Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5494. [1641 december 7?]. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Hier te hove gelooft men mede dat noch den coning in Schotlant nochte de coninginne in Engellant niet en zijn in volle vrijheit ende alzoo dit exempel verre ziet, werdt hier daerop gelet ende twijffelt niet, ofte men zoude daertegen vigeur toonen, zoo men den coning van Engelant conde engageren tegen de vijanden van Vrancrijck. Ick meene dat men in Hollant zeeckerder advysen zal hebben van de zaecken die in Yrlant, Schotlant ende Engellant passeren dan alhier. Ick zal zeer gaeren hooren, wat men daer ho(ort), om 'tzelve te confronteren met hetgunt men hier zegt. Den graef van LicesterGa naar voetnoot2 wil niet vertrecken zonder gelt, hetwelck bij het parlement noch niet en is gefurneert. 't Huwelijck van Oost-Vrieslant,Ga naar voetnoot3 daer uE. van vermaent,Ga naar voetnoot4 meene ick dat voortganck zal hebben, zoo om de interesten van beide zijden als om de advysen die ick daervan heb ontfangen. | |
Ick verlange te hooren, wat het parlement van Engelant zal doen in de zaeckenvan den Pals ende wanneer de ambassade van Engelant naer HollantGa naar voetnoot5 zal vortgaen ende met wat last. | |
Adres: Mijnheer mijnheer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den Nov. 1641 uyt Paris. |
|