Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdMarcuswas de bijnaam van een jood die eigenlijk Johannes heette en wellicht van levitische afkomst was. Al vanaf ca. 130 - volgens een bericht van Papias van Hierapolis - gaat hij door voor de schrijver van het tweede (kortste) evangelie. Hij was wellicht de zoon van een Maria in wier huis Jezus met de oergemeente in Jeruzalem samenkwam (Hand. 12,12). De apostel Petrus was zijn leermeester (1 Petr. 5,13). Rond zijn persoon ontstond een belangrijk meningsverschil tussen Paulus en »Barnabas. Willekeurig is de vaak aangenomen identificatie met de vluchtende jonge man bij Jezus' gevangenneming (Mar. 14,51-52). Volgens de overlevering fungeerde Marcus als de tolk van Petrus, bij wie hij ca. 60 zeker in Rome was. Kort daarna verbleef hij in het Oosten (2 Tim. 4,11). Oude berichten noemen hem de stichter en eerste bisschop van de gemeente van Alexandrië in Egypte. De apocriefe Acta Marci ca. 400 vertellen dat Marcus daar in 67 op het feest van Serapis, toen dat met het christelijke Pasen samenviel, gevangengenomen en door de straten gesleept werd, waarop hij 's anderendaags stierf. Anderen spreken van verbranding als doodsoorzaak.
Legendarisch zijn de berichten over Marcus' activiteiten te Aquileia (zending door Petrus en wijding van de inwoner Hermagoras tot bisschop aldaar). In de 3e eeuw werd hij ‘kolobodaktulos’ (stompvingerig) genoemd. Daaruit ontstond weer het verhaal dat hij zichzelf verminkt zou hebben, zodat men de nederige leviet niet tot het priesterambt kon roepen. Een Arabische legende, in een preek verteld door bisschop Severus van Nesteraweh (9e eeuw), noemt Marcus' ouders Hanna en Johannes en vertelt dat bij zijn doop Jezus' moeder haar hand op zijn hoofd gelegd zou hebben, reden voor de inspiratie van het later te schrijven evangelie. De Legenda Aurea vult | |
[pagina 175]
| |
Jacopo Tintoretto, Storm steekt op bij de begrafenis van Marcus, schilderij, 1548. Accademia, Venetië. Toen de Alexandrijnen Marcus' lichaam na zijn marteldood wilden verbranden, stak er een storm op. Zo waren christenen in staat het te begraven.
| |
[pagina 176]
| |
zijn levensbeschrijving aan met veel fantastische verhalen. Hij zou onder meer op wonderbaarlijke wijze afgodsbeelden van hun voetstuk hebben laten vallen (een topos voor apostelen!) en in Aquileia een door zijn priem aan het oog gewonde schoenmaker Anianus hebben genezen, gedoopt en tot bisschop gewijd. Toen heidenen in Alexandrië na zijn dood zijn lichaam wilden verbranden, werd dat door een noodweer verhinderd. Niet minder opzienbarende gebeurtenissen voltrokken zich door zijn toedoen; zo bewerkte hij de genezing van een doodzieke jongen en redde hij een arbeider die toen hij van een van de torens van de San Marco in Venetië viel, na het aanroepen van Marcus aan een uitstekende balk bleef hangen. Hij redde een Provençaalse slaaf die naar Venetië was gepelgrimeerd en daarom door zijn meester aan de vreselijkste straffen werd onderworpen: alle martelwerktuigen weigerden dienst. Aan Marcus' verdienste was ook de genezing in 1241 te Pavia van Julianus van Faenza, een stervende dominicaner broeder, toe te schrijven. Spectaculair waren voorts de gebeurtenissen in Venetië rond het terugvinden van Marcus' gebeente: toen men de exacte plaats van zijn graf vergeten was, sprong het grafmonument vanzelf open en werd de sarcofaag zichtbaar. Een legende over het ontstaan van Venetië vertelt van een visser die de ring van Marcus kreeg, waarmee voortaan het huwelijk van de dogen met de Adriatische zee werd bezegeld. Marcus' plaats als stichter van de gemeente van Alexandrië moet in twijfel worden getrokken. Geen van de grote Alexandrijnse auteurs uit de 3e eeuw zoals Clemens, Origenes of Dionysius de Grote maken hier melding van. Het kan overigens zijn dat in de overlevering van dit feit iets uitgedrukt wordt van de sterke band tussen de gemeenten van de twee grootste steden in het Romeinse Rijk, Rome en Alexandrië. Sinds de overigens ook weer legendarische roof en overbrenging van zijn gebeente in 829 door de Venetianen uit Bucoles naar hun stad is Marcus de patroon van Venetië. Deze functie oefent hij ook uit voor secretarissen en notarissen. Ook werd hij patroon van bouwvakkers en mattenvlechters (een verhaal liet hem in een gevlochten korf naar Rome varen). Hij zou beschermen tegen jeuk en de gevreesde plotselinge dood. Zijn feest valt op 25 april. De liturgische gewoonte om op die dag bidprocessies te houden voor een goede oogst heeft niets te maken met Marcus, maar alles met de voortzetting van de antieke Romeinse Robigalia, waarop men volgens Ovidius de god Robigo aanriep tegen brand in het koren. Marcus wordt als »evangelist aanvankelijk jeugdig afgebeeld, vanaf ca. 1000 als van middelbare leeftijd met een korte donkere baard (reeds eenmaal op een Sinaï-ikoon ca. 600). Deze donkere (cholerische?) Marcusfysionomie, vooral bekend van Dürers paneel met de vier apostelen uit 1526 - overigens op meer afbeeldingen begin 16e eeuw en al eerder op de triptiek van Bartolommeo Vivarini 1474 - wijkt af van de beschrijving in de Legenda Aurea (grijzend haar met een lange baard en lange neus) en sluit aan bij de oosterse traditie. Soms draagt hij een apostelgewaad, soms een bisschoppelijk ornaat. Zijn attributen zijn een boekrol of een codex (Spinelli Aretino's fresco 1387 in de sacristie van de San Miniato te Florence), schrijfmateriaal (Jorhan, houten sculptuur ca. 1760) en een leeuw (»evangelisten; mozaïek 6e eeuw in de San Vitale te Ravenna en op talloze plaatsen in Venetië). Soms representeert de leeuw Marcus zelf (Pacher, paneel ca. 1460 aan het Thomas-Becket-altaar in het Johanneum te Graz). Zoals dat van de andere evangelisten siert zijn auteursportret in de handschriften vaak het begin van zijn evangelietekst: onder meer op een miniatuur uit de 6e eeuw in de Kleinaziatische Codex van Rossano, waarop de vrouwengestalte van Sophia (wijsheid) hem inspireert, in een Byzantijns handschrift uit de 10e eeuw in de Nationale Bibliotheek te Athene (als peinzende schrijver) en in een | |
[pagina 177]
| |
Saksische codex ca. 1185 in de Landesbibliothek te Dresden. Verder werd meestal zijn marteldood afgebeeld, waarbij men hem bij een altaar een strop over het hoofd schuift om hem daaraan door de stad te sleuren: paneel aan de predella ca. 1440 van Fra Angelico in het klooster van San Marco te Venetië en schilderij 1668 van Courtois aan het hoofdaltaar in de San Marco te Rome. Grote Marcus-cycli met vooral legendarische taferelen bevinden zich op emaille medaillons uit begin 12e eeuw aan de Pala d' Oro, op mozaïeken ca. 1260/70 in de San Marco en op schilderingen 1566 van Tintoretto in de Scuola di San Marco, alle te Venetië. Uitgebeeld werden onder meer de legendarische scènes zoals het wonder van de afgodsbeelden (email aan de Pala d' Oro), de zending van Marcus door Petrus, de prediking in Aquileia met de wijding van Hermagoras, de genezing en doop van Anianus de schoenmaker (D'Avanzarano's panelen aan de predella 1512 in de San Marco te Viterbo) en Marcus' optreden in Alexandrië (Gentile Bellini 1507). Verder een aantal gebeurtenissen en door de apostel bewerkte wonderen na zijn dood, zoals de transportatie naar en de ontvangst van het lichaam in Venetië (Pala d' Oro), de genezingen en de redding van de slaaf (Tintoretto in de Scuola di San Marco) en het terugvinden van Marcus' relieken in de dom van Venetië (vooral op de belangrijke schildering van Tintoretto 1566: de verschijnende Marcus geeft daarbij zelf aanwijzingen). Bordone schilderde in 1534 de legende van Marcus' ring en de overreiking daarvan aan de doge van Venetië. Schultze 1966. |
|