Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdspektakelstukEtym: Lat. spectaculum = schouwspel. Dramavorm waarin het accent sterk op het spectaculaire van de handeling ligt. Door technische hulpmiddelen wordt een snelle decorwisseling mogelijk waarbij gebruik gemaakt wordt van kunst- en vliegwerk waarmee de meest ingewikkelde en opzienbarende vertoningen gerealiseerd kunnen worden. In de renaissance reisden Italiaanse toneelbouwers door Europa om met toneelmachinerieën en decors suggestieve effecten op het toneel mogelijk te maken. Bij de opening van de verbouwde schouwburg in Amsterdam op 26 mei 1665 werd door Jan Vos ruim gebruik gemaakt van deze nieuwe toneelmachines in Italiaanse stijl om verdwijningen of plotselinge verschijningen te realiseren en suggestief te werken met verlichting, rook, vuur, water en wat dies meer zij. Ook inhoudelijk wordt het spektakelstuk bepaald door spectaculaire gebeurtenissen: gruwelijkheden, rampen, sterk aangezette tegenstellingen e.d. bepalen de hoofdinhoud. Vanwege het effectbejag wordt de term vaak in pejoratieve zin gebruikt voor dit soort drama. Een van de bekendste Nederlandstalige auteurs van spektakelstukken is de eerder genoemde Jan Vos (1630-1667) met stukken als Aran en Titus (1638) en Medea (1667). Daarnaast schreven T. Arendsz en A. Peijs spektakelstukken. Ook in de periode na Jan Vos en met name in de 19de eeuw werden naast het melodrama ook spektakelstukken opnieuw populair. Lit: H.H.J. de Leeuwe, ‘Jan Vos’ “Medea”; een Nederlandse bijdrage tot de Europese toneelgeschiedenis’ in Levende Talen 218 (1963), p. 23-34 A. van Mourik, ‘Literair-theoretische bespiegelingen over de Spelen met Kunst- en Vliegwerk’ in De nieuwe taalgids 61 (1968) 2, p. 89-97 W.J.C. Buitendijk & J. Vos, Toneelwerken (1975), p. 343-347 T. Amis, ’26 mei 1665. De opening van de verbouwde Schouwburg te Amsterdam’ in R.L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden (1996), p. 258-265.
|
|