Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdvariantenapparaatEtym: Lat. variare = verschillend zijn. Term uit de editietechniek voor de plaats in een teksteditie waar de varianten zijn ondergebracht. Een variantenapparaat komt noodzakelijkerwijze voor in een archiefeditie, in een diplomatische editie, kritische editie en historisch-kritische editie en soms in een studie-editie of leeseditie, en kan de vorm hebben van een paralleltekst naast (synoptische editie) of onder elkaar (partituureditie), van voet- of eindnoten (voetnoot, eindnoot), een appendix (bijlage) of een afzonderlijk deel. In een archiefeditie worden de varianten tussen diakritische tekens-1 in de tekst aangebracht, bijv. J. van Maerlant, Den anderen merten (ed. Mertens, 1978). Het variantenapparaat moet zo volledig mogelijk informatie verschaffen over de soort (directe wijziging of verandering in latere stadia van de tekstgenese; gebruik van verschillende schrijfmaterialen als inkt en potlood), de plaats (op, boven of onder de regel; in de marge) en de chronologie van de varianten. In een editie volgens het principe prima manus komen alle stadia daarna in het variantenapparaat; bij een editie ultima manus worden alle voorafgaande stadia uit de tekstgenese in het apparaat ondergebracht. Het steeds weer terugkerende probleem voor de editeur van met name manuscripten (manuscript-2) is de spanning tussen de nagestreefde volledigheid en een voor de gebruiker van de editie leesbare en overzichtelijke presentatie. Na de oude praktijk van de variorum-editie ontstond langzamerhand voor de editie van de klassieken een systeem met diacritische tekens dat uiteindelijk geüniformeerd werd door Bidez en Drachmann in 1938 en door Masai in 1950 werd bijgesteld voor gebruik in diplomatische edities van modernere auteurs. Dit systeem werd verder uitgewerkt en verfijnd door Hellinga en Verkruijsse voor toepassing op ook niet-gedrukt materiaal (manuscripten) van zowel oudere als recente auteurs. Inmiddels was de Duits-Zwitserse editieschool met voorstellen (Backmann 1924) gekomen voor variantenweergave waarin de tekstgenese zo nauwkeurig mogelijk weerspiegeld diende te worden. Backmanns onleesbare apparaat werd ten behoeve van de Hölderlin-editie gemodificeerd door Beissner tot een trapsgewijze inzichtelijke weergave. In 1958 maakte Zeller door zijn – onmogelijke – eis dat op basis van het variantenapparaat een manuscript reconstrueerbaar diende te zijn, het systeem dusdanig ingewikkeld dat het vrijwel onhanteerbaar werd. De editiepraktijk in Nederland werkt tegenwoordig wat betreft manuscripten uit de oudere letterkunde veelal met het systeem Hellinga-Verkruijsse, bijv. C. Huygens, Sneldichten. Mensen (ed. Blijlevens e.a., 1988). Voor edities van oude drukken kiest men gewoonlijk het systeem met voetnoten, bijv. de jongste editie van de Werken van Bredero (red. G. Stuiveling); analytisch-bibliografisch opgespoorde varianten die in een descriptieve bibliografie worden opgenomen zonder dat het tot een editie komt, kunnen in een variantenoverzicht opgenomen worden, bijv. P.J. Verkruijsse, Mattheus Smallegange (1624-1710) (1983). Voor de moderne letterkunde met vaak ingewikkeld manuscriptmateriaal sluit de Utrechtse school van Sötemann aan bij de Duitse traditie, bijv. J.H. Leopold, Gedichten II: Nagelaten poëzie (ed. Van Vliet & Sötemann, deel 1 en deel 2, 1985). Het probleem van variantenapparaten lijkt omzeild te kunnen worden door digitale uitgeeftechnieken waarbij alle stadia van de tekstgenese naast of onder elkaar kunnen worden getoond. Een voorbeeld van een dergelijke elektronisch-kritische editie op cd-rom is Stijn Streuvels’ De teleurgang van den Waterhoek (2000). Lit: R. Backmann, ‘Die Gestaltung des Apparates in den kritischen Ausgaben neuerer deutscher Dichter’ in Euphorion 25 (1924), p. 629-662 J. Bidez & A.B. Drachmann, Emploi des signes critiques; disposition de l'apparat dans les éditions de textes grecs et latins (1938) F. Masai, ‘Principes et conventions de l'édition diplomatique’ in Scriptorium 4 (1950), p. 177-193 H. Zeller, ‘Zur gegenwärtigen Aufgabe der Editionstechnik; ein Versuch, komplizierte Handschriften darzustellen’ in Euphorion 52 (1958), p. 356-377 H. Boethius, ‘Textqualität und Apparatgestaltung’ in G. Martens & H. Zeller (red.), Texte und Varianten (1971), p. 233-250 P.J. Verkruijsse, ‘Over diplomatisch editeren van handschriften en het gebruik daarbij van diacritische tekens’ in Spektator 3 (1973-1974), p. 325-346 A. Kets-Vree, Woord voor woord; theorie en praktijk van de historisch-kritische uitgave van een prozatekst, gedemonstreerd aan 'Een ontgoocheling' van Willem Elsschot (1983), p. 34-44 H. Zwerschina, ‘Variantenverzeichnung, Arbeitsweise des Autors und Darstellung der Textgenese’ in R. Nutt-Kofoth e.a. (red.), Text und Edition; Positionen und Perspektiven (2000), p. 203-229 M. De Smedt, S. de Vries & E. Vanhoutte, ‘Voorstelling van de cd-rom “Stijn Streuvels, De teleurgang van den Waterhoek”’ in M. De Smedt (red.), Teksteditie Vlaanderen 2000 (2000), p. 83-106 E. Vanhoutte & D. Van Hulle (red.), Paralipomena; tekstgenetische studies (2001).
|
|