Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmelodramaEtym: Gr. melos = lied, nl. woord + zang. Vanaf de renaissance tot in de 18de eeuw was het melodrama een toneelvorm waarin zang en toneel zodanig met elkaar verweven werden dat ze elkaar ondersteunden. Er is een nauwe verwantschap met de opera. Melodrama kan dan gedefinieerd worden als toneel waarin het gesproken woord wordt ondersteund door muziek of waarin gevoelens bij uitstek worden uitgedrukt door muziek. Als voorbeeld daarvan geldt J.J.Rousseau’s Pygmalion dat in 1770 voor het eerst werd opgevoerd. Rousseau’s stuk werd nagevolgd door Georg Benda (Ariadne auf Naxos, 1774) en Florian (Héro et Léandre, 1785). Vooral in de Parijse boulevardtheaters werd melodrama enorm populair aan het eind van de 18de eeuw, mede door toedoen van Guilbert de Pixerécourt (1773-1844; schrijver van 63 melodrama’s), die het genre voor de gehele 19de eeuw beïnvloedde. In Nederland werden in de 19de eeuw tal van melodrama’s in vertaling uit het Frans en Duits opgevoerd, bijv. De gebochelde, De kinderroofster, De wees van Lowood, De negerhut, De twee wezen en De voddenraper van Parijs. Oorspronkelijk Nederlands is M. Westermans Het ontzet der stad Leiden (1809) dat door muziek werd begeleid. In de 19de eeuw ontwikkelde het melodrama zich steeds meer tot een eigen toneelgenre, mede onder invloed van de gothic novel, zoals G.M. Lewis’ The castle spectre (1798). Het melodrama kwam daardoor in de sfeer van de zwart-wit-tegenstellingen: de personages zijn of extreem deugdzaam of uitzonderlijk slecht. Het gebrek aan een adequate psychologische motivering wordt gecamoufleerd door een brede, pathetische acteerstijl, door sensationele coups de théâtre en door ongeloofwaardige toneeleffecten als skeletten, verschijningen, donder en bliksem e.d. Daarin ligt ook de oorsprong van de latere negatieve waardering voor het genre. Niet alleen verdwijnt geleidelijk de muziek uit het melodrama, het genre valt steeds meer ten prooi aan pathetiek, tranenrijkdom, quasi-hartstochtelijkheid en extravagantie. Men spreekt bij dergelijke overpathetische stukken dan ook van een ‘draak’. Toch zijn die negatieve aspecten niet inherent aan het melodrama. G.B. Shaws The devils disciple (1897) en Sartre’s Crime passionel (1948) kunnen bijv. gelden als een intellectualistische variant op het genre. Het principe van het melodrama werd in de 20ste eeuw overgenomen door de film, waarin de emoties voor een belangrijk deel door de filmmuziek worden ondersteund en soms zelfs opgeroepen. Lit: J.L. Smith, Melodrama (1973) L. Houët, ‘Melodrama: genre of kwalificatie’ in Scenarium 8 (1983) 1, p. 23-30 J.M. Thomasseau, Le mélodrame (1987) J.D. Mason, Melodrama and the myth of America (1993) A. Nikolopoulon & M. Hays, Melodrama: the cultural emergence of a genre (1996) S. Bernard-Griffith & J. Sgard, Mélodrames et romans noirs: 1750-1890 (2000) J. Mercer, Melodrama: genre, style, sensibility (2004).
|
|