivoren passie-diptiek ca. 800 te Milaan uit de hofschool van Karel de Grote of Saksische grafsteen 10e/11e eeuw in de kerk te Wirksworth. Meestal valt de hoofdaandacht op het gesprek van Jezus met Petrus, die nog vaak naar zijn hoofd wijst, ten teken van zijn verzoek om een volledige wasbeurt: reliëfs 12e eeuw aan de westfaçade te Saint-Gilles en begin 13e eeuw aan de bronzen deuren van de dom te Benevento. De overige apostelen horen ontsteld toe: fresco uit de kluis te Andorra la Valle ca. 1200, nu in het Museum voor Catalaanse Kunst te Barcelona; houtsnijwerk van Meester Arndt van Zwolle ca. 1490 in de Sankt Nicolai te Kalkar of tekening na 1585 van Joos van Winghe. Niet zelden werden de voetwassing en het Laatste Avondmaal samen afgebeeld: miniatuur in de Codex van Rossano 6e eeuw; linteau 12e eeuw te Bellenaves (Allier). Ook het verraad in Getsemane (»Judas), meestal aanwezig in cycli en in ‘Andachtsbilder’, heeft altijd een geprononceerde scène waarin Petrus Malchus het oor afslaat: fresco in een Jezus-cyclus begin 12e eeuw in de Saint-Martin-de-Vic te Nohant-Vicq en een houten groep begin 14e eeuw in Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen. De aanstelling van Petrus tot herder (Joh. 21,15-17) werd op een miniatuur ca. 1130 in de Engelse Bijbel van Verdun aan de overgave van de sleutelmacht toegevoegd (een toevoeging die pas in de 16e en 17e eeuw navolging vond). De reeds vermelde afbeelding van de hemelvaart onderging enige veranderingen, maar de positie van Petrus en Paulus met Maria bleef ongewijzigd. Uit honderden wordt gewezen op de timpaan 12e eeuw te Monceaux-l'Étoile, waarop Petrus herkenbaar is aan een enorme sleutel, en een secco ca. 1300 in de Sint-Salviuskerk te Limbricht. Ook op de twee iconografisch unieke, 11e-eeuwse miniaturen met de zending van de apostelen in het Evangeliarium van Abdinghof zijn Petrus en Paulus aan hun fysionomie herkenbaar. De genezing van de lamme werd onder meer uitgebeeld op een Romeins marmerreliëf uit ca. 1450 (nu in de Grotten van de Sint-Pieter), de doop van Cornelius op een reliëf uit 1107/08 aan de bronzen doopvont van Renier van Hoei in de Saint-Bartélemy te Luik, en de opwekking van Tabita op een altaarretabel ca. 1425 in het Deense Højerkirke. De vroegchristelijke thema's - met uitzondering van de drie eerstgenoemde - handhaafden zich. Maar vooral voor een viertal apocriefe scènes steeg in de middeleeuwen de interesse. Het gaat om Petrus' leidende rol bij het sterfbed van »Maria: Hugo van der Goes ca. 1475 (Stedelijk Museum te Brugge) met Petrus met stool en kaars als een middeleeuwse priester bij de toediening van de laatste sacramenten; in dezelfde functie aan het voeteneind van het bed bij Joos van Cleve ca. 1530; voorts om de ontmoeting van Petrus en »Paulus in Rome; om de ‘Quo Vadis’-gebeurtenis (reliëf 12e eeuw in het kloosterpand | |
[pagina 247]
| |
Vasco Fernández, Petrus, paneel, ca. 1520. Museu Regional Grao Vasco, Viseu (Portugal). Petrus is, anachronistisch, als paus voorgesteld; links op de achtergrond Petrus' roeping, rechts ‘Quo vadis’.
| |
[pagina 248]
| |
te Elne, een glasraam 13e eeuw te Bourges en een reliëf 14e eeuw aan het portaal te Nantes); en vooral om Petrus' marteldood. Uit vele voorbeelden van afbeeldingen van dit martyrium kan gewezen worden op een initiaal van voor 855 in het Drogo-Sacramentarium, een miniatuur ca. 1050 in het Sacramentarium van Mont-Saint-Michel, een gouden reliëf 1071 aan een reliekkast uit Minden, een 13e-eeuws glasraam in het koor van de Saint-Pierre te Poitiers (met een korte cyclus) en een houten, fel-realistisch reliëf van Leinberger, eerste kwart 16e eeuw, in de kerk te Moosburg. Aan vrijwel geen Laatste Oordeel ontbrak Petrus vanaf ca. 1300 als hemelse portier, die de stoet zaligen aan Jezus' rechterhand verwelkomt. Aldus is hij aanwezig op een mozaïek dat reeds de kiem bevat van het voltooide program: aan de triomfboog 817-24 in de Santa Prassede te Rome; daarna op talloze specimina, waaronder een wandschildering ca. 1300 in de Sint-Salviuskerk te Limbricht, een 14e-eeuws fresco in het klooster Gratsjianica bij Prisjtina (Joegoslavië) of Lochners paneel ca. 1440. Het gegeven werkte nog door in de grote, zinnebeeldige houtsnede ca. 1550 van Matthias Gerung met ‘de weg des heils’, waarop Petrus met sleutels de trap bewaakt naar de hemelse verlosser. Een merkwaardig doek 1889 van Herterich toont het weerzien van een echtpaar in de hemel onder het toeziend oog van een sleuteldragende Petrus. Samen met zijn broer Andreas komt Petrus onder meer voor op een fresco uit de San Pedro te Seo de Urgell, nu in het Museum voor Catalaanse Kunst te Barcelona, en in een houten beeldengroep ca. 1500 uit Kleef-Gelre in het Catharijneconvent te Utrecht. In de periode van de barok en lang daarna stonden de voorstellingen, de meeste traditioneel, een enkele met een nieuwe iconografie, vaak in dienst van de contra-reformatorische paus-van-Rome-propaganda. Uit de evangelies werden afgebeeld: de roeping van Petrus en Andreas op schilderijen van Barocci 1596 (Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel), Carlone ca. 1650, Vasco Fernandez ca. 1540 en Jouvenet 1706. De wonderbare visvangst werd afgebeeld door Spado 1607, door Rubens ca. 1610 op het middenstuk van een triptiek in de Lieve-Vrouwekerk te Mechelen, door Frans Francken ii 1630, Sandrart 1646 en Rembrandt met een tekening 1655. Op een doek 1848 van Führich 1848 maakt Petrus - centraal - met een theatraal gebaar zijn onwaardigheid bekend. De voorstelling met Jezus die over het water wandelt en Petrus redt, is in deze tijd aanwezig in het oeuvre van onder meer Dirck Barendsz. ca. 1560, Tintoretto ca. 1570 en Rembrandt ca. 1632-33 (pentekening). Gemakkelijk herkent men Petrus aan zijn uiterlijk als stuurman in de boot op een doek met de storm op het meer van Simon de Vlieger uit ca. 1638. Afbeeldingen van de overdracht van de sleutelmacht herinnerden op vele plaatsen aan de Romeinse, kerkpolitieke interpretatie van Mat. 16,18-19: in de Sixtijnse Kapel het fresco 1480-82 van Perugino (met situering op een weids tempelplein), in de Santa Pudenziana en de Sant' Agostino te Rome een marmeren beeldengroep 1596 van Della Porta, aan de gevel van de Sint-Pieter een marmeren reliëf ca. 1600 van Buonvicino, in de San Pietro ad Aram een schilderij 1654 van Giordano, in de kathedraal van Montpellier een schilderij 1692 van Troy, en fresco's van Matthias Günther 1740 in de kerk van Mittwalden, Zeiler ca. 1750 in de Peterskirche van Breitenwang, Ziek 1786 in de kloosterkerk te Tiefenstein en Schöpf samen met de broers Schmutzer in de kerk van Vilnöss, Tirol. Een karton van Rafaël met dit gegeven ca. 1515 in het Victoria and Albert Museum te Londen (samen met de verlening van herdersmacht) werd nog nagevolgd door Ingres 1820. Een afbeelding met de overdracht van het herdersambt ca. 1610 in het atrium van de Sint-Pieter uit het atelier van Bernini had dezelfde propagandistische functie, maar dit thema werd minder vaak aangewend (fresco van Passeri 1699 in de Santa Maria in Vallicella te Rome). Ook op de in deze periode vele | |
[pagina 249]
| |
malen afgebeelde Tabor-verheerlijking is Petrus altijd zeer nadrukkelijk aanwezig (onder vele Italianen Rafaël 1517/22; verder Coypel 1716, en Terwesten ca. 1730 in de oud-katholieke Augustinuskerk te 's-Gravenhage). Na het fresco 1425 van Masaccio in de Brancacci-kapel te Florence met het vinden van de munt voor de tempelbelasting vond het onderwerp vooral belangstelling onder schilders in de Lage Landen, onder wie Maerten de Vos ca. 1580 (Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen), Rubens ca. 1610 (linkervleugel van de Mechelse triptiek) en Jordaens ca. 1660 (Rijksmuseum Amsterdam). Op een tekening van Rembrandt ca. 1655 met de voetwassing valt alle nadruk op de impulsieve Petrus. Een laat voorbeeld van de scène is een werk ca. 1860 van Ford Madox Brown. Ook Petrus' verloochening (Italiaanse Caravaggist ca. 1600 in het Vaticaans Museum te Rome) werd in de noordelijke streken veel geschilderd: Honthorst 1620-25, Bramer 1632, Molenaar 1636 (situering in een oer-Hollandse kroeg), Teniers 1646 en Rembrandt 1660 (Rijksmuseum Amsterdam); elders werken van onder meer La Tour 1650 en Benjamin West ca. 1800. Hetzelfde gold voor de niet minder vaak uitgebeelde berouw en boete van Petrus: Guercino 1618, een anonymus (leerling?) naar Rembrandt ca. 1631, Bol ca. 1650, Pereth ca. 1660, en een houten beeldengroep ca. 1725, toegeschreven aan Egid Asam. Thema's uit de Handelingen bleven in de belangstelling staan: de genezing van de lamme door Petrus en Johannes blijkens werken van Aertsen ca. 1560, Rembrandt ca. 1629 (een ets), Zurbarán ca. 1640 in de kathedraal van Sevilla, Poussin ca. 1645, Gerbrand van den Eeckhout 1667 en Altomonto 1731 in de Sankt Peter te Wenen. De choquerende scène met de dood van Ananias en Saffira werd enkele malen vereeuwigd: op een gewelffresco ca. 1700 door Avogardo in de San Francesco te Brescia en op schilderijen van Van Winghe ca. 1580 en Van Veen 1600, evenals de ziekengenezing door Petrus' schaduw op schilderijen van La Hyre 1635 en Jean-Baptiste Pierre ca. 1760 in de Saint-Germain-des-Prés te Parijs. De bevrijding van Petrus uit de gevangenis in Antiochië werd door Rafaël ca. 1513 geschilderd aan de wand van de Stanza d' Eliodoro in het Vaticaan en daarna door onder meer Terbrugghen 1624 (Mauritshuis), Stomer ca. 1630 en Ribera 1639. Foppa bracht het tafereel in bronzen reliëf 1477. Tabita's opwekking komt voor in het oeuvre van Le Sueur ca. 1640, Guercino ca. 1650 en Testelin 1652 en op een pentekening van Rembrandt ca. 1662-63; de gebeurtenis te Joppe op fresco's van Lomazzo 1567 in de refter van het klooster San Agostino te Piacenza en van Annibale Carracci ca. 1590 in de San Michele in Bosco te Bologna en op een schilderij door Zurbarán ca. 1650 voor de kathedraal te Sevilla; Petrus in het huis van de hoofdman Cornelius bij Barent Fabritius 1653 (stellig een ‘portrait historié’: een familie die poseert in een bijbels onderwerp); de doop van Petrus bij Cavallino ca. 1644 en Procaccini 1711. Ook apocriefe gebeurtenissen werden hernomen: de ontmoeting van Petrus en Paulus door Lucas van Leyden op een gravure 1527 en op de buitenzijde van zijn retabel met het Laatste Oordeel ca. 1526 in de Lakenhal te Leiden. Naast de val van »Simon de Tovenaar zijn ook het afscheid van Petrus en »Paulus en ‘Quo Vadis’ afgebeeld: Het laatste tafereel onder meer door Vasco Fernandez ca. 1540 en Annibale Carracci na 1600. Petrus' marteldood tenslotte werd in Rome geschilderd door onder meer Michelangelo, fresco 1542-50 in de Capella Paolina in het Vaticaan, en door Caravaggio, schilderij 1600-01 in de Cerasi-kapel in de Santa Maria del Popolo te Rome, een werk dat duidelijk invloed heeft uitgeoefend op latere werken, zoals dat van Preti 1640. Voorts zijn er panelen van onder meer Rubens ca. 1600 (Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam) en Zurbarán ca. 1550. In dit laatste werk verschijnt Petrus gekruisigd aan Petrus Nolascus, een 13e- | |
[pagina 250]
| |
eeuwse Spaanse bevrijder van gevangenen en stichter van de orde der Mercedariërs. Naast grote, aan Petrus en »Paulus gewijde cycli - in de oude Sint-Pieter te Rome waren een kleine dertig scènes aan Petrus gewijd - ontstonden kleine Petrus-cycli: reliëfs ca. 1120 aan het portaal van de kerk te Aulnay-de-Saintonge, de houten retabels uit 1420 van Pere Oller in de kathedraal te Vich in Catalonië en van een laat-15e-eeuwse anonymus in de kathedraal van Perpignan, het Petrus-altaar van Jan Pollack ca. 1490 in de Peterskirche te München, Filarete's deur 1445 aan de Sint-Pieter, een werk ca. 1520 van Hans Süss von Kulmbach, het Petrus- en Paulusaltaar 1520 met vier Petrus-scènes (roeping, opwekking van een dode, bevrijding en kruisiging) van Schäufelein 1520. Een grote cyclus vindt men op tien 15e-eeuwse gobelins uit Doornik 1460. Belangrijk waren Duccio's vier Petrus-scènes op de Maestà 1278-79, de cyclus uit 1426-27 van Masaccio in de Brancacci-kapel te Florence (»Paulus) en Rafaëls gobelins ca. 1515 voor de Sixtijnse Kapel te Rome. Een ikoon uit Novgorod ca. 1550 met Petrus en Paulus heeft als randafbeeldingen 18 scènes uit beider leven. Processus en Martinianus, Petrus' gedoopte bewakers, werden als jeugdige martelaren voorgesteld op een 8e-eeuws fresco in de Sant' Equizio te Rome. Hun doop in de kerker vormt het onderwerp van een schilderij ca. 1700 van Passeri in de Sint-Pieter te Rome, hun martelaarschap van een werk ca. 1650 van Louis de Boulogne. Petronilla, Petrus' legendarische dochter en martelares, is waarschijnlijk de met deze naam afgebeelde vrouw op een fresco uit ca. 357 dicht bij haar begraafplaats in de catacombe van Domitilla te Rome. Zij is als martelares te zien op 12e-eeuwse afbeeldingen: een mozaïek in de Capella Palatina te Palermo (met sluier, kruis en spreekgebaar) en op een miniatuur in het Passionaal van Stuttgart (in gebedshouding: handpalmen ten hemel); als huishoudster van Petrus op een muurschildering ca. 1490 in de kerk van het Stift te Sankt Groar. Haar apotheose werd geschilderd door Guercino 1621. In het middeleeuwse toneel is de houding ten opzichte van Petrus ambivalent. Enerzijds was er respect voor zijn hoge positie en bewondering voor zijn boete na de verloochening, bijvoorbeeld in het Passiespel uit Sankt Gallen en het Spel uit Sterzing (1503). Anderzijds meesmuilde men om zijn onstuimig gedrag in Getsemane en zijn gestuntel na Jezus' gevangenneming, en maakte men zich vrolijk over de wedloop van de oude, gebrekkige Petrus en de jonge, snellere Johannes naar Jezus' graf (Joh. 20,3-6): Passiespel uit Wenen (1472). De Devozione e festa di Santo Piero (15e eeuw) was waarschijnlijk een veraanschouwelijking van een feestpreek. Petrus' positie als hemelse portier kreeg uitdrukking in een vroom Duits Petruslied van eind 9e eeuw; satirisch is echter de fabel Du vilain qui conquist Paradis par plait uit de 13e eeuw, waarin een boer zich toegang tot de hemel verwerft door Petrus diens eigen wangedrag voor te houden. Het laatste was ook het geval in Sachs' toneelstuk Sankt Peter mit der Geis 1555, waarvan het gelijknamige gedicht van Langbein uit 1797 en Goethe's Legende vom Hufeisen uit hetzelfde jaar voortzettingen zijn: de onstuimige en onbedachtzame Petrus bekeert zich als hij tijdens een dag wereldheerschappij de nodige problemen heeft ondervonden. In het jezuïetendrama Xenodoxus 1602 van Bidermann wijst Petrus onwaardigen de weg naar de hemelpoort in het besef zelf vroeger voorbeeldig boete te hebben gedaan. Kritiek op het wereldse pausschap leverde, met een grootse enscenering, de protestant Niklas Manuel Deutsch in zijn Ein Fassnachtspiel 1523. Het barokke sentiment kreeg de vrije loop wanneer een rouwmoedige Petrus na de verloochening ten tonele werd gevoerd: in Le lagrime di San Pietro 1560 van Tansillo en Les larmes de Saint-Pierre 1587 van Malherbe. De Deense dramaturg Heiberg liet Petrus voor de hemelpoort en Aristofanes voor het Elysium de toegang weigeren aan een ziel, | |
[pagina 251]
| |
die dan door Mefistofeles wordt binnengelaten door een deur waarachter de hel, te weten Kopenhagen, blijkt te liggen. En in een vertelling in Fantastic Fables 1899 hernam de Amerikaan Bierce de middeleeuwse Petrus-satire door een man van twee vrouwen - echtgenote en minnares, beiden al in de hemel - door Petrus naar de hel te laten sturen om hem te behoeden voor herhaling van zijn aardse lijden. Cynisch legde Peyrefitte in de roman Les clés de Saint-Pierre 1955, over de verwikkelingen rond de relatie tussen een jonge Franse priesterkandidaat, een kardinaal en diens verliefde nichtje, de feilen bloot van Vaticaanse kuiperijen. Populair hoogtepunt van de spaarzame 19e- en 20e-eeuwse Petrus-literatuur was de historische roman van Sienkiewiecz Quo vadis? uit 1895. Deze meermalen verfilmde roman had meer succes dan de geromantiseerde levensbeschrijvingen van Petrus van de hand van Douglas (The Big Fisherman, 1948) en Friedberger (Der Fischer Simon 1953). Ook in de muziekgeschiedenis stonden - wellicht in het spoor van de toneelliteratuur - Petrus' verloochening en berouw in de belangstelling. Aanwijzing hiervoor zijn de oratoria van Charpentier ca. 1690, Fux/Pariati 1719 voor de Goede-Vrijdagliturgie, Liebau 1825 en het ‘geistliches Singspiel’ van Michael Haydn 1780. Het oratorium San Pietro in Cesarea van Caldara/Zeno 1735 is gebaseerd op teksten uit de Handelingen. Nowowiejski schreef een oratorium 1903 naar Sienkiewicz' roman. In de 19e eeuw zijn er Petrus-oratoria van Späth 1851, Meinardus 1856, Berthold 1862, Benedict 1870, pater Hartmann 1900 en Nees 1935. Congar 1962; Fuhrmann 1980; Kirschbaum 1974; Nikolasch 1969; O'Connor 1969; Pesch 1980; Post 1984; Schneider 1955; Sotomayor 1962; Stempvoort 1960; Weis 1963. Rembrandt, Jezus, wandelend over het water, reikt Petrus de hand, pentekening, ca. 1632-33. British Museum, Londen.
|
|