Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdproloogEtym: Gr. pro-logos = voor-rede; Lat. synoniem: proëmium < Gr. pro-oimion < pro = voor; oimos = baan, weg. Inleiding op een episch of dramatisch werk met als bedoeling het thema, de personages en de omstandigheden te situeren. Ze vormt onderdeel van de peritekst en tevens van de paratekst. De proloog kan een polemiek bevatten met andere dramaturgen of met critici, en niet zelden ook een invocatio of captatio benevolentiae. Wanneer, zoals in de middeleeuwse toneelwedstrijden, de stukken over verschillende dagen werden verspreid, deed de proloog dienst als recapitulatie en bindtekst, terwijl de gewone inhoud van een proloog aan bod kwam in een zgn. naprologhe (epiloog). De vormgeving waarin de proloog gebracht werd – tegenwoordig komt hij nog maar zelden voor – varieert sterk. Meestal werd hij in een monoloog uitgesproken door een proloogzegger zoals in de abele spelen (Gloriant, vs. 1-36, Lanseloet van Denemerken, vs. 1-36), door de koorleider of een bijfiguur, bijv. het verhaal van de wachter in Agamemnon (458 v. Chr.) van Aeschylus. Soms werd de proloog echter uitgewerkt tot een echte scène of bedrijf; men spreekt dan gewoonlijk van voorspel. Zo volgt in Goethes Faust (1808) na de opdracht nog een Vorspiel auf dem Theater en een Prolog im Himmel. In Middelnederlandse epische teksten is de proloog de plaats waar de auteur zich bekendmaakt (‘Willem die Madocke maecte‘, Van den vos Reynaerde, vs. 1), waar hij getuigt van zijn zware arbeid (‘Daer hi dicken omme waecte‘, idem, vs. 2) die toch zo weinig oplevert (‘Van dichten comt mi cleine bate‘, Beatrijs, vs. 1), zijn verhaal aanprijst (Roman van Walewein, vs. 1-8), de gunst van God afsmeekt (‘Die Heleghe Gheest moet mi leeren‘, De reis van Sint Brandaan, vs. 6), zijn opdrachtgever of het publiek gunstig tracht te stemmen (Floris ende Blancefloer, vs. 1-15) of gewoon zijn publiek aanspoort om te luisteren (‘Nu hoort, hoe ic u sel beghinnen‘, idem, vs. 88). In de 17de eeuw richt de prozaproloog, door Vondel vaak berecht genoemd, zich tot de opdrachtgever en/of lezer. De term voorwoord wordt veeleer gereserveerd voor een geschreven, niet-voorgedragen tekst (zie argument), die overigens meestal tot de uitgever of de lezer is gericht (bijv. in vele drama’s van Vondel). Voorwoorden treft men uiteraard ook in verhalende teksten aan; een bekend voorbeeld is Chaucers ‘General Prologue’ op The Canterbury Tales. Voorwoorden zijn vaak programmatisch van inslag, wat ze zeer interessant maakt voor onderzoek naar literatuuropvattingen (receptieonderzoek, zie receptie-esthetica). Met de term voorwerk ten slotte wordt het geheel van titel, ondertitel, opdracht, eventueel voorwoord e.d. bedoeld. Zie ook neventekst. Lit: E. Stadler, ‘Prolog’ in Reallexikon der deutschen Literaturgeschichte (1967), p. 262-283 L.R. Pol, Romanbeschouwing in voorredes 1600-1755 (1987) G.H.P. Sonnemans, Functionele aspecten van Middelnederlandse versprologen. Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de letteren, 2 dln (1995) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 7 (2005), kol. 201-208.
|