Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdcolonEtym: Gr. kōlon = lid. Geleding in proza of poëzie, in het Latijn membrum genoemd. Een colon omvat de woorden (ongeveer vijf) die in een volzin (periode-2) tussen twee pauzen uitgesproken worden (tgo. een comma dat een drietal bij elkaar horende woorden bevat). Naar gelang van het aantal cola spreekt men van dicolon (twee), tricolon (drie). Streeft men naar een (bijna) gelijk aantal lettergrepen in samenhangende leden van een periode of naar een andere fon(et)ische (klank) of syntactische gelijkheid, dan heeft men te doen met een isocolon. De door isocolon gekenmerkte zinsbouw vertoont aldus parallellisme. In proza valt een colon samen met een groep woorden die inhoudelijk en syntactisch een zekere zelfstandigheid bezitten, bijv. een zin of een onderdeel van een periode. Zo kunnen de protasis-2 en de apodosis afzonderlijk een colon vormen, ofwel kan elk van hen uit verschillende cola bestaan. In poëzie spreekt men van colon als twee of meer versvoeten door een sterkere beklemtoning een ritmische (ritme) eenheid vormen. Afhankelijk van het aantal voeten worden zij dipodieën dan wel tripodieën genoemd. Afhankelijk van de aard der voeten kan men dan bij voorbeeld spreken van een jambisch (jambe) of dactylisch (dactylus) colon. Onderscheidt men binnen één colon nog verdere geledingen, gaande van één tot drie woorden, dan worden deze commata genoemd. De grens tussen colon en comma is niet altijd duidelijk. Zie ook hemistichomythie. Lit: W.J.W. Koster, Traité de métrique Grecque suivi d'un précis de métrique Latine (19832)
|