Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5505. [1641 december 14?]. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Het voorgenomen huwelijck met den jongen grave van Oost-VrieslantGa naar voetnoot2 zal beide de partiën stijven. In Schotlant heeft den coning alles moeten verswelgen. Ende de stadt van Londen meent veele indigniteiten, die den coning heeft geleden, met een maeltijd ende geschenck afgewassen te hebben. 't Spel van de Yren meene ick dat zoo licht niet en zal zijn te dempen, immers metGa naar voetnoot3 drieduizent man te voet zeshondert paerden, die men geeft aen den grave van LicesterGa naar voetnoot4 met vijftichduizent ponden sterlingh. D'heer HagaGa naar voetnoot5 is oud genoech om te rusten. Maer 't is een oneer voor het land dat zijne Ed. aldaer geen employ en vinde. 't Geeft mij wonder dat de Camer van Amsterdam, daerin veele wijze luiden zijn, dingen bij de hant neemt, daer niet wel deur te raecken is, dewijle anderen die den jongen prinsGa naar voetnoot6 willen brengen in de Staten Generael ende 't gouvernement van | |
Utrecht aen den grave van SolmsGa naar voetnoot7 zoecken te conserveren ende meer diergelijcke actiën doen, accelerant malum fatum patriae, gelijck PhilopaemenGa naar voetnoot8 in Grieckelant zeide. UE. ende andere vrunden willen haer doch in geruchte die van mij loopen aengaende de religie,Ga naar voetnoot9 niet ontstellen, Ick zal 'tgunt ick doe ende schrijf, bij redelijcke personen wel verantwoorden. Hoe ick ouder werde, hoe mij de nieuwicheden ende scheuring ende daeruit volgende onheilen meer mishagen. Monsieur SaumaiseGa naar voetnoot10 wensche ick alles goeds ende heb geen querelle met hem, maer wel diverse opinie de mutuo, de foenore, de episcopis, de lingua Hellenistica.Ga naar voetnoot11 Melanthon is van de zaecke van ServetGa naar voetnoot12 quaelijck geïnstrueert geweest. Ende quade biecht maect quade absolutie. Die van de religie alhier hebben een groote, doch ijdele blijdschap geschept, omdat een paecquet boecken van mijne Annotata ad EvangeliaGa naar voetnoot13 onder MercierGa naar voetnoot14 is gearresteert, omdat hij voor den ontfangen den syndyck ende oppersten van 't gilde van de boeckvercoopers niet en hadde geadverteert ende een billet becomen, gelijck hier de ordre is. Sij geven uit dat het boeck is verboden om leeringe de catholycken contrarie, daer het opentlijck werdt verzocht ende generalijck bij de geleerden geapprobeert. | |
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den Decemb. 1641 uyt Paris. Appendix.Ga naar voetnoot15 |
|