Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmonoloogEtym: Gr. monos = alleen; legein = spreken, zeggen. Tekst die wordt uitgesproken door een personage uit een verhaal, roman of toneelstuk dat daarmee min of meer langdurig alleen aan het woord is. De monoloog staat tegenover de dialoog. In het drama kent men de alleenspraak van een acteur die zich uitspreekt zonder dat er andere personages op het toneel aanwezig zijn, bijv. om zijn gemoedsgesteldheid of zijn situatie aan het publiek duidelijk te maken. Een dergelijke monoloog treffen we aan in Bredero’s Spaanschen Brabander (1617), waarin Jerolimo aan het begin van het stuk aan het publiek uiteenzet onder welke omstandigheden hij in Amsterdam terecht is gekomen. Zo’n monoloog kan tevens opgevat worden als de expositie van het stuk. Een nevenverschijnsel van dit type monologen is het mogelijk waarheidsgetrouwe effect ervan: waarom zou iemand die volstrekt alleen is, staan liegen? Dat neemt niet weg dat het geboden zelfbeeld niet met de werkelijkheid in overeenstemming hoeft te zijn. Daarnaast zijn er toneelmonologen waarin personages zich in het bijzijn van andere personages in een alleenspraak of soliloquium uiten over hun gevoel of stemming, of hun mening over een bepaald aspect geven. Een voorbeeld daarvan is te vinden in Hoofts Baeto (1626), waar Penta in aanwezigheid van de bode een lange klacht uitspreekt (vs. 1061-1130). Dit soort monologen vertonen overeenkomsten met de monologue intérieur en de stream of consciousness in het proza. Veel gebeden en klaagliederen hebben de vorm van een monoloog. Een bijzondere vorm van de monoloog is de dramatische monoloog, een lyrische dichtvorm waarin een ‘ik’ zich richt tot een denkbeeldig publiek, zoals bijv. in T.S. Eliots The love song of J. Alfred Prufrock (1915). In het monodrama is sprake van een monoloog die het gehele toneelstuk wordt volgehouden door één handelend en spelend personage, zoals in Missie (2007) van David van Reybrouck. Lit: A.D. Culler, ‘Monodrama and the dramatic monologue’ in PMLA (1975), p. 366-385 J.M. Adam, ‘Un genre de récit: le monologue narratif au théâtre in Pratiques (1988), 59, p. 51-71 M. Niehaus, “Ich, die Literatur, ich spreche ...”: der Monolog der Literatur im 20. Jahrhundert (1995) E.A. Howe, The dramatic monologue (1996) W.D. Shaw, Origines of the monologue (1999) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 5 (2001), kol. 1458-1476 G. Byron, Dramatic monologue (2003) E. Paterson, The contemporary American monologue. Performance and politics (2015).
|