Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmonodramaEtym: Gr. monos = alleen, enig. Toneelspel waarin slechts één persoon optreedt, zodat het hele drama bestaat uit één monoloog. Soms kunnen één of meer zwijgende luisteraars op het toneel aanwezig zijn die met stil spel reacties tonen, zoals in J.W. Goethe’s Proserpina (1778) of A. Strindbergs Den starkare (1889). Soms ook wordt op een andere manier een toehoorder gesuggereerd, bijv. in een andere (niet getoonde) kamer (John O’Neill, Before breakfast, 1916) of aan de telefoon (J. Cocteau, La voix humaine, 1930; Herman Heijermans, Verveling, 1910). Een enkele maal krijgt het publiek die rol toegemeten, zoals in Heijermans’ Een herenhuis te koop (1914). Een modern voorbeeld van een monodrama is Die siel van die Mier (2004) van David van Reybrouck, op toneel gebracht door Josse de Pauw. Het monodrama kent een lange traditie. Aeschylus (525-456 v. Chr.) schreef toneelspelen voor één acteur met een koor die monodrama’s genoemd kunnen worden. Verwant met het monodrama is het transformatiespel. Lit: K.G. Holmström, Monodrama, attitudes, Tableaux vivants: studies on some trends of theatrical fashion, 1770-1815 (1967) E. Törnquist, ‘Monodrama: term and reality’ in Essays on drama and theatre. Liber amicorum Benjamin Hunningher (1973), p. 145-158 A.D. Culler, ‘Monodrama and the dramatic monologue’ in PMLA (1975), p. 366-385 J.M. Adam, ‘Un genre de récit: le monologue narratif au théâtre’ in Pratiques (1988) 59, p. 51-71 G. Byron, Dramatic monologue (2003).
|
|