Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Matteüsdie in de apostellijsten wordt genoemd (Mar. 3,18 en Hand. 1,13), is vanouds geïdentificeerd met de eerste »evangelist. Voorts is hij, in Mat. 9,9-13, genoemd als de door Jezus geroepen tollenaar Matteüs, altijd identiek geacht met de in Mar. 2,13-17 genoemde tollenaar Levi, zoon van Alfeüs, uit Kafarnaüm. Beide verhalen hebben dan ook dezelfde elementen. De tollenaar zat bij zijn tolhuis en gaf terstond gehoor aan de oproep van Jezus hem te volgen. Later ontving de tollenaar Jezus aan zijn tafel, tot ergernis van de Farizeeën die niet begrepen waarom Jezus zich afgaf met tollenaars en andere zondaars. Jezus gaf ten antwoord: ‘Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars’ (Mar. 2,17). Reeds Papias, bisschop van Hierapolis in Phrygië (ca. 130), kent de traditie van Matteüs als auteur van het eerste evangelie, en Eusebius van Caesarea (ca. 400) zegt in zijn Kerkgeschiedenis dat Matteüs, toen hij aan de Hebreeën het evangelie verkondigd had en zich tot andere volkeren ging wenden, in zijn moedertaal (het Aramees dus) de blijde boodschap schreef en achterliet om de leemte van zijn afwezigheid te vullen. Volgens Clemens van Alexandrië (ca. 200) heeft Matteüs rond 42 Palestina verlaten om zich elders aan de verkondiging te wijden. Sommigen wijzen Ethiopië, anderen Parthië en weer anderen Perzië als zijn missiegebied aan. Over Matteüs' dood en de plaats daarvan zijn er uiteenlopende berichten. Volgens Herakleon ca. 165, leerling van de Romeinse gnosticus Valentinus, is Matteüs echter, evenals verschillende andere apostelen, een natuurlijke dood gestorven. De Legenda Aurea geeft een uitgebreid relaas van Matteüs' belevenissen in ‘het land van de Moren’ (Egypte en Ethiopië). In de stad Vadaber werden de bewoners gekweld door de tovenaars Zaroës en Arphaxad, die onder meer een mensenetende draak op hen afstuurden. Toen Matteüs het ondier door het teken van het kruis had gedood, preekte hij het verwonderde volk de boodschap van het hemelse paradijs. Hij overtroefde de falende tovenaars door de plotseling gestorven zoon van koning Egippus weer ten leven te wekken, waarop het volk hem met een rijke offergang als een god kwam vereren (vgl. »Barnabas). De apostel, niet ontvankelijk daarvoor, wist hen te overreden in plaats daarvan een kerk te bouwen. Daarin zou hij 33 jaar werken om heel het volk te bekeren. Prinses Ephigenia - en met haar 200 andere meisjes - bracht hij tot het behoud van de maagdelijke staat. De opvolger van de koning, Hirtacus, had echter zijn zinnen op haar gezet. Matteüs lokte hem naar de kerk en stak daar een listige preek af: u pakt toch een koning zijn bruid niet af! welnu, deze maagd is de gade van de hemelse Koning! Woedend gaf Hirtacus een beul het bevel Matteüs tijdens de viering van de mis met een zwaard in de rug te treffen en te doden. De clerus wist de volkswoede om te zetten in een viering van Matteüs' marteldood. Hirtacus, niet in staat om Ephigenia's besluit te veranderen, stak haar klooster in brand. Maar daarop verscheen Matteüs en verjoeg het vuur, dat oversloeg naar het paleis; slechts Hirtacus en zijn zoon konden ontkomen. De duivel voer in de zoon, maar door de apostel werd hij bevrijd en kwam zo tot inkeer. De koning kreeg een gruwelijke huidziekte en pleegde zelfmoord. Het volk koos Ephigenia's broer, door Matteüs gedoopt, tot koning. Hij regeerde zeventig jaar lang christelijk over Ethiopië. In andere bronnen wordt een marteldood van Matteüs door onthoofding (verwisseling met »Mattias) of door verbranding (»Barnabas) vermeld.
In werkelijkheid is het evangelie volgens Matteüs ca. 80/90 in Syrië (Antiochië?) ontstaan en het werd niet in het Aramees, maar in het Grieks geschreven. Het gaat terug op oude geschreven collecties en mondeling overgeleverde berichten met uitspraken van | |
[pagina 223]
| |
Jezus en op het evangelie volgens Marcus. Na enkele berichten over Jezus' jeugd (»Lucas) bouwt de schrijver zijn verhaal op uit vijf grote redevoeringen van Jezus, ingelijst in korte ‘historische’ notities. Zijn voornaamste doel is om vanuit het Oude Testament aan te tonen dat Jezus de ‘zoon van David’ en de messias is. Vooral de ‘bergrede’ (Mat. 5-7) heeft een zeer grote invloed gehad op de christelijke vroomheid, en de rede over het ‘einde van de wereld’ (24-25) op de iconografie van het Laatste Oordeel en van de zeven Werken van Barmhartigheid (25,34-46). Aan de zes aldaar vermelde ‘werken’ (hulp aan hongerigen, dorstigen, vreemdelingen, naakten, zieken en gevangenen) werd later naar Tob. 1,17 het begraven van de doden toegevoegd. Het ‘Onze Vader’, het gebed dat Jezus zelf leerde, werd de eeuwen door in de lezing van Mat. 6,9-15 gebeden. De toevoeging ‘want van u is de macht en de luister tot in eeuwigheid’ of uitbreidingen daarvan gaan echter terug op de Didachè (onderwijs van de apostelen; begin 2e eeuw). Op Matteüs' naam staat ook een, voor de geschiedenis van de iconografie van Jezus en Maria belangrijk apocrief geschrift uit de 6e/7e eeuw, Liber de ortu beatae Mariae et infantia Salvatoris, doorgaans het Pseudo-Matteüs-evangelie genoemd (»Anna en Joachim). Matteüs' relieken - zegt men - zijn uit Ethiopië via Paestum in de 10e eeuw naar Salerno gebracht, waar zij pelgrims aantrokken. Hij werd de patroon van belastingambtenaren, boekhouders, geldwisselaars en drinkebroers. Enkele oude gebruiken (zoals het oproepen van liefdesorakels op zijn feestdag die valt op 21 september, het begin van de herfst) gaan terug op een voor-christelijk, Germaans herfstfeest. Matteüs werd meestal met een volle grijze baard afgebeeld: miniatuur in een 12e-eeuws Tetra-evangeliarium en Campagna's bronzen beeld 1593 in de San Giorgio Maggiore te Venetië; soms echter jong, zonder baard: mozaïek 6e eeuw in het bisschoppelijk paleis te Ravenna en een miniatuur ca. 800 in het Evangeliarium uit Centula. Meestal is hij op traditionele wijze of naar de smaak van de tijd als »apostel gekleed. Slechts op voorstellingen van zijn marteldood bij het altaar draagt hij een liturgisch, bisschoppelijk gewaad: bijvoorbeeld op het paneel 1524 aan het Bergerfahrer-altaar in de Sankt Marien-kirche te Lübeck en het fresco van Muziano 1586-89 in de Aracoeli te Rome. Zijn attributen zijn de aan apostelen vaak toevertrouwde boekrol of codex, een zwaard of hellebaard, of een geldbuidel dan wel de instrumenten van een belastingambtenaar: een telraam of winkelhaak. Als »evangelist wordt hij vergezeld door een mens die - gevleugeld zoals andere evangelistensymbolen - aangezien werd voor een hem inspirerende engel (nog bij Rembrandt 1661). Soms verwijst een figuurtje op de sokkel van een Matteüsbeeld naar een gebeurtenis uit zijn leven, zoals dat aan het zuiderportaal te Chartres uit 1210-15 wel zal duiden op de koningen Egippus of Hirtacus uit de legende. Met het zwaard vindt men de apostel aan de grote reliekkasten in de dom te Aken (de ca. 1215 voltooide schrijn van Karel de Grote) en te Keulen (Drie-Koningen-schrijn ca. 1200), met de hellebaard aan het reliquiarium van Eleutherius 1248 in de schatkamer te Doornik, met een zwaard in zijn rug op een processievaandel ca. 1350 in het klooster te Lüne. Zijn beeld uit ca. 1400 aan de triomfboog in de Münster te Ulm draagt de buidel, zijn afbeeldingen op een vleugel van het zojuist genoemde altaar te Lübeck het telraam, en een miniatuur ca. 1440 in het Getijdenboek van Catharina van Kleef en een fresco uit 1665 in het koor van de evangelische kerk te Gärtringen (Böblingen) de winkelhaak. Riemenschneider gaf een Matteüsbeeld uit ca. 1500 de bijl van »Mattias als attribuut. Het auteursportret, waarbij de evangelist vanaf de vroege middeleeuwen werd weergegeven aan het begin van zijn evangelie in de verluchte handschriften en waarbij nooit het teken van de ‘mens’ ontbrak (miniaturen in het Book of Lindesfarne ca. 700, waar de | |
[pagina 224]
| |
bazuinblazende engel er een lijkt van het Laatste Oordeel, en in het Evangeliarium van Salzburg ca. 1025, waar de evangelist kijkt naar de met een codex neerdalende engel en wijst naar zijn hoofd), gaf aanleiding tot het ontstaan van een eigen Matteüs-tafereel. De engel is namelijk, in de werkkamer van de evangelist (zoals bij Guercino ca. 1640) of in de open lucht (Poussin ca. 1650) zeer actief. Een vroege aanzet hiervan is te vinden op een reliëf ca. 1240 van het vroegere oksaal in de kathedraal van Chartres; uit later tijd zijn er werken van Berruguete ca. 1550 en Caravaggio (altaarstuk ca. 1600 in de Contarelli-kapel van de San Luigi dei Francesi te Rome). Meerdere engelen inspireren Matteüs op het reliëf ca. 1445 aan de bronzen deuren van Luca della Robbia van de nieuwe sacristie van de Santa Maria del Fiore te Florence. Legendarische scènes overtreffen in de Matteüs-cycli de bijbelse: na de roeping van de apostel worden de overwinning op de draak in Vadaber, de gelofte van Ephigenia, de strijd tegen Egippus en - volgens een andere lezing dan die van de Legenda Aurea - diens doop, de moord op de apostel en zijn begrafenis afgebeeld. Aldus op een 13e-eeuws glasraam in de bovenkerk te Assisi, de predella 1413 van Pietro Miniato, de fresco's ca. 1425 van Niccolò di Pietro Gerini in de San Franceso te Prato. Cavaliere d'Arpino schilderde in 1591-93 op het plafond van de genoemde Contarelli-kapel de opwekking van de Ethiopische koningszoon, en Caravaggio iets later aan de wand de moord op Matteüs (en op de andere wand diens roeping). Sommige cycli, zoals die op de polyptiek uit 1413 van Jacopo Ciones, bevatten aan het leven van »Mattias of »Barnabas ontleende scènes. Uit Matteüs' leven werd als afzonderlijk tafereel meestal zijn roeping afgebeeld. Een vroeg voorbeeld is een miniatuur in een Saksisch Evangeliarium uit de 10e eeuw. Uit later tijd stammen een glasraam ca. 1500 in de kathedraal van Arezzo en schilderijen van Girolamo de Santacroce 1519, Marco dal Pino 1576 (in de San Giovanni de' Fiorentini te Napels), Sebastian de Llano y Valdés 1668 (kathedraal te Sevilla), François Puget ca. 1680 (Château-Gombert bij Marseille) en Dierich ca. 1750. Fresco's met dit tafereel zijn er van de hand van Zoboli ca. 1700 in de San Bartolommeo de' Vaccinari te Rome en Paolo de Matteis ca. 1715 in het Oratorio de' Santi Francesco e Matteo te Napels. In de Lage Landen werd in de 16e eeuw de roeping veelal gesitueerd in het lokaal van een drukdoende geldwisselaar met klanten, klerken en trawanten, zoals op schilderijen door Marinus van Reymerswaele (onder meer 1536, Kon. Museum voor Schone Kunsten te Gent). De voorstelling grenst dan dikwijls aan het in de Lage Landen vooral in de 16e eeuw vele malen (onder meer door Quinten Massys 1514) geschilderde, moraliserende tafereel van een man of echtpaar, hebzuchtig geld tellend. Illustratief is dat een dergelijk genre-tafereel van Jan van Hemessen uit 1536, in opdracht van de keurvorst Maximiliaan i, door toevoeging van een Jezus-figuur van de hand van Georg Vischer naar een bijbels plan werd opgetild. De genoemde schildering van de roeping van Matteüs van de hand van Caravaggio in de Contarelli-kapel had niet alleen invloed op Italiaanse schilders (onder meer Strozzi ca. 1620) maar vooral op de Hollandse Caravaggisten zoals Terbrugghen 1621 (Centraal Museum te Utrecht), Moeyaert 1639, Van Bijlert ca. 1625 (Catharijneconvent Utrecht) en Jacob i van Oost 1640 (Mariakerk te Brugge). Hoogtepunt onder de veel minder vaak voorkomende afbeeldingen van het gastmaal dat Levi voor Jezus aanrichtte, is de wandschildering 1572 van Paolo Veronese in de refter van de Accademia te Venetië. Een fraai voorbeeld van een combinatie van de roeping (buiten) en het maal (binnen) is een miniatuur ca. 1025 in de Gouden Codex van Echternach. Van de legendarische scènes werden de overwinning van de draak (paneel van een Giotto-leerling eerste helft 14e eeuw), de op- | |
[pagina 225]
| |
Heinrich Vogtherr de Jongere, Sterfbed met de werken van barmhartigheid, houtsnede, ca. 1540. Rechts sterft de aan de wereld verknochte goddeloze, links de christen, omgeven door geloof, hoop en liefde. Boven Jezus als rechter, met lelietak voor de rechtvaardigen en zwaard voor de verdoemden, omgeven door de goede werken bij Matteüs 25,31-46 (armen kleden, zieken en gevangenen bezoeken, vreemdelingen herbergen, dorstigen laven en hongerigen spijzigen). Typisch voor het reformatorische karakter van de, overigens nog volop in de traditie van de late middeleeuwen staande prent is dat het zevende, in de middeleeuwen toegevoegde werk van de doden begraven hier weggelaten wordt.
| |
[pagina 226]
| |
wekking van de koningszoon (paneel ca. 1510 van Baltazar del Castro in het bisschoppelijk paleis te Palencia) en de marteldood afzonderlijk afgebeeld. Conform de van elkaar afwijkende berichten stelde men zijn martelaarschap op verschillende manieren voor: met de dolk (mozaïek in de San Marco te Venetië en - weer naar Caravaggio - een schilderij van Claude Vignon 1617) of door onthoofding (Cranach de Oudere, houtsnede eerste kwart 16e eeuw, waarbij het hoofd naar analogie van »Paulus driemaal opspringt). Aan de bronzen deur van de Sint-Paulus-buiten-de-Muren te Rome is Matteüs begrafenis afgebeeld. Aanvankelijk werden de ‘werken van barmhartigheid’ uitgebeeld als het zestal dat Matteüs de rechter bij het Laatste Oordeel laat vermelden (ivoor 1131/44 op de boekband van het Psalterium van koningin Melisanda, titelblad van de Bijbel van Floreffe ca. 1150 en reliëfs ca. 1170 aan de Galluspforte te Basel). Op het paneel van de Meester van Hoogstraten ca. 1490/1500 in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen verschenen de zeven werken samen met de voorstelling van de zeven hoofdzonden. De werken worden hier uitgevoerd - telkens onder het toeziend oog van Jezus - door bijbelse en kerkhistorische figuren. De Meester van Alkmaar schilderde in 1504 een reeks (Rijksmuseum te Amsterdam). Murillo verbond het zevental in zijn grote cyclus ca. 1560 in de kathedraal te Sevilla met oud-testamentische typen. Caravaggio schilderde in 1607 een reusachtig altaarstuk met de werken in de Chiesa della Misericordia te Napels. Aan preekstoelen dienden ze vanwege hun moraliserende inhoud als ondersteuning van de verkondiging (Hans Hoffmann, kansel ca. 1570 in de dom te Trier). Vaak liet men heiligen de diensten aan de naasten uitoefenen: Elisabeth van Thüringen op haar reliekschrijn ca. 1250 in de Elisabethkirche te Marburg, Hedwig van Silesië op miniaturen in haar vita 1335 en Margret van York in het 12e-eeuwse Livre des oeuvres de misericorde. In de 16e en 17e eeuw was het thema gewild bij charitatieve instellingen: Buglioni's reliëf 1526/29 in het Ospedale del Ceppo te Pistoja, een schilderij van Jacob Maeler 1548 in de Gast- en Proveniershuizen te Kampen en van Gijsbert Sibilla 1647 in het Sint Bartholomeüs Gasthuis te Weesp. Luz 1985; Martin 1926; Treffers 1991. |
|