Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdtheater-1Etym: Gr. theatron = schouwplaats, toneel < theaomai = ik kijk met bewondering, ik aanschouw. Gebouw waar een publiek-1 samenkomt om een voorstelling met een dramatisch karakter (drama, opera, operette, musical, revue-1, cabaret, varieté e.d.) te zien en te horen. Binnen de literatuurwetenschap is het theater van belang voorzover de ruimte medebepalend is voor de vormgeving en interpretatie van dramatische teksten. Het onderzoek naar geschiedenis en functie van theaters en andere ruimtelijke vormen waarin dramatische voorstellingen gegeven werden en worden, is het terrein van de theaterwetenschap. Het middeleeuwse toneel maakte gebruik van een breed en ondiep podium waarop zich verschillende handelingen gelijktijdig konden voltrekken, het zgn. simultaantoneel. Het middeleeuwse toneel kende echter het theater als gebouw niet, maar men speelde toneel in of bij de kerk, aan het hof of op plankiers of wagens in de open lucht. Het eerste echte Nederlandse theater werd gebouwd op de plaats waar Samuel Coster in 1617 de Nederduytsche Academie had ondergebracht in een houten Academiegebouw dat in 1637 werd gesloopt om op die plaats de Amsterdamsche Schouwburg van Jacob van Campen op te trekken. Op 3 januari 1638 werd dit theater geopend met Vondels Gijsbrecht van Aemstel. Het gebouw stelde de toneelschrijver in staat gebruik te maken van een breed toneel met galerijen, een wolkenlift (voor het optreden van engelen, de deus ex machina e.d.) en een zinkluik (voor de onderwereld, geestverschijningen e.d.). In de loop van de 17de eeuw verandert het theater in die zin dat niet alleen de architecten het toneel bepalen, maar vooral de theateringenieurs die met de meest uiteenlopende toestellen en decors welhaast onmogelijke effecten op het toneel weten te creëren. In Nederland is het werk van Jan Vos (bijv. diens Medea, treurspel met ‘konst- en vlieghwerken’) sterk door deze theatermogelijkheden bepaald (vgl. spektakelstuk). Naast deze theatervormen ontwikkelt zich, vooral in de 18de en 19de eeuw, het vaak speciaal gebouwde operatheater, waar toneel en publiek gescheiden worden door de orkestbak. Nederland had op het gebied van de opera weinig traditie. In 1894 komt de Amsterdamse Stadsschouwburg tot stand en dit was een theater dat zowel toneel als opera en ballet moest dienen. Rond 1900 ontstaat ook het kamertoneel dat gebruik maakt van een kleine intieme ruimte, waar veel gevergd wordt van de acteurs omdat het publiek daar ook de kleinste expressiemiddelen kan waarnemen. In diezelfde periode ontstaat ook het volkstheater. In de 20ste eeuw wordt opnieuw gebruik gemaakt van toneelvormen waarbij het publiek sterker bij de voorstelling wordt betrokken, zoals in het episch drama en het theater waar het publiek rondom de speelvloer zit (theater rondom of theatre-in-the-round). Na WOII heeft het theater een enorme verbreiding gevonden, mede onder invloed van het cultuurbeleid. Vrijwel elke gemeente van enige omvang kreeg een eigen theater. Bovendien onderging het theater een vorm van specialisatie die ertoe leidde dat allerlei typen theaters ontstonden, vooral in de grotere steden, met een speciale geschiktheid voor bepaalde dramatische vormen (operatheater, musicaltheater, cabarettheater e.d.). Lit: J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland, 2 dln. (1903-1907; reprint 1970) B. Hunningher, Een eeuw Nederlands toneel (1949) R. Southern, The seven ages of the theatre (1962; reprint 1977) B. Albach, Duizend jaar toneel in Nederland (1965) J.L. Styan, Drama, stage and audience (1975) W. Tydeman, The theatre in the middle ages (1978) R.L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen (1996; reprint 2001) B. Logger e.a. (red.), Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw (2007) O.G. Brocket, M. Mitchell & L. Hardberger, Making the scène: a history of stage design and technology in Europe and the United States (2010) B. Schmolke, Theatres and concert halls (2010) S. Metzger, Theater und Fiktion: Spielräume des Fiktiven in Inszenierungen der Gegenwart (2010) K. Reilly, Automata and mimesis on the stage of theatre history (2011) Chr.B. Balme & Tr.C. Davis (red.), A cultural history of theatre, 6 dln. (2017).
|
|