Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië
(1914-1917)–Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman– Auteursrecht onbekendV. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vaillant (François le),aant.ook geschreven Levaillant, geb. te Paramaribo in 1753, overl. te Séranne (Champagne) 22 Nov. 1824, was de zoon van een rijk koopman te Paramaribo, afkomstig van Metz. Reeds in zijn vroegste jeugd toonde hij grooten lust tot reizen en tot de studie van de ‘natuurlijke historie’. Onder leiding van zijn vader - zelf een ijverig verzamelaar - legde hij verzamelingen aan, in het bijzonder van insecten en vogels. In 1763 vertrok hij naar Holland met zijne ouders, die zich later te Metz vestigden. Na in Duitschland en Frankrijk gereisd te hebben, vertoefde hij van 1777-1780 te Parijs, waar hij in zijn vak bleef studeeren. In Amsterdam had hij een zeer vermogend man, den thesaurier van de O.I. Compagnie Temminck, leeren kennen, in wien hij een machtigen beschermer vond, die hem in staat stelde in Dec. 1780, met een der schepen van de Compagnie naar Kaap de Goede Hoop te gaan. De op zijn eerste Afrikaansche reis gemaakte kostbare verzameling ging verloren met het schip, waarmede zij naar Holland gezonden werd. Zijn tweede reis in Afrika duurde van 1783-1785; de verzamelde voorwerpen werden deels in Frankrijk, deels in Holland verkocht. Hij gaf voor het eerst een goede beschrijving van de giraffe. Het geraamte van een door hem geschoten exemplaar kwam in het kabinet van den Prins van Oranje en later in het museum te Leiden. Na zijne beroemd geworden reizen vestigde hij zich te Parijs. Van zijne hand verschenen ‘Voyage dans l'intérieur de l'Afrique’, etc. Paris 1790 (verscheidene uitgaven), ‘Second voyage’, etc. Paris, An. IV (1796). Deze werken zijn in verschillende talen vertaald, ook in het Nederlandsch, door J.D. Pasteur, Leyden en Amst. 1791-1798. Voorts gaf hij ornithologische werken uit. In een précis historique in eerstgenoemd werk gaf hij een warme beschrijving van zijne jeugd in Suriname, een beschrijving, die zou doen vermoeden dat hij ouder was toen hij de kolonie verliet en dat zijn geboortejaar verkeerd wordt opgegeven. (Zie over Vaillant, Van der Aa, Biogr. Woordenboek, Haarlem 1876 met vermelding van geschriften over den reiziger; voorts: Het boek der reizen en ontdekkingen, vrij bewerkt naar J. Verne's Histoire des grands voyages et des grands voyageurs, door Dr. G.J. Dozy, Rott. 1881/83, IV 147 vlg. - Surinaamsche Almanak voor 1898). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanilla.Fam. Orchidaceae. Baniri, n.e. Een geslacht waarvan meerdere soorten in Suriname voorkomen. Het zijn Orchideeën die door middel van hechtwortels klimmen. De meest bekende soort is Vanilla planifolia; de vruchten leveren, na een bewerking ondergaan te hebben, de bekende Vanille-stokjes (zie Tijdschrift West-Indië. Haar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 693]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lem 1855, I. blz. 275-280. Aanteekeningen betreffende de in Suriname voorkomende soorten van het geslacht Vanilla, door Mr. H.C. Focke). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veer (Abraham de)geb. op Curaçao 8 Jan. 1767, overl. te Paramaribo in den nacht van 1 op 2 Febr. 1838, zoon van Johannes de Veer, Gouverneur van Curaçao, legde zich op Curaçao eerst op den landbouw toe en trad, na aldaar verscheidene posten te hebben bekleed, in 1796 op als ‘Commissaris der bestellingen’ en in 1801 als Ontvanger-generaal en Lid van den Raad van Politie. De kolonel en kapitein t/z. C.M. Buschman, die na den vrede van Amiens in 1802 belast was met de overneming van Curaçao van de Engelschen, droeg aan hem en aan C. Berch het beheer op. In deze betrekking was hij in het bijzonder belast met de uitoefening van het militair gezag en bekend is zijne krachtige afwering van een geduchten aanval der Engelschen bij de wederuitbarsting van den oorlog in 1803. In 1805 werd J.P. Changuion uit Nederland gezonden om het gouvernement van Curaçao over te nemen, waarop De Veer terugtrad in de betrekking van ontvanger. Nadat Curaçao op 1 Jan. 1807 door een Engelsch eskader was veroverd, vertrok De Veer in Maart 1807 naar Nederland. Kort daarop benoemd tot Commandeur Generaal ter kuste van Guinea, met den rang van Generaal Majoor, zeilde hij 5 Maart 1808 uit, maar het schip werd door een Engelsch fregat naar Plymouth opgebracht en hij gevangen gehouden, tot hij in 1809 werd uitgewisseld. Hij vertrok daarop over Noord Amerika naar zijne bestemming, waar hij bij aankomst het kasteel belegerd vond door een groot leger Fantijnen, bijgestaan door Engelsch geschut en ammunitie. Het gelukte hem spoedig een vredestractaat met den vijand te sluiten. In 1812 had hij een opstand onder zijn eigen garnizoen te dempen. In 1816 gaf hij het bestuur over aan Daendels en werd bij zijne komst in Nederland naar West-Indië gezonden om het bestuur van St. Eustatius, St. Martin en Saba te gaan overnemen. In 1822 werd hij benoemd tot gouverneur van Suriname, waar hij zich in het bijzonder verdienstelijk maakte door het tegengaan van den sluikhandel in slaven, door zijne maatregelen tot wederopbouw van de door den brand van 1821 verwoeste hoofdstad, door zijne voorzieningen tot herstel van het finantiewezen en de geldcirculatie en tot bevordering der vaccine en de bestrijding der lepra. Bij de vereeniging in 1828 van de W.I. koloniën tot één gouvernement-generaal, verviel de betrekking van gouverneur van Suriname. De commissaris Generaal Van den Bosch stelde De Veer op wachtgeld; bij K.B. van 28 Jan. 1829 volgde het eervol ontslag. Litt. Brief van G.S. De Veer (Bijdr. tot de kennis d. Nederl. en vreemde koloniën, Utr. 1844, blz. 259-271). - Handelingen en Geschr. v.h. Ind. genootsch. te 's Gravenh. 6e jaarg. 1859, blz. 78-91. - G.S. De Veer, Aant. op een adres van den heer F.A. Eckhardt de Mesquita a.d. Tweede Kamer d. St. Gen. Utr. 12 Dec. 1858. - J. Wolbers Gesch. v. Suriname, Amst. 1861, blz. 616-633. - A.A. Vorstenman van Oyen, Stam- en Wapenboek v. aanz. Nederl. Familiën, Gron. 1890, blz. 254. - P.A. Euwens, Curacao in 1803-1804 (Onze Eeuw, 1907, IV, 229-262, 427-449, 1908, I, 247-273). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veeteelt.aant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Suriname.De veeteelt is in Suriname nog weinig ontwikkeld en het valt te betwijfelen of voorshands verbetering mogelijk is; want de oorzaak dezer geringe ontwikkeling is voornamelijk het kleine bevolkingscijfer. De volks-klasse is uiteraard eene slechte melkafnemer, want de prijs van de melk is te hoog. De duurte der arbeidskrachten en het gebrek aan natuurlijke weilanden, maken de veeteelt kostbaar, houden den melkprijs hoog en beperken het verbruik. Als gevolg van den hoogen melkprijs is de boterbereiding niet loonend; de melkprijs toch bedraagt ongeveer 25 ct. per liter, terwijl roomboter uit Holland en Amerika ingevoerd wordt voor ± ƒ1.80 per K.G. Fokkerij voor boterbereiding zou tegen dien marktprijs zeker niet voordeelig zijn, en versche boter zou tegen hoogeren prijs bezwaarlijk afzet van eenige beteekenis vinden. Men heeft beweerd, dat boterbereiding in de tropen praktisch niet uitvoerbaar is, dat geen produkt verkregen wordt, in kwaliteit aan de Hollandsche natuurboter gelijk; de ervaring van de gouvernements-hoeve op het eiland Trinidad, die na langdurige proefnemingen goede uitkomsten verkreeg, leert echter anders. Toch is ook daar de boterprijs - 2 sh. per pond - te hoog om 't tegen ingevoerde boter te kunnen volhouden. Bij de beperkte vraag naar melk voor de huishouding en naar dure inlandsche boter is veeteelt - als een gewaagd bedrijf - weinig in trek. Naast deze bezwaren staat nog het gemis aan terreinen voor veehouderij geschikt, in de nabijheid van Paramaribo, dat de eenige belangrijke melkafnemer is. De fokkerij van slachtvee is evenzeer een dure onderneming; de kolonie betrekt dan ook nagenoeg de helft van het te verbruiken versche vleesch uit het buitenland. Vroeger waren Porto-Rico en Venezuela de groote leveranciers van slachtvee; Venezuela moest uit hoofde van het gevaar voor miltvuur losgelaten worden en daarna is Britsch-Guiana vee gaan uitvoeren naar Suriname. Venezuela bezit onmetelijke savannas, vooral langs de oevers van de Orinoco, waar het vee in het wild leeft, weinig zorg behoeft en dus niet kostbaar is. Britsch-Guiana heeft de verlaten kustplantages omgezet in veestaten. Ook deze landen kosten weinig aan onderhoud. De omstandigheden zijn in Britsch-Guiana veel gunstiger, en de mededinging van den Surinaamschen veehouder - die veel onderhoud aan zijn weiland heeft - blijkt niet goed mogelijk. Suriname bezit geen natuurlijke weilanden. De stijve klei der lage polders is ook niet de geschiktste grond daartoe. Beter zijn de zandriffen, doch zij vormen nog geen natuurlijk weiland en eischen degelijk onderhoud; alleen is op dezen grond de omzetting in grasland praktisch uitvoerbaar. De kosten daartoe zijn veel lager, terwijl het onderhoud geringer is dan op klei. Voorts blijven op klei de zure grassen haast onuitroeibaar voorttieren, de weidegrassen verdringend. Tenzij op hooge bedden met uitnemende loozing (b.v. plantage-dammen) is het weiden in den grooten regentijd onmogelijk, doordien het vee den bodem vertrapt en het land modder wordt; de klei bakt in den drogen tijd samen en scheurt. Men ziet dan ook in Suriname de veehouders zich haast alleen op zand vestigen, tenzij het vee uitsluitend op stal gehouden wordt. Wat men hier natuurlijke savannas noemt, zijn meer, veelal met oneetbare grassen begroeide, zwampen, die in den drogen tijd voor een veestapel van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 694]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
100 stuks reeds geen voedsel meer kunnen opleveren en wanneer op deze velden van een aanzienlijke oppervlakte de dieren het noodige voedsel moeten bijeenzoeken, worden voor hen de afstanden te groot. Voorts heerschen in den drogen tijd in deze zwampen dikwijls vliegenplagen, die voor het vee ondragelijk zijn. Van groote beteekenis voor de veehouderij zijn deze savannas dan ook niet. Men gebruikt ze vooral in het district Nickerie ter weerszijde van de Nickerie-rivier en voorts in Coronie. Behalve deze savannas komen er op het witte zand in het binnenland graslanden voor, die men eveneens savannas noemt, hoog gelegen, doch die zeer schraal zijn. Veehouderij is, èn om den schralen bodem èn om den grooten afstand van de stad, in verband met moeielijk transport hierop nooit beproefd. Uit het bovenstaande blijkt, dat de veefokker meestal verplicht is met nieuw land te beginnen en dit in weiland om te zetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Runderen.De runderstapel van de kolonie is te klein, om in de behoefte der bevolking te voorzien, zoodat eene groote hoeveelheid vleesch en zuivelproducten wordt ingevoerd. Kan deze invoer voorkomen worden? Meermalen werd deze vraag door het bestuur onder de oogen gezien, en werden commissiën tot verbetering van de veefokkerij benoemd. Verbetering van den toestand bleek echter niet gemakkelijk. De runderstapel staat niet in goede verhouding tot het bevolkingscijfer. Het gehalte van het Surinaamsche rund laat veel te wenschen over, doordien het te weinig melkrijk is en te gering van massa om productief te zijn. Van ras of slag kan men bij het rund niet spreken, omdat de dieren sterk verschillen, en het moeielijk valt zich daaruit een type te denken. Invoer van het Hollandsche rund, het Holsteinsche uit Noord-Amerika, het Venezuelaansche steppenvee, het gekruiste vee van Britsch-Guiana, de half-Zebu's van Trinidad en het vee van Barbados en van St. Martin heeft een gemengd ras gevormd, waarin geen eenheid te bespeuren valt. Behalve deze kruisingen hebben hun invloed doen gelden de verschillende fokwijzen die men drieërlei zou kunnen noemen: 1e op stal (voornamelijk door Britsch-Indiërs), 2e op weiland en stal (door Hollandsche boeren-kolonisten en creolenlandbouwers), 3e vrij in savannas (in Coronie en Nickerie). De dieren der eerste twee fokwijzen hebben door doorgevoerde teelt ten slotte eenige gelijkheid gekregen, die men 't sterkst opmerkt bij het rund der Hollandsche kolonisten. Sinds de vestiging op zandterreinen nabij de stad in 1853 hebben deze eene eenheid in de uitoefening van hun bedrijf aangenomen en behouden, die ook bij den veestapel merkbaar is. Men neemt dit rund dan ook feitelijk als type aan van het inlandsche rund. Het is klein, heeft een schoon gewicht van 70-120 K.G. en levert weinig melk, van 2-6 L. daags in den besten melktijd; doch het is goed bestand tegen de invloeden van klimaat en bodem. Gemiddeld geeft een kudde per dag ongeveer 1 liter per melkkoe, een cijfer dat zeker bezwaarlijk den fokker tot welvaart kan brengen, zelfs al kost de melk dan ook ƒ0.25 per liter. Vergeleken met die van het Hollandsche rund van den zwartbonten Hollandschen veeslag, zijn de produktie-cijfers uiterst laag. De schrale weilanden in de kolonie zijn evenmin met de sappige weiden der Hollandsche polders te vergelijken als het Surinaamsche met het Nederlandsche rund. Bij dezen vorm van het bedrijf worden de runderen 's avonds tegen 6 uur op stal gebonden en eerst den volgenden morgen om 7 uur losgelaten. Op deze wijze wordt mest verkregen, die voor het landbouwbedrijf op den schralen zandbodem onontbeerlijk is. Het vee blijft verder den geheelen dag op het land. 's Avonds krijgt het òf geen òf eenig bijvoer in den vorm van patatten-loof, patatten, wied uit den tuin en dergelijke; ander bijvoer, meelsoorten en koeken, zou te kostbaar zijn. Aan het weiland wordt meestal weinig zorg besteed; wieden en in orde houden der loozing is nagenoeg het eenige dat geschiedt. Bemesting, eggen e.d. heeft niet plaats; het land ligt meestal niet zoodanig in bedden, dat met bespannen wagens alle punten bereikt kunnen worden, terwijl voorts de arbeid te omvangrijk zou worden; daarenboven moet de mest voor het bouwland dienen. De stalfokkerij, zooals zij bij de Britsch-Indiërs in zwang is heeft van hetzelfde kleine Surinaamsche rund een dier weten te vormen, dat beduidend meer oplevert. De Br.-Indiër is een geboren fokker, spaart arbeid noch kosten ten behoeve van zijn runderen. Het gezin is den geheelen dag bezig om smakelijke grassen te zoeken, wascht en verzorgt zijne dieren met den eerbied, welke den Hindoe door zijn godsdienst is voorgeschreven. Het rund der Br.-Indiërs is dan ook een geheel ander dier geworden; 10 à 12 liter melk in het beste der lactatie-periode is geen zeldzaamheid. Betere teeltkeuze en goede verzorging van het kalf schiepen een rund, dat weinig overeenkomst met het gewone inlandsche meer vertoont. De derde wijze, waarop veehouderij gedreven wordt, treft men in de districten Coronie en Nickerie aan, waar zich uitgestrekte natuurlijke savannas bevinden. In deze districten heeft men gouvernements-stalweiden, in den geest van gemeente-weiden, waar de veehouders hunne runderen tegen een weidegeld van 50 cent 's maands, gemeenschappelijk laten grazen. Het weidegeld dient tot bekostiging van den koewachter en tot onderhoud van het land. De stalweide van Coronie beslaat eene oppervlakte van ± 100 H.A. en was oorspronkelijk geheel weiland, thans is zij echter voor het meerendeel met bosch begroeid en heeft daardoor en door onvoldoende loozing veel van hare waarde verloren. Ook de savannas, die aan de stalweiden aansluiten, zijn voor de veeteelt van weinig beteekenis; het zijn feitelijk zwampen, welke bij niet te hoogen waterstand eenige eetbare grassen opleveren. Nickerie's stalweide is een polder van ± 20 H.A. tegenover het plaatsje aan den anderen oever van de Nickerie-rivier, Nw-Nickerie, gelegen; het vee moet zwemmende heen en weer gevoerd worden. Uitgegeven voor de katoencultuur, welke niet slaagde, werd het land voor veeteelt in gebruik genomen. Het is echter te klein om voor een stapel van eenige beteekenis te kunnen dienen, ook omdat nagenoeg de helft in hout staat. De savannas, welke ook hierbij aansluiten en zich tot Coronie langs de kust uitstrekken, hebben ook alleen in den regentijd waarde. In den drogen tijd ligt de stijve klei bloot en levert geen voedsel. Meestal halen de veehouders hunne runderen tegen den drogen tijd uit de stalweiden weg, om ze tijdelijk òf wel thuis òf wel achter de vestigingsplaats Waldeck op Oud-Waldeck in de savannas te laten grazen, die mede voor het weiden aangewezen waren. Een schelprits of een afgerasterd terrein aan de voorzijde dient tot nachtverblijf. Dat de omstandigheden, waaronder het vee op deze savannas verkeert, verre van gunstig zijn, spreekt vanzelf. Er is gebrek aan voldoende voedsel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 695]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat daardoor over groote afstanden gezocht moet worden, de dieren staan den geheelen dag tot nagenoeg aan de borst in het water, en in den drogen tijd worden zij meestal door koevliegen geplaagd; onder deze omstandigheden kunnen slechts de sterksten 't volhouden. Van een voorttelen in het wild was dan ook nooit sprake, daar de kalveren tegen dit alles niet opgewassen waren, en de fokkerij heeft steeds een kwijnend bestaan geleid. De veehouderij op de plantages was vroeger van meer belang dan tegenwoordig, ten gevolge van den finantiëelen achteruitgang der meeste ondernemingen, vooral door de cacao-ziekte. Eertijds poogden de eigenaars en beheerders het vee te veredelen door invoer uit andere gewesten. Goede voeding en verzorging gepaard met betere teeltkeus, maakte het plantage-vee tot het beste der kolonie. Waar de uitgaven voor onderhoud weinig of niet ten laste der beheerders kwamen, konden zij ook met goed gevolg slachtvee opfokken. De achteruitgang der plantages, die beperking der kosten noodig maakte, was oorzaak, dat groote veestapels niet meer op de ondernemingen konden onderhouden worden en meestal tot enkele runderen voor noodzakelijke melkverschaffing ingekrompen werden. Eene veehouderij van belang vindt men op de plantage Beekhuizen, eene onderneming van de Moravische broedergemeente. Oorspronkelijk in het klein opgezet, werd de stapel allengs tot een 150 tal uitgebreid, meest door aankoop uit 't buitenland. De bedoeling was om door kruising het inlandsche rund te veredelen, waartoe Zebu-, Shorthorn- en Guernsey-stieren van de gouvernements-hoeve van het eiland Trinidad aangekocht werden en ook een Hollandsche stamboekstier uitkwam. De uitkomst was gunstig. De afstammelingen van den Hollandschen stier stonden in massa en productie boven het inlandsche dier, doch zij waren weer minder bestand tegen de eigenaardigheden van het klimaat; beter nog voldeden de Guernsey-Zebustieren, die sterke kalveren gaven, welke tot goede melkgevers - goed althans voor Suriname - opgroeiden. Vraagt men echter of deze veehouderij als handelsonderneming gunstig stond, dan luidt het antwoord ontkennend. Was oorspronkelijk de bedoeling, om hoofdzakelijk stalvee te houden, waarvan grootere melkopbrengst verwacht kan worden, men kwam daarvan terug, omdat de uitgaven voor onderhoud en voeding op stal te hoog zijn in verhouding tot de melkproductie en men ging zorgen voor de verbetering van bestaand weiland en den aanleg van nieuw voor het vee, dat daarvoor geschikt is. Bij die proefnemingen ter verbetering van het weiland kwam duidelijk uit, dat door doelmatige bewerking en onderhoud, vooral door bemesting met gier, zeer veel bereikt kan worden en het bleek dat schrale grasvlakten in welige weilanden te herscheppen zijn. De bewerking eischt echter zorg en is door de dure arbeidskrachten kostbaar. Op deze weilanden konden geen volbloed buitenlanders en teere stalkoeien gebracht worden, doch daar werden de halfbloeds gebracht, die bodem en klimaat goed verdragen. Uit deze pogingen is althans gebleken dat verbetering van het inlandsch vee door kruising met buitenlandsch (liefst klein Guernsey) en verbetering van het weiland door doelmatige bewerking wel tot iets goeds kunnen lieden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paarden.De paardenfokkerij en de paardenstapel zijn in de kolonie van gering belang. Naar luxe-paarden bestaat geen vraag; op een enkele uitzondering na, houden de bewoners geen rijtuigen of rijpaarden omdat zulks te duur is en goede wegen ontbreken. Alleen enkele koetspaarden zijn noodig voor de geneesheeren, eenige trekdieren voor de melkboeren, die te ver van de stad wonen, en rijpaarden ten gebruike op de plantages. Voor stalhoudersdiensten zijn de inlandsche dieren ongeschikt, daar zij te weinig massa bezitten om de groote vierwielers door de zandige wegen te kunnen trekken, zoodat paarden voor dit doel ingevoerd moeten worden van Noord-Amerika of van Barbados. De invoer uit Noord-Amerika is zeer oud (zie BEESTENWERK en HANDEL EN SCHEEPVAART, blz. 344). Het inlandsche paard is klein (schofthoogte ± 1.35-1.40 M.) en bezit geene schoone lichaamsvormen. Gebrek aan goed fokmateriaal, slechte teeltkeus en geringe zorg voor de opfokking van het veulen, zijn de oorzaken van den achteruitgang van het paard. De geringe vraag naar paarden is oorzaak van de geringe belangstelling voor deze fokkerij, en doet voor de verbetering van den paardenstapel door maatregelen van gouvernementswege weinig heil verwachten. Het is zeer moeilijk een type vast te stel len, daar door invoer van alle zijden een gemengd ras ontstaan is, dat eenheid mist. De halfbloeds van Britsch-Guiana en van St. Martin, de poneys van Jamaica, het kleine Venezuelaansche bergpaard, gekruist met het inlandsche dier, hebben de eenvormigheid gebroken. Van een ras of slag kan men dan ook bij het paard niet spreken. Alleen het paard der Hollandsche boeren-kolonisten maakt hierop een uitzondering, wijl deze eene gelijksoortige fokwijze bezitten en zich afgezonderd houden. In Coronie kan men bij enkele dieren nog edele vormen opmerken, waarschijnlijk van het Engelsche volbloed afkomstig, uit den tijd toen dit distrikt in den slaventijd door zijne katoen- en suikerstaten in bloei verkeerde en de eigenaars goede paarden uit 't buitenland lieten komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ezels.Van den ezel wordt in Suriname veel gebruik gemaakt; dit dier is in een heet klimaat bij uitstek in zijn element. De ezel is gemakkelijk te voeden en te verzorgen; uit dien hoofde en om zijn lagen prijs is dit dier een uitnemende hulp voor de mindergegoeden. Aan ezelfokkerij wordt in Suriname dan ook meer gedaan, dan aan de paarden- en muildierfokkerij. Ook de Br.-Indische kleine landbouwers zijn goede ezelfokkers en weten uitstekende mannelijke exemplaren op te kweeken, die dan van hooge waarde zijn. De ezel is een best last- en trekdier; voor het grootste deel worden de transportdiensten in Suriname dan ook door deze dieren verricht. De zorg voor deze teelt is echter over 't algemeen gering. Veelal wordt er te weinig op de voeding gelet, en op het weiland worden de dieren te veel aan zichzelf overgelaten, zoodat maar weinige sterke, hoog uitgegroeide exemplaren verkregen worden. Ook deze teelt kampt met den lagen prijs en de beperkte vraag. Door den invoer uit Br.-Guiana - waar deze dieren evenals de runderen op de uitgestrekte savannas met weinig kosten gefokt kunhen worden - blijft de marktwaarde laag. Schoeners van St. Martin, Barbados, en Curaçao voeren mede tegen lagen prijs ezels in. De prijzen loopen in Suriname sterk uiteen; voor vrouwelijke dieren verschillen zij van ƒ40 tot ƒ70, mannelijke exemplaren brengen somtijds ƒ150 en meer op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Muildieren.Hoewel muildieren, vooral voor zware trekdiensten, zeer gewild zijn, is de fokkerij van geen beteekenis omdat de inlandsche merrie te klein is. Gevraagd worden juist de muildieren met groote massa en behoorlijke schofthoogte, 1.40-1.50 M., zooals die uit Amerika (Kentucky) ingevoerd wor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 696]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den. De kruising tusschen de inlandsche merrie en den inlandschen ezelhengst geeft een muildier van 1.25-1.30 M.; terwijl ook de kruising met een ingevoerden Kentucky ezelhengst met een schofthoogte van 1.43 M. nog geen nakomelingen gaf, die de gewenschte massa en hoogte konden bereiken. De ingevoerde muildieren worden in de stad voor grootere vrachtwagens, hier en daar ook voor rijtuigen gebruikt; vooral echter op de suikerplantages voor het sleepen der suikerponten en voorts in de goudvelden voor het vervoer van machinedeelen en andere lasten. De kleinere inlandsche muildieren zijn meer bij de landbouwers in aanzien, die hen voor veldarbeid of melktransport gebruiken; door hun volhardingsvermogen en hunne geringe behoeften bewijzen deze dieren goede diensten. Het muildier verdraagt het tropische leven uitnemend. Bestand tegen buitengewone hitte, sterk, met groot uithoudingsvermogen, daarbij niet kieskeurig wat het voedsel aangaat, staat het in vele opzichten boven het paard. Alleen voor snelle gangen is het minder geschikt, hoewel men er ook enkele aantreft, die in draf voor het paard niet onderdoen. Uit Noord-Amerika ingevoerde dieren kosten van ƒ400 tot ƒ500; beste exemplaren, die als rij- of tuigdier zijn uitgezocht, kunnen tot ƒ575 opbrengen; in deze prijzen zijn onkosten voor vracht, verzekering, enz. begrepen. Het inlandsche muildier brengt zelden meer op dan ƒ300 en de gemiddelde prijs kan op ƒ225 gesteld worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schapen en Geiten.Van weinig belang is de schapenteelt. Vroeger hielden vele plantages in de Warappakreek, in Nickerie en Coronie schapen, doch deze teelt ging langzamerhand achteruit met den achteruitgang der plantages zelve. Volgens Teenstra, De Landb. in de kol. Suriname, I 122, waren de Nickerie-schapen, bekend als Corantijnschapen, beroemd. Zij hadden bruinachtige wol. Naar schapenvleesch bestaat thans weinig vraag; als lekkernij, tegen hooger prijs dan rundvleesch, vindt het geen afzet. Thans zijn er nog slechts enkele schapen in de kolonie. Van meer belang is de geiten-fokkerij, die bij de Br.-Indische landbouwers zeer in aanzien staat; zij betalen veel voor de rammen en eten gaarne het vleesch. De meening dat de Surinaamsche kustlanden voor de schapen- en geitenteelt te laag zijn, blijkt onjuist, als men ziet, dat er in het naburige Br.-Guiana in het district Berbice duizenden schapen en geiten gehouden worden, die in het drassige land goed tieren. De voornaamste reden, waarom deze teelt in Suriname klein blijft, is, dat door gebrek aan natuurlijk weiland de dieren binnen omrasterd land gehouden moeten worden, wat te kostbaar is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Varkens.De varkensfokkerij kon in Suriname van veel grooter omvang zijn, en de invoer van varkens uit het district Berbice zou dan onnoodig worden. Ginds leven deze dieren vrij met het rundvee en de schapen op de savannas en eischen dus zeer weinig zorg en onderhoud. In Suriname werden vroeger op de plantages nog al varkens gehouden, die voornamelijk in het voorland en het bosch leefden en 's avonds thuis kwamen, om bacoven te krijgen. Dit vindt men echter nagenoeg nergens meer. Van belang is de varkensfokkerij voor Coronie, waar de cocosnoot-afval het hoofdvoedsel is voor deze dieren; daar worden zij veelal vrij gelaten en voeden zij zich in het bosch en op de savannas met planten, palmpitten en krabben. Het varkensvleesch heeft in Suriname een gereede markt; het toenemend aantal Chineezen, die voor dit vleesch eene groote voorliefde hebben, maakt meer afzet in de toekomst mogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoenders.De hoenderteelt heeft te allen tijde in Suriname veel belangstelling ondervonden, zoowel door het voordeel als om het genoegen dat zij geeft. De Surinaamsche kip is met allerlei rassen gekruist; zoowel met de hoenders der eilanden - waaronder de kaalhalzige vechthoenders - als met Italiaansche Leghorns, Black Minorca's, Wyandot's, e.a. Van eenvormigheid is dan ook geen sprake. Particulieren hebben meermalen pogingen gedaan om hoenderparken op te richten, maar meestal leefden deze maar kort. Het rashoen is te teer voor dit klimaat; zijn legvermogen vermindert in de tropen. De beste hoenderfokker is ook hier weer de boer, die zijne kippen los laat loopen bij den runderstal, waar het jonge hoen naast dierlijk voedsel ook beschutting tegen slagregens vinden kan. Op de plantages is het kippenhouden zeer geliefd en zijn de kippen vooral voor de afgelegen ondernemingen veelal het eenige versche vleesch. Naast de hoenderteelt vindt men daar de eendenteelt, vooral van de groote doks, een zware vogel, die een zeer smakelijk vleesch verschaft. De kleine eend - kwakwa genaamd - vindt minder aftrek. De prijzen der hoenders zijn hoog en verschillen voor de kippen van ƒ1 tot ƒ1.75; de hanen betaalt men soms met ƒ2.50; de eenden met ƒ1.75 tot ƒ2.50. De eieren kosten, evenals in Nederland, van 5 tot 10 cent. Kalkoenen schijnen het best in het district Coronie te aarden. In vroeger jaren werden ook parelhoenders veel gekweekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maatregelen tot verbetering van den veestapel.Van gouvernementswege zijn meermalen pogingen in het werk gesteld, om de veeteelt aan te moedigen en den veestapel te verbeteren. Reeds in 1842 (G.B. no 9) werden premiën uitgeloofd op het aankweeken van hoornvee en schapen. Later werden commissiën benoemd, welke o.a. ten doel hadden de bestudeering van het plan tot oprichting eener gouvernementsmodelhoeve. Dit denkbeeld mocht geen ingang vinden; goed geleid had de zaak misschien van veel nut voor de kolonie kunnen zijn, vooral wanneer men zich de aflevering van goed fokvee tot taak gesteld had. Aan de verbetering van den paardenstapel staat de geringe vraag in den weg. Ten behoeve van de muildierfokkerij werd een Kentucky-ezelhengst van ± 1.43 M. door de eigenaars van de plantage Beekhuizen aangevoerd, welk dier uitnemende nakomelingen verwekte, doch de proef moest gestaakt worden uit gebrek aan belangstelling. Er werd getracht den runderstapel, die goede fokstieren noodig had, te verbeteren door den invoer van stieren uit Trinidad, aangekocht op de gouvernementshoeve aldaar, en er werd een 5-tal ¾ Zebu's op verschillende plaatsen in de kolonie gestationneerd. De Zebu is een groot, sterk dier, buitengewoon tegen de klimaats-invloeden bestand, doch geen goede melker. De afstammelingen waren zeer gewild, hooger en zwaarder gebouwd, goede weiderunderen en zeker niet minder in de melk. Behalve deze Zebu's werden nog een halfbloed-Shorthorn en eenige halfbloed-Guernseys gestationneerd, terwijl 2 jonge Shorthorn-Holsteiners voor de fokkerij bestemd waren. Behalve door de Br.-Indische landbouwers werd van deze fokstieren echter zeer weinig gebruik gemaakt, hetgeen voornamelijk te wijten is aan de wijze waarop door de veehouders geteeld wordt. Op het land toch loopen de koeien met een naar verhouding veel te groot aantal stieren zonder toezicht rond, zoodat van leiding der teelt geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 697]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sprake is. Ook op de stalweiden van Coronie en Nieverie staan fokstieren gestationneerd. In het belang der schapenfokkerij werden schapen gestationneerd op het fort Nw-Amsterdam, waar de bastions voldoende grasland voor onderhoud opleveren, maar deze proef is opgegeven. Ten behoeve van de hoenderfokkerij werd door het gouvernement in 1909 een hoenderpark opgericht en werden de eerste proeven genomen met Plymouth-Rocks, Black Minorca's en Peking-eenden. De eerste uitkomsten waren verre van gunstig. Black Minorca's - goede eierleggers - hielden spoedig met leggen op, het bleken teere vogels; de kruisingen echter van deze hoenders met het inlandsche hoen, waren mooie vogels, die klimaat en bodem goed verdroegen. De Peking-eenden hielden zich uitnemend en waren goede leggers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veeziekten.Besmettelijke veeziekten komen in de kolonie weinig voor. De veestapel is klein en de dieren zijn verspreid. Het toezicht op den invoer, en de hooge kosten van vervoer, die maken dat alleen goed en gezond melkvee ingevoerd wordt en de lange reis, waardoor besmette dieren de ziekte reeds onderweg vertoond zouden hebben, houden Suriname van veeziekten vrij. Het vee dat als slachtvee wordt ingevoerd, gaat nooit verder dan de stallen der slagers in de stad en heeft dus geen kans den stapel te besmetten. Toen dan ook in 1905 een drietal gevallen van miltvuur zich onder het pas ingevoerde slachtvee voordeed, bleef deze besmettelijke ziekte tot die groep beperkt. Van meer beteekenis is het voorkomen eener pernicieuse anaemie, die vooral de runderen aantast, doch zich goed laat bestrijden. Besmettelijke cerebro-spinaal menyngitis heeft zich een enkele maal onder het paardenras vertoond en tastte veel jonge paarden, muildieren en ezels aan, meestal met doodelijke gevolg. Met den veeartsenijkundigen dienst in Suriname, die onder de inspectie van den geneeskundigen dienst ressorteert, is een gouvernements-veearts belast, welke heeft toe te zien op den gezondheidstoestand van den veestapel en maatregelen heeft te beramen tot verbetering daarvan. Het toezicht op den veestapel bestaat vooreerst in het keuren op schepen, die vee aanvoeren en voorts in de zorg voor het naleven der voorschriften tot bestrijding van besmettelijke ziekten. Deze voorschriften opgenomen in de verordening van 4 Febr. 1910 (G.B. no 20) en het Besluit van 27 Mei 1910 (G.B. no 30) zijn nagenoeg dezelfde als die, welke in Nederland gelden en neergelegd zijn in de wet op het veeartsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie van 20 Juli 1870 Stbl. 131. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleeschkeuring.De vleeschkeuring is zoowel voor de stad als voor de districten bij verordening geregeld. Zij wordt binnen Paramaribo uitgeoefend door den gouvernements-veearts, die tevens de werkzaamheden van directeur van het slachthuis waarneemt, terwijl zij buiten Paramaribo door de districts-geneesheeren wordt verricht. In vroeger jaren geschiedde de keuring door den ‘keurmeester van het beestiaal’ (zie G.B. 1828 no 17, art. 38 en 39). Voor de keuring betaalt de slachter buiten de stad ƒ1.50 per rund en ƒ0.60 voor een varken, schaap, of geit. Het slachten van vee binnen Paramaribo moet geschieden in het abattoir. Alleen bij noodslachting wordt het dooden buiten het slachthuis toegestaan, waarna het gedoode dier naar het slachthuis ter keuring en afslachting vervoerd moet worden. Het slachthuis te Paramaribo werd in Mei 1899 geopend, is practisch ingericht en voldoet aan de eischen. Het slachten geschiedt volgens de moderne methoden. Er zijn stallen voor runderen en voor varkens. Voor mikroskopisch onderzoek is een gedeelte van het kantoor ingericht. De gouv. veearts is directeur der inrichting, tevens keurmeester; de onderdirecteur is assistent-keurmeester. Hij die van het slachthuis gebruik maakt heeft keur- en slachtgeld te betalen. De zekerheid dat het slachthuis op de hoedanigheid van het vleesch toezicht houdt, doet het verbruik van vleesch toenemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voedergewassen.Vier planten zijn in het bijzonder veevoeder; drie er van zijn grassen, één, gado dédé, is geen gras. De grassen zijn: boeskoetoegrassi (beschuitgras, Paspalum sp.), Bahamagras of tigriston (Cynodon dactylon) en Paragras (Panicum numidianum) het eenige gras dat men kweekt. Beschuitgras groeit vrij plat op den bodem, kan door het vee goed afgegrazen worden, maar is minder goed snijgras, hoewel het toch gesneden wordt met het kapmes (houwer, zie aldaar) of met een sikkel. Hetzelfde geldt voor het Bahamagras. Paragras is het meest vóórkomende en gezochte snijgras; het is langhalmig, met veel blad, groeit gemakkelijk op vochtige plaatsen, kan tot 3 voet hoog worden, en is, eenmaal aanwezig, moeilijk uit te roeien, waarom het geldt als een ‘kwaad wied’ (onkruid). Het wordt dagelijks voor het vee gesneden en wordt ook in bossen verkocht. Guineagras (Panicum maximum), van Trinidad ingevoerd, staat bij Paragras achter en is in Suriname niet gewild omdat het nog al zorg eischt en bemesting noodig heeft. Gado dédé (Commelina), in 2 soorten, wordt gaarne door het vee gegeten; de volksmeening zegt, dat de melkproductie er door toeneemt, maar dat de melk wateriger wordt, hetgeen onjuist is. Als veevoeder komen nog in aanmerking de bacoven, vooral appelbacoven. Op de plantages zijn zij boomrijp, doch nog groen het meest gebruikte bijvoer. Van de bananen worden alleen de schillen als bijvoer gegeven, omdat de bananen te duur zijn. Ook zoete patatten, zoete kassaven, alsook het loof van de patatten en de stokken van de kassave dienen tot veevoer. Van vruchten zijn het de broodvrucht (Artocarpus) zoowel voor rund als voor varken en de papaja (Carica) die van waarde zijn. De kokosnoot levert een uitmuntend voedsel voor varkens. In Coronie vormt het residu, dat bij de kokosolie-bereiding overblijft, het hoofdvoer voor de varkens. Door persen van de gedroogde copra krijgt men een koek, die voor runderen een best voedsel is. Andere vruchten, als guaven, manjes en palmpitten, worden door varkens, die in vrijen staat gehouden worden, gaarne opgezocht. Maïs (Zea maïs) neemt in Suriname voor een groot deel de plaats van den haver in; vele paarden en muilezels en nagenoeg alle ezels krijgen maïs als eenig bijvoer. Voorts is het ook het kippenvoer bij uitnemendheid. Van de maïsplant als groen voer wordt weinig gebruik gemaakt. De prijs van de maïs is echter zeer onregelmatig en schommelt van ƒ1-ƒ8 per zak van 45 K.G. Sedert de uitbreiding van de rijstcultuur levert de afval uit de pelmolens met een weinig water tot een stijve massa gekneed een goed en goedkoop voer. Ook gemengd met maïs en haver wordt rijst gegeven. Melasse en molascuit zijn als veevoer ook van groote waarde. Het suikerriet zelf wordt niet als voer gebruikt, doch wel de bladeren. Naast de genoemde voortbrengselen van het land zelf worden allerlei voedingsmiddelen ingevoerd, zooals haver, tarwe-zemelen, oilmeal, lijnkoeken, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 698]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Litt. M.D. Teenstra, De Landb. in de kol. Suriname, Gron. 1835, II 353-398. - A. Kappler, Surinam, Stuttg. 1887, blz. 378-383. - Dr. H.J. van der Schroeff, Een en ander over de veeteelt in Suriname (Veeartsenijkundige Bladen voor Ned. Indië, 1912, deel XXIV, afl. 1 en 2).
H.J.v.d.S.
Staat van den veestapel in Suriname:
De opmerking mag hier niet achterwege blijven, dat bovenstaande cijfers met hun al te grilligen loop niet veel vertrouwen schijnen te verdienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nederlandsche Antillen.De veeteelt is op de Benedenw. eilanden steeds van beteekenis geweest. Toen Curaçao in 1534 op de Spanjaarden veroverd werd, waren er 750 paarden, 2000 stuks hoornvee, 9000 schapen en 1000 kabrieten, niettegenstaande door een vierjarige droogte de helft van het vee gestorven en er veel vee geslacht was om huiden uit te voeren. De West-Indische Compagnie, hechtte groote waarde aan de veeteelt, die op de uitgestrekte terreinen welke de eilanden aanboden, weinig kostbaar was; telkens drong zij er op aan dat de directeurs hunne goede zorgen zouden wijden aan het vee, het vee n.l. der Compagnie. Particuliere fokkerij zag zij liever niet. Alleen voor eigen gebruik mochten particulieren vee houden; de ‘hoogst gegoeden’ 300 stuks klein- en 50 stuks groot vee, paarden daaronder gerekend; in 1678 heeft Jan Doncker daaromtrent een placaat uitgevaardigd, eenige jaren later door Van Liebergen vernieuwd. Den veehandel hield de Compagnie aan zich (zie Kol. Verslag van Curaçao, 1910, Bijl. D. blz. 4-7 en over het weiderecht het art. GRONDPOLITIEK, blz. 335). In 1700 hadden de 8 Compagnie's-plantages op Curaçao te zamen: 1572 hoorn beesten, 4626 schapen en 4586 geiten. Toen in 1716 al deze plantages, Hato uitgezonderd, verhuurd waren, eindigde de beoefening van de veeteelt door de Compagnie op Curaçao. Niet echter op Aruba en vooral niet op Bonaire, dat feitelijk één groote Compagnie's-plantage was (zie GRONDPOLITIEK, blz. 336), waar men veel zorg aan het vee besteedde. In 1761 waren er op Bonaire 2130 ezels, 360 paarden, 107 koebeesten, 30 kalveren, 234 schapen en 56 lammeren. Op Aruba liet men het vee der Compagnie in het wild loopen en slechts als men paarden kon verkoopen of als er op Curaçao gebrek aan vleesch kwam, liet men een deel van het vee door de Indianen opvangen. Ook muilezels werden reeds ten tijde der Compagnie op Aruba gefokt. Uitvoerig handelt de Gouv. Gen. Kikkert in een verslag, gedagteekend 2 Juli 1817, over de veeteelt op Curaçao. De paardenfokkerij werd toenmaals op bijna alle plantages beoefend; vooral de z.g. ‘pasgangers’ brachten goede prijzen op. Door de droogte van 1815 en 1816 waren velen gestorven; in 1817 waren er nog 430. De muilezel-fokkerij was achteruitgegaan, omdat de dieren te klein waren en op de naburige eilanden niet gewild. Er waren slechts 28 op het eiland. Met de ezels, die zeer goed de droogte verduren en op het eiland voor allerlei doeleinden gebruikt worden, ging het beter; daarvan waren er 734. De Curaçao'sche runderen, hoewel van de Spaansche kust afkomstig, waren beter dan deze en werden naar de wijze van opbrengenin ‘hand koeijen’ en ‘boschkoeijen’ onderscheiden. De laatste wierpen hunne kalveren in het wild. Ossen werden voor het trekken en ploegen gebruikt. Het getal runderen bedroeg 3304. Geiten, kabrieten genoemd, worden de geschiktste dieren voor het rotsige eiland genoemd. Zij beklimmen met verbazende vlugheid de steilste rotsen en zoeken op de ongenaakbaarste toppen hun voedsel dat meestal in struiken en doornen bestaat. Aan water hebben zij geen behoefte en de droogte deert hen niet. Hun getal was toen 6825. Men vond toen op Curaçao drie soorten van schapen: de kale, de langwollige of, beter gezegd, langharige en de breedstaartige of Turksche schapen. De eerste, die in het geheel geen wol, maar een soort kort en grof haar hadden, waren het best bestand tegen de hitte en de droogte, teelden het best voort en werden eerder vet dan de andere. De langharige hadden lang en grof haar, overeenkomende met de manen van een jong wit veulen. De Turksche schapen worden beschreven als hebbende groote, krullende hoorns, zeer breede staarten en wol ‘zoo dik en digt in elkander gepakt alsof er lijm aan gesmeerd was.’ Zij teelden slecht voort en konden niet tegen de droogte; in den regentijd werden zij buitengewoon vet; de staart alleen kon acht pond wegen. Kruisingen van de drie soorten kwamen ook voor. Het getal schapen was toen 30.660. Teenstra schatte het aantal schapen omstreeks 1830 op 50.000 en maakt melding van een proef met Merino-schapen op de plantage Savonet, die goed aardden en zeer goede wol gaven. Van de Turksche schapen spreekt hij niet. Het aantal kabrieten schatte hij op 50.000. De varkens beschrijft hij als ‘klein, met spitse snuit en steile ooren, meestal zwart of grijs van kleur en geel gespikkeld van haar.’ Van Bonaire deelt hij niet anders mede dan dat er ezels in het wild in het gebergte leefden, die nu en dan bij voorkomende aanvragen van Curaçao of Jamaica, op last van den Kommandant van Bonaire door de Indianen gevangen werden. Van Aruba wordt gezegd dat er een levendige handel werd gedreven met de tegenoverliggende kust, van waar ezels en ossen, vroeger ook paarden, gehaald werden, welke, na een geruimen tijd in de weide te hebben geloopen, naar de noordelijke Antillen werden uitgevoerd. Het gouvernement hield niet meer dan 200 ezels; het meerdere werd uitgevoerd, veelal naar Jamaica. Over den oorsprong van den naam Paardebaai, waaraan de hoofdplaats ligt, zie ARUBA, blz. 59. In een verslag van den kommandant van St. Martin en Saba, Cantzlaar, omstreeks 1818 opgesteld, leest men dat de veeteelt op de eilanden destijds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 699]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘niets beduidend’ was en alleen strekte voor de eigen behoefte. Schapen, geiten, bokken en varkens werden geteeld en de schapen, vooral van Saba, soms naar de naburige eilanden uitgevoerd. Omtrent St. Eustatius wordt in een verslag van den Gouv. A. de Veer van 27 Aug. 1819 gerapporteerd dat de veeteelt er niets beduidend was en alleen aan de inwoners eenig versch vleesch, melk en een weinig boter verschafte. De schapen die men kweekte waren met een haarachtig wol bedekt ‘ondienstig tot eenig gebruik.’ Volgens Teenstra was omstreeks 1830 op St. Martin de veeteelt van zeer geringen omvang; de cijfers, die hij voor 1816 opgeeft waren: 83 paarden, 254 muilezels, 24 ezels, 705 runderen en 1375 schapen; het getal kabrieten en varkens was niet te schatten. Voor St. Eustatius vermeldt hij voor 1829 de volgende cijfers: 132 paarden, 130 muilezels, 90 ezels, 393 runderen, 570 schapen, 52 geiten en 55 varkens. Er waren 11 veeplantages op het eiland. Voor Saba waren de cijfers in 1829: 3 paarden, 5 muilezels, 150 runderen, 300 schapen, 800 geiten en 600 varkens, waaronder er van meer dan 300 ponden zwaarte gevonden werden. Over den tegenwoordigen toestand van de veeteelt op Curaçao geeft Rijkens belangrijke beschouwingen; ter verbetering van het runderras hebben particulieren herhaalde malen fokdieren van elders laten komen. Ook de ‘Curacao'sche Maatschappij ter bevord. v. Land-, Veeteelt, Zoutwinning en Visscherij’, die een subsidie uit de kol. kas geniet, legt zich toe op de verbetering van de veerassen. Uitbreiding van den veestapel is noodig, want slachtvee wordt nog grootendeels ingevoerd. Hoewel het melken niet op de beste wijze geschiedt, krijgt men van koeien, op het eiland gefokt 8, 10 tot 12 L. melk per dag. De veehouders, wier plantages niet te ver van de stad liggen, verkoopen daar al de melk; die daar ver vandaan wonen verwerken haar tot boter (zie aldaar). Op de plantages verblijft het vee in de koraal (zie aldaar). Een zeer belangrijke plaats neemt de geiten- en schapenhouderij in; deze dieren zijn zoowel voor de plantage-eigenaren als voor den kleinen man, de voornaamste bron van inkomsten. De geschiktheid van het eiland voor de teelt van merino-schapen - reeds in 1838 ook door het Koloniaal gouvernement ingevoerd - blijkt uit de kudde van de plantage Savonnet, waar zij reeds een halve eeuw worden gehouden zonder dat het ras sterk is achteruitgegaan. Verbetering door kruising met goede rassen, blijft wenschelijk. Het belangrijkste dier voor Curaçao is de kabriet, die nog voedsel vindt waar alle andere verhongeren. Zij is slacht- en melkdier; de melk brengt denzelfden prijs op als koemelk; de houder, die te ver van de stad woont, maakt van de melk een soort kaas (zie aldaar). Een stelselmatig gedreven fokkerij van rasgeiten - en hoenders - is van gouvernementswege ingericht in den proeftuin op Cas Chiquito. Over de struisvogelteelt zie NIJVERHEID, blz. 512. Voor den landbouw zijn kabriet en schaap in hooge mate schadelijk; waar zij komen, vernietigen zij alle kultuur en maken het ontstaan van nieuwen plantengroei onmogelijk. Aan verbetering van den landbouw behoeft niet te worden gedacht, zoolang de geiten- en schapenhouderij niet wordt beperkt (zie Jhr. L.C. van Panhuys, T.A.G. 1905. 2e serie deel XXII, no. 5, blz. 772-780). Voor de varkensfokkerij, die vooral door den kleinen man wordt gedreven, is het dorre klimaat niet geschikt. De teelt van de voor het eiland buitengewoon nuttige ezels laat veel te wenschen over; er is geen sprake van een goede keus der fokdieren en de beesten worden te jong gebruikt en vaak mishandeld. Het getal neemt dan ook af. Voor alle veeteelt op de Benedenw. eilanden is de geringe regenval een groot bezwaar; bij aanhoudende droogte, wanneer er watergebrek ontstaat en de oogst mislukt, sterven tallooze dieren. Over den uitvoer van mest zie aldaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veeziekten.In zijn bovengenoemd verslag beschrijft Kikkert een ziekte, die aan vele kabrieten-lammeren het leven kost, n.l. een soort uitwassen aan en in den bek, waardoor hun het zuigen belet wordt. Vele volwassen dieren stierven aan de ‘pest’, waaraan ook de schapen leden en waarvan hij de volgende beschrijving geeft: ‘het besmette schaap begint eensklaps te beven en te schuimbekken, de oogen worden opgezet en bloedrood, vervolgens begint het bloed uit de neusgaten en den bek te druipen en het schaap sterft binnen weinige uuren. Bij het villen ziet men dat de bloedvaatjes gebarsten zijn en dat de blaas vol bloed is.’ Onder de paarden komt een ziekte voor, in de landstaal hába genaamd, bestaande in het uitgroeien van het tandvleesch en zwelling van een paar klieren onder de tong. De zwellingen zijn pijnlijk, zoodat het zieke dier traag eet en vermagert. De geneeswijze bestaat in uitsnijding der gezwollen deelen. De grootste vijand van alle vee is echter de droogte; deze eischt dikwijls ontzaglijke offers. Een veearts heeft Curaçao niet. In 1904 kon Van Kol nog schrijven: ‘De ziekten onder het vee zijn nog even onbekend als die der divi-divi, der oranje-boomen, der bacoves en der bananen.’ En sedert is men er niet op vooruitgegaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voedergewassen.Gras komt na het invallen der regens op Curaçao overal krachtig op. In bouwland is het onkruid, dat de jonge maïsplantjes snel overwoekert. Bij het behakken van de maïs moeten daarom de graskluiten gekeerd worden. Zoo droogt het gras ten halve op het veld en wordt dan in massa door vrouwen en kinderen ingezameld, die het 's avonds naar de stad brengen. Eigenaars van paarden koopen deze ‘beeuw’ op, drogen die verder en bewaren ze, met veel aarde en de wortels er aan, als hooi; veelal wordt de aarde er, vóór het opschuren, wat uit geschud. Snijden doet de Curaçaosche veldarbeider het gras alleen op bevel: het daaruit gemaakte hooi komt zeer duur uit. Als de maïs zoo hoog is, dat ze geen bepaalden hinder meer van het gras heeft, wordt ze niet meer getjapt (behakt), ter wille juist van dit gras; daar het na half Februari niet meer regent blijft het dorre gras als goed hooi op het land achter en bederft daar niet. Daarom ook worden regens in April schadelijk geacht, wijl zij het te velde staande hooi bederven. Na het snijden van maïs en maïsstokken laat men het vee op het bouwland toe; Mei is daardoor de beste tijd voor het vee. Paragras (in 1848 door van Raders uit Suriname naar Curaçao gezonden) komt op de gunstigst gelegen plaatsen zonder besproeiing voort, wordt vooral in den omtrek der stad, met behulp van irrigatie, op veldjes van hoogstens enkele aren grootte, gekweekt. De cultuur is gemakkelijk: het gras laat zich zonder moeite scheuren en, ingekort, uitplanten. In het begin moet herhaaldelijk gewied worden, af en toe moet mest worden opgebracht; de voornaamste zorg is die voor voldoende water. De cultuur is wel loonend, er is altijd afzet voor in de stad, daar het in den drogen tijd het eenige beschikbare groenvoer is. Men verkoopt het in bossen van ± 5 pond, ‘pakjes’ genoemd, tegen 25 cent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 700]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wordt de droogte feller, dan daalt het aanbod van paragras; de prijs blijft 25 cents, doch de pakjes worden steeds kleiner. Het vee eet paragras uitsluitend in verschen toestand, laat ook de oudere stengels onaangeroerd. Guineagras komt op de Bovenw. eilanden in het wild en gekweekt voor en is daar het voornaamste voedergewas. Op Curaçao treft men het slechts op een paar plaatsen in kleine hoeveelheid aan; het vee eet het ook in gedroogden toestand. Een voornaam voer is de kleine maïs (Andropogon sorghum). Over het gebruik daarvan zie MAÏS, blz. 457. In tijden van droogte behelpt men zich met alles, zelfs versch afgesneden twijgen van den kalebasboom die veel voorkomt, en ook takken van barba di jonkeman (Albizzia lebbek) worden dan als voer gegeven. Ook sommige cactussoorten (zie CEREUS). Is er geen voer meer, dan worden vele dieren geslacht. Litt. M.D. Teenstra, De Nederl. W.I. Eilanden, Amst. 1836/37. - S. van Dissel, Curaçao, Leyden 1857, blz. 121. - G.J. Simons, Beschr. v.h. eiland Curaçao, Oosterwolde 1868, blz. 11-113. - H. Van Kol. Naar de Antillen en Venezuela, Leiden 1904, blz. 219, 290 en 309. - R.H. Rijkens, Curaçao, Tiel 1907, blz. 42-49. J.H.J. Hamelberg, De Nederl. op de W.I. Eilanden, Amst. 1909. II, 86, 87, 88, 92, 193 en 194. - Dr. J. de Hullu, Curaçao in 1817 (Bijdr. Taal-, Land- en Volkenk. v. Ned.-Indïë, 1913, deel 67 blz. 586-591). - Idem, St. Eustatius in 1819 (Ibidem, 1913, deel 68 blz. 435 en 436). - G.B. Dussel, Jaarversl. v.d. Landbouwkundige over 1913 (Dept. v.d. Landb. in Suriname, verslag over 1913, blz. 79 en 80). - Dr. J. de Hullu, St. Martin en Saba omstreeks 1818 (De Ind. Gids Febr. 1916, blz. 210). - Koloniale Verslagen.
Staat van den veestapel op Curaçao:
Deze cijfers, ook die van de overige eilanden, maken zulke grillige sprongen, dat twijfel aan de juistheid geoorloofd is, al zijn ze ook ontleend aan de Koloniale Verslagen. Ongetwijfeld heeft men hier in vele gevallen, in 't bijzonder wat betreft de geiten en varkens, te doen met geschatte cijfers. Genomen voor wat ze waard zijn, wijzen ze op een bijna algemeenen achteruitgang van den veestapel. Staat van den veestapel op de overige eilanden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vera (Domingo de),Generaal onder Antonio de Berreo, den uit Raleigh's reisverhaal bekenden Gouverneur van Trinidad, nam op 23 April 1593, in naam van den Koning van Spanje, plechtig bezit van de landstreek Guiana. De tekst van de acte van inbezitneming is o.a. te vinden in de Chronological History of the Discovery and Settlement of Guiana, 1493-1668, bij James Rodway & Thomas Watt, Georgetown 1888, blz. 23 vlg. en verkort in Hartsinck's Beschr. v. Guiana, Amst. 1770, I, 133 en in Wolber's Gesch. v. Suriname Amst. 1861, blz. 26 en 27. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groep Suriname.Het A.N.V., in 1898 in Nederland opgericht, telde in 1902 in Suriname 19 leden zonder eenig verband. Op raad van den oud-gouverneur van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 701]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Suriname, Jhr. Mr. T.A.J. v. Asch van Wijck, stelde het Hoofdbestuur in het moederland in dat jaar zich in verbinding met den heer Mr. Dr. C.F. Schoch, die in de kolonie met eenige ingezetenen een Bestuur wist samen te stellen, waarna de ‘Groep Suriname’ werd gevormd. De werkzaamheden van dit bestuur bepaalden zich tot het werven van leden, waarbij het ijverig werd bijgestaan door het gewone lid, den heer Fred. Oudschans Dentz, die ook aan den verderen arbeid der Groep een werkzaam aandeel heeft genomen; het getal leden klom van 1902 tot begin 1905 van 19 tot 150. Door verspreiding van het bondsorgaan Neerlandia werd voor propaganda gezorgd; belangrijk was vooral het ‘Suriname-nummer’ van dit tijdschrift (Sept. Oct. 1903), dat uitsluitend door Surinaamsche krachten is bewerkt en dat nog steeds zijn beteekenis heeft als bijdrage tot de kennis van de kolonie. In 1905 nam een groot gedeelte van het bestuur ontslag en een nieuw bestuur onder voorzitterschap van den heer C.R. Frowein trad met veel ijver op. Na een welgslaagden propaganda-avond met actueele lezingen, als ‘Het bestaan van den Nederlandschen stam als volk gedurende de laatste drie eeuwen’ steeg het aantal leden van 150 tot 242, welk aantal in de drie volgende jaren steeds wassende bleef, tot het in 1908 zijn hoogtepunt van 531 bereikte. Die jaren behooren dan ook tot het bloeitijdperk van de Groep: groote mannen werden door haar herdacht: Rembrandt-avond, De Ruyterfeest; lezingen op letterkundig, geschiedkundig en wetenschappelijk gebied werden gehouden, een Groepskantoor met leestafel werd gesticht en geldelijke steun verleend aan in het moederland studeerende Surinaamsche jongelieden. Ook in 1909 werd nog bedrijvigheid ontwikkeld. De geboorte van Prinses Juliana werd gevierd met een luisterijken avond; een Heye-herdenking en enkele lezingen stonden op het program. De Groep verkreeg rechtspersoonlijkheid. In dat jaar begonnen zich de eerste sporen van achteruitgang te vertoonen. Het aantal leden verminderde tot 399, de belangsteling verflauwde en het is opeenvolgende besturen niet mogen gelukken haar te doen herleven en een steeds toenemende inzinking tegen te houden. Het Groepskantoor kwijnde en de vermindering van het ledental ging gepaard met geldelijke moeilijkheden, die het Groepsbestuur noodzaakten in 1910 voorstellen te doen om de bijdrage aan het Hoofdbestuur aanzienlijk te doen verminderen, waarbij het Hoofdbestuur de Groep welwillend te gemoet trad. In 1910 kon een sinds lang gekoesterd plan worden verwezenlijkt. Door aankoop van een oude boekerij eener particuliere leesinrichting kon de grond worden gelegd voor een volksbibliotheek, die door de Boekencommissie uit het moederland zooveel doenlijk werd aangevuld, welke bibliotheek onder de bevolking veel lezers trok en die in de volgende jaren nog een succes van de Groep kon genoemd worden. Desalniettemin leidde de Groep een steeds kwijnender bestaan, het ledenaantal nam onrustbarend af, bedroeg in 1911 nog maar 243 en daalde weldra tot beneden de 200. Door eenige lezing-avonden trachtte het Bestuur de belangstelling gaande te houden, maar ook deze bleken hun vroegere aantrekkingskracht te hebben verloren. Om het troostloos bestaan niet langer te rekken, deed in Nov. 1913 het toenmalige bestuur aan een buitengewone Groepsvergadering het voorstel, de Groep, behoudens goedkeuring van het Hoofdbestuur, te ontbinden, welk voorstel werd aangenomen. Om geldelijke verplichtingen na te komen werden de groepseigendommen, waaronder de bibliotheek, onder den hamer gebracht. Het Hoofdbestuur heeft zich echter met de voorgestelde ontbinding der Groep niet kunnen vereenigen en heeft zich met enkele personen in de kolonie in verbinding gesteld om tot weder-opleving van de Groep te geraken. Gunstiger tijdsomstandigheden worden echter afgewacht. Volgens een opgave in Neerlandia van Mei 1916 was het ledental op 31 Dec. 1915, 174. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groep Nederlandsche Antillen:Vóór deze Groep in 1904 tot stand kwam waren er op Curaçao, St. Eustatius en St. Martin reeds een 25tal leden; de heer J.H.J. Hamelberg was toen de vertegenwoordiger van het Verbond. Toen hij als tijdelijk zaakgelastigde te Caracas geplaatst werd, noodigde het Hoofdbestuur in Nov. 1913 den heer J.A. Snijders Jr. uit om het Verbond te vertegen woordigen. Reeds waren, op verzoek van de heeren G.J. van Grol, gezaghebber van St. Eustatius, en G.R. Zeppenfeldt, gezaghebber van Aruba, door het Hoofdbestuur op die eilanden boekerijen opgericht; kort daarna ook op Bonaire. In Nov. 1904 werd de groep georganiseerd; het getal leden was toen 100 en op elk eiland was er een vertegenwoordiger, op St. Eustatius een vertegen woordigster, mevr. J. van Grol. Op 16 Nov. had de eerste bijeenkomst plaats en werd een groepsbestuur gevormd. Op 29 Nov. hield men de eerste algemeene vergadering. Het Hoofdbestuur stelde twee studiebeurzen. elk à f 500, gedurende vijf jaren beschikbaar ten einde Curaçaosche jongelieden de gelegenheid te geven zich in Nederland verder te bekwamen. Tot hetzelfde doel geniet de groep uit de koloniale kas jaarlijks een geldelijke ondersteuning. Het groepsbestuur heeft ook medegewerkt aan de oprichting in 1915, op advies van Prof. Kraus, van de Curaçaosche vereeniging Vreemdelingen verkeer. Het ledental op al de eilanden te zamen bedroeg op 31 Dec.
In 1914 werd de afdeeling Bonaire opgeheven. Het bondsorgaan Neerlandia gaf uit: Juli-Aug. 1905 een Curaçao-nummer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verbrande bosch. (het)Een weinig beoosten Braamspunt was er lange jaren een groote open plek in het bosch langs de kust van Suriname, met talrijke dorre stammen van verbrande boomen, het verbrande bosch geheeten, dat een uitstekend merk was voor het verkennen van de monding der Suriname-rivier. Tegenwoordig is deze open plek grootendeels weder dichtgegroeid en als ‘kenbaar teeken’ voor de scheepvaart niet meer te gebruiken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdragen.Overal waar naast elkaar staande territoriale rechtsgemeenschappen voor gezamenlijke belangen voorzieningen wenschen te treffen, plegen zij dat o.a. te doen in den vorm eener gezamenlijk tot stand gebrachte gemeenschappelijke regeling. Men treft deze gemeenschappelijke regelingen aan bij de nederlandsche rijksgemeenten of provinciën (art. 121 gemeentewet en art. 97 provinciale wet), bij de zwitsersche kantons onder den naam van concordaten, ook bij de onderdelen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 702]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waaruit andere bondsstaten zijn samengesteld; mede komen zij voor bij koloniën van den zelfden staat onderling of tusschen eene kolonie en haar moederland; als voorbeeld van deze laatste soort gemeenschappelijke regeling zij gewezen op de grensregeling tusschen de toenmalige britsche koloniën Suriname en Berbice van 20 Jan./7 Febr. 1800 (vgl. The Laws of British Guiana, chronologically arranged from the year 1773 to 1870, Demerara, en T.A.G. Dec. 1898, blz. 850), of op die tusschen het nederlandsche moederland en elk zijner amerikaansche koloniën betreffende het overdragen van inlagen in de twee koloniale postspaarbanken in de rijkspostspaarbank van Nederland en omgekeerd (vgl. Sct. 1910 no. 268 en 278). De meest bekende gemeenschappelijke regelingen zijn echter wel die, welke onder den naam verdrag (art. 59 der grondwet) of tractaat gesloten worden door de staten onderling. Hoewel ook vroeger, bv. bij verdragen, die landen staatkundig vereenigden, een zeer rijk en intensief tractatenrecht bestond, zoo is toch over het algemeen het moderne tractatenrecht, waarvoor men den aanvang op 1850 kan stellen, veel belangrijker. Vóórdien kende men in hoofdzaak slechts twee soorten van verdragen; vooreerst de handelsverdragen, die den rechtstoestand regelen der wederzijdsche onderdanen, goederen en schepen, - tot op dikwijls belangrijke hoogte ook voor oorlogstijd -, alsmede praktisch aanverwante onderwerpen zooals het consulaire recht; deze handelsverdragen omvatt'en toen al die sociale belangen, wier regeling bij verdrag voor de toenmalige internationale maatschappij eene behoefte was: het handelsverdrag is het oudste sociale verdrag en staat als zoodanig naast de tweede tractaatssoort van dien tijd, het politieke verdrag, als belangrijke voorbeelden waarvan te noemen zijn de tractaten van Munster (1648), Utrecht (1713) en Weenen (1815). Met 1850 begint een nieuw tractatenrecht, dat zich vooral kenmerkt door zijnen veel grooteren omvang - voor ons land gaat na 1850 slechts het politieke verdrag in aantal en beteekenis zeer achteruit - en rijkeren inhoud, door het feit dat naast het tractaat van staat tot staat in stijgende mate aangetroffen wordt het verdrag, gesloten door groepen van staten (uniën), het zg. collectieve tractaat, en in de derde plaats door het verschijnsel, dat zich in die tractaten langzaam aan kristalliseert eene internationale staatsrechtelijke organisatie. De zooveel grootere omvang, de rijkere en veelzijdiger inhoud van het moderne tractatenrecht blijkt vooral uit de talrijke nieuwe soorten van sociale verdragen, die zich, gedeeltelijk door afsplitsing uit het geenszins verdwijnende handelsverdrag, daarnaast komen voegen: de verdragen over telegrafie, spoorwegen, sanitaire vragen, landbouw, visscherij, sociale wetgeving, armenzorg, bescherming der goede zeden, het automo-bielverkeer en schepentoezicht, het tentoonstellingswezen en tal van andere materiën. De conventioneele regeling dezer nieuwe onderwerpen vindt gelijk reeds gezegd grootendeels plaats in collectieven vorm, door soms nagenoeg alle staten der aarde omvattende groepen van staten; tegenover de nieuwe sociale rechtsverschijnselen voelen de staten zich dus goeddeels weer als eene éénheid. Dit doen de staten ook bij andere soorten van collectieve verdragen dan de reeds genoemde; zoo bij de verdragen, gelijk die der vredes-conferentiën, die oud ‘volkenrecht’ codificeeren, zoo bij de verdragen, waarbij een groep van meestal ‘beschaafde’ landen aan een meestal ‘onbeschaafd’ deel der aarde (men denke bv. aan Centraal-Afrika) eenen bijzonderen rechtstoestand schenkt. Collectief zijn ten slotte ook die verdragsbepalingen, waarbij de staten zich in steeds klimmende mate gemeenschappelijke organen gaan schenken, de bepalingen dus, waarin het derde der genoemde kenmerken van het moderne tractatenrecht tot uiting komt; als voorbeelden dier organen zijn te noemen de talrijke uniebureaux, zoo die der postunie te Bern, het aan de eerste vredes-conferentie van 1899 te danken permanente hof van arbitrage in den Haag. In dergelijke gemeenschappelijke organen, die noch nederlandsch noch bv. fransch zijn, doch der statengemeenschap toebehooren, komt deze laatste krachtig tot uiting. Intusschen spelen in het staatsrecht der statengemeenschap de nationale organen eene veel grootere rol dan de gemeenschappelijke: zoo zijn naast de zeldzame gevallen, dat bij verdrag iets ter regeling wordt opgedragen aan een gemeenschappelijk wetgevend lichaam, bv. de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, zeer talrijk de gevallen, waarin het tractaat iets ter regeling opdraagt aan den nederlandschen wetgever en uitvoeringswetten van tractaten vullen dan ook menig staatsbladnummer, vgl. bv. de wet ter uitvoering van het landroodekruisverdrag '09 S. 14,'10 G.B. 92,'10 P.B. 62 in '11 S. 5 en de desbetreffende koninklijke besluiten voor de west-indische koloniën in '14 G.B. 6 en '14 P.B. 5. Hoe belangrijk nu het moderne tractatenrecht ook moge zijn, er kan niet van worden gezegd, dat het in de plaats treedt van het nationale recht; ook thans blijven de nationale wetgevers heer en meester in eigen sfeer, dus t.a. van eigen onderdanen, schepen enz. op eigen gebied, ja hunne actie strekt zich nog dikwijls ver in de internationale sfeer uit; men denke aan bepalingen als art. 4 van het moederlandsche Swb., die voor sommige strafbare feiten de nederlandsche strafwet toepasselijk verklaart op ieder - dus ook vreemdelingen -, die zich buiten het rijk in Europa - dus ook overal in den vreemde - aan die feiten schuldig maakt. Daarentegen blijven in verreweg de meeste gevallen de verdragen beperkt tot de internationale sfeer: een telegraafverdrag geldt slechts voor het telegraafverkeer tusschen de verdragstaten en niet voor het verkeer, dat de grenzen dier staten niet overschrijdt. In de hoogst enkele gevallen, dat een tractaat de zuiver nationale rechtssfeer betreedt, zijn het altijd utiliteitsoverwegingen, ontleend aan den wensch om eene doelmatige regeling te verkrijgen, en niet principieele overwegingen, die het verdrag de nationale wet doen verdringen. Eene zeer algemeen voorkomende eigenschap der tractaten is, dat zij wederkeerig zijn of, zooals men zegt, het beginsel der reciprociteit huldigen. Een staat aanvaardt bij tractaat als regel slechts verplichtingen voor zich of zijne onderdanen, zoo de andere verdragsmogendheid hetzelfde wil doen; de rechtstoestand, die door een duitsch-nederlandsch verdrag geschapen wordt aan nederlandschen kant, vormt het nauwkeurig spiegelbeeld van den rechtstoestand aan de andere zijde. Dat bij verdrag de eene staat slechts rechten ontvangt, den anderen alleen plichten worden opgelegd, is uitzondering. Als een voorbeeld uit de tallooze reciprociteits-bepalingen zij hier ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 703]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wezen op de gebruikelijke bewoordingen van handelsverdragen, bv. ‘Les sujets de chacune des Hautes Parties Contractantes auront pleine liberté....,’ in art. I van het japansche handelsverdrag '13 S. 389, '13 G.B. 80, '13 P.B. 69. Een enkel maal wordt de reciprociteit, die een karakteristiek verschijnsel van het geheele internationale recht ook buiten verdragen is, in tractaten niet betracht; dit duidt dan meestal op eene niet volkomen gelijkwaardigheid der verdragstaten; zoo zijn de verdragen, die de westersche wereld sluit met ‘oostersche’ landen, aanvankelijk niet wederkeerig, het westen bedingt er bevoegdheden bij, die het aan het oosten niet wenscht toe te staan; maar niet zoodra wordt de oostersche staat volkomen ‘gelijkwaardig’, of zijne verdragen met het westen worden ook zuiver wederkeerig; een sprekend voorbeeld hiervan leveren de in de laatste jaren der 19e eeuw vernieuwde japansche handelsverdragen. Voor meerdere bijzonderheden over de bovenstaande algemeene opmerkingen wordt verwezen naar vooral de eerste twee hoofdstukken van ‘Ontwikkeling en inhoud der Nederlandsche tractaten sedert 1813’ (Mart. Nijhoff, 1916), voor hetgeen volgt naar de ‘Proeve eener inleiding tot het Nederlandsch tractatenrecht’, diss. Leiden 1906, beiden van schrijver dezes. Ten aanzien der totstandkoming van een verdrag kan men zeggen, dat op internationaal recht steunt de eisch, dat de tractaatsinhoud gemeenschappelijk wordt vastgesteld, de zg. sluiting of onderteekening van het verdrag, voorts dat het verdrag in de verschillende verdragstaten wordt bekrachtigd (geratificeerd) en dat ten slotte de bekrachtingsoorkonden worden uitgewisseld, door welke uitwisseling het tractaat in werking treedt, tenzij het zelf anders bepaalt. De vraag, welke overheid medewerkt bij de sluiting, welke bekrachtigt, de vraag of voor het totstandbrengen van een verdrag ook nog andere staatsrechtelijke daden noodig zijn, zooals met name de parlementaire goedkeuring, wordt door het staatsrecht van elken bijzonderen staat, meestal in de grondwet zelf, beantwoord. Zoo zegt art. 59 onzer grondwet, dat de Koning verdragen sluit, wat de kroon echter in de praktijk laat doen door eenen gemachtigde, als regel door den minister van buitenlandsche zaken of den gezant, al naarmate het tractaat in den Haag dan wel elders wordt geteekend, of ook wel door bijzondere gemachtigden; voorts zegt genoemd grondwetsartikel, dat de meeste tractaten, nl. die welke bepalingen wettelijke rechten betreffende inhouden, waarbij art. 1 l. 2 der west-indische regeeringsreglementen nog voegt het geval van de ‘regeling der grensscheiding’, goedgekeurd moeten worden door de Staten-Generaal, alvorens ze van nederlandschen kant kunnen bekrachtigd worden; deze goedkeuring, die in den vorm eener wet pleegt gegeven te worden, is naar het laatste lid van art. 59 luidt niet vereischt, zoo eene wet dit uitdrukkelijk zegt, in welk geval de parlementaire goedkeuring dus geacht kan worden bij voorbaat te zijn verleend; ten slotte zegt art. 59 ook, dat het wederom de Koning is die het verdrag bekrachtigt. Over de vraag, wie de bekrachtigingsoorkonden uitwisselen spreekt onze grondwet niet; het pleegt te geschieden door den minister van buitenlandsche zaken en den gezant ter daarvoor in het verdrag aangewezen hoofdstad. Evenmin zegt onze grondwet uitdrukkelijk, welk nederlandsch orgaan een verdrag, dat eene opzeggingsclausule inhoudt, opzegt, of welk orgaan toetreedt tot een tractaat, dat eene toetredingsclausule bevat; de naar buiten niet altijd duidelijk blijkende praktijk schijnt aan te nemen, dat de Koning opzegt en toetreedt; geldt het verdragen, wettelijke rechten betreffende, dan heeft toetreding naar analogie van het bepaalde in art. 59 der grondwet niet plaats zonder parlementaire medewerking, terwijl de praktijk deze analogie weder loslaat bij de opzegging, die dus buiten de Staten-Generaal omgaat. Uit het bovengezegde, dat een tractaat in werking treedt met de uitwisseling der bekrachtigingsoorkonden, tenzij het zelf eenen anderen dag noemt, volgt reeds, dat afkondiging geen eisch is voor de inwerkingtreding van een verdrag. De plaatsing van het verdrag in het nederlandsche en de koloniale staatsbladen, waarbij tevens op meestal onvolledige wijze geconstateerd wordt, dat aan de staatsrechtelijke eischen voor het totstandbrengen van het verdrag is voldaan (uitvaardiging), heeft dus slechts de beteekenis eener kennisgeving. Bij deze plaatsing wordt naast den oorspronkelijken meestal franschen tekst van het verdrag eene nederlandsche vertaling gevoegd, die echter geene bindende kracht bezit. Zoodanige vertaling is niet noodig, zoo het verdrag met eenen staat in de twee landstalen is gesloten Bij de goedkeuringswet pleegt slechts de oorspronkelijke tekst in de staatsbladen te worden opgenomen, dien men dus bij goedgekeurde verdragen twee malen daarin kan aantreffen. De hier in het kort geschetste wijze van het totstandkomen van een tractaat heeft t.a. der bovengenoemde moderne collectieve verdragen allerlei kleine wijzingen ondergaan, die te verklaren zijn hierdoor dat er bij eene groep van staten altijd achterblijvers zijn: wilde men den eisch van het gezamenlijk, dus gelijktijdig totstandbrengen van het verdrag in al zijne consequenties volhouden, dan zouden dus die achterblijvers in het nadeel der zaak, waarom het gaat, het tempo aangeven; teneinde dit te voorkomen heeft men bij de collectieve verdragen den eisch der gezamenlijkheid tot op zekere hoogte laten vallen, zoowel bij de sluiting (verlate sluiting) -, wat dan bij de parlementaire goedkeuring weer tot moeilijkheden leiden kan, - als bij de nederlegging der bekrachtigingsoorkonden, welke bij de collectieve tractaten eenvoudigheidshalve de uitwisseling dier oorkonden heeft vervangen, terwijl in verband met deze verlate nederlegging de in werkingtreding in de verschillende unielanden op verschillende tijdstippen kan aanvangen. Wat in het bijzonder de west-indische koloniën betreft wijkt art. 34 harer regeeringsreglementen in zoover van de gewone wijze van totstandkomen van een verdrag af, als dit artikel de gouverneurs bevoegd maakt ‘als daarvoor dringende redenen bestaan, voorloopige overeenkomsten, de kolonie betreffende, met vreemde machten, onder voorbehoud van 's Konings goedkeuring, aan te gaan.’ Deze ‘overeenkomsten’, die terstond ter kennis van den Koning gebracht moeten worden, vervallen wanneer zij niet binnen het jaar of binnen eenen korteren door haar uitgedrukten termijn door den koning ‘bekrachtigd’ zijn. Toepassingen van het voorschrift, dat bij de totstandbrenging van de regeeringsreglementen niet nader werd toegelicht, zijn mij niet bekend. Wellicht hebben er aanleiding toe gegeven de twee beneden te noemen door gouverneurs gesloten ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 704]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dragen van 9 Nov. 1836 en 28 Nov. 1839.Ga naar voetnoot1) Behalve in de ten deze niet volledige moederlandsche en koloniale staatsbladen vindt men de sedert 1813 gesloten nederlandsche verdragen bijeen in de verzameling van Lagemans, Recueil des traités et conventions conclus par le royaume des Pays-Bas etc. Eene opgaaf onzer oude tractaten tot 1788, met vermelding der vindplaatsen, gaf de leidsche hoogleeraar A. Kluit in zijne ‘Index Chronologicus’ van 1790, waarop aansluit het ‘Répertoire historique et chronologique’ van Mr. H.A. van Dijk van 1846 met eene ‘Table générale chronologique et alphabétique’ van 1855. Voor de vreemde tractaten is nog steeds onmisbaar de groote verzameling van de Martens, die ook handelingen van conferentiën inhoudt. De grootst mogelijke volledigheid wordt bereikt in den met regeerings-subsidiën verschijnenden ‘Recueil International des Traités du XXe siècle etc.’ van Descamps en Renault, welke uitgaaf thans tot aan 1907 gevorderd is, alsmede in het door dezelfden uitgegeven en door den grenobleschen hoogleeraar Basdevant bewerkten ‘Recueil International des Traités du XIXe siècle etc.’, dat grootendeels slechts de vindplaatsen noemt en waarvan thans dl. I, de jaren 1801-1825 omvattende, is verschenen. Naast verdragen komen ook voor op verdrag steunende internationale regelingen, die tot stand komen op de bij dat verdrag meer of minder scherp aangegeven wijze en die met het verdrag niet in strijd mogen komen, eventueel daar aan door rechter en administratie te toetsen zijn. Als voorbeeld kan hier gewezen worden op art. 5 van het Marowijne-tractaat van 30 September 1915; de ‘vorm, waarin de baggerconcessies’ in de Marowijne ‘door de beide Regeeringen zullen worden verleend, alsmede de verplichtingen, die aan de concessiehouders zullen worden opgelegd’, zullen bij gemeenschappelijk reglement kunnen bepaald worden, terwijl in geval van geschil de regeling zal getroffen worden door het haagsche hof van arbitrage (art. 6). Op den conventioneelen Rijn steunt de geheele rivierpolitie op dergelijke bij art. 1, 32 en 45 l. 1 b der Rijnvaartakte van 1868 ('69 S. 75) bedoelde gemeenschappelijke verordeningen van lageren dan tractaatsrang. Mede komen naast de verdragen voor niet op tractaat steunende gemeenschappelijke regelingen van staat tot staat en die evenmin in den bovengenoemden voor verdragen voorgeschreven vorm gehuld zijn: uitgewisselde notas, schikkingen e.d. waarvan sedert 1914 in het jaarboek ‘Grotius’ eene opgaaf gegeven wordt in het aperçu de faits internationaux juridiques. Al zal het in de praktijk niet spoedig voorkomen, dat de rechtsgeldigheid dezer regelingen getoetst wordt, wordt die vraag gesteld, dan kan men aan deze regelingen moeilijk tractaatskracht toekennen. Tot de verdragen van staat tot staat zijn niet te rekenen de politieke contracten met de immers op nederlandsch gebied gevestigde Boschnegers in Suriname, evenmin als de in art. 44 van het regeeringsreglement van Nederlandsch-Indië bedoelde verdragen met indische vorsten en volken tot de in art. 59 der grondwet bedoelde internationale verdragen met vreemde mogendheden behooren. Wat de M.v.T. op artt. 33 en 34 der west-indische regeeringsreglementen - vgl. bl. 135 der door Mr. H.W.C. Bordewijk in 1914 bezorgde Handelingen op die reglementen - ook moge zeggen, het feit, dat onze regeering vooral in vroeger jaren verscheidene ‘verdragen’ met Boschnegers heeft gesloten, die thans gepubliceerd zijn in deel 71 (1916) der Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenk, van Ned.-Indië, laat eene ontkenning van het bestaan dier verdragen niet toe. Op dezelfde gronden, waarop eene overeenkomst partijen bindt en het handelen door eene der partijen in strijd met die overeenkomst onrechtmatig is en door den rechter als zoodanig wordt behandeld, op dezelfde gronden dus, waarop eene partij op rechtmatige wijze niet de gemaakte overeenkomst kan opzij zetten, mag ook een staat eenzijdig niet tegen het tweezijdige verdrag in handelen. Dit heeft zijne klassieke uiting gevonden in het londensche protokol van 1871, waarbij de groote mogendheden, behalve Frankrijk, uitspreken, ‘que c'est un principe essentiel du droit des gens qu'aucune Puissance ne peut se délier des engagements d'un traité, ni en modifier les stipulations, qu'a la suite de l'assentiment des Parties Contractantes au moyen d'une entente amicale.’ Deze waarheid, - waarnaast bij verdragen met opzeggingsclausule de mogelijkheid der éénzijdige opzegging staat -, kan vooral bij politieke verdragen in geval van gewijzigden politieken toestand tot moeilijkheden aanleiding geven. Handelt een staat nu toch in strijd met het verdrag, dan kan dit tot alle maatregelen leiden, waardoor in het algemeen het internationale recht gehandhaafd wordt en waarbij de arbitrage het meest past in eene geordende internationale rechtsgemeenschap. Ook door zijne nationale wetgeving kan een staat een verdrag dus niet opzij zetten, iets wat men pleegt uit te drukken door te zeggen, dat een verdrag gaat boven de landswet. Men kan tegenwoordig zelfs spreken van eene communis opinio h.t.l.t.a. der stelling, dat zelfs onze hoogste nederlandsche wet, de grondwet, niet aan een verdrag kan derogeeren. Zeer scherp werd dit standpunt ook omhelsd door onze regeering, toen zij in 1852 tegenover den Heiligen Stoel op ook dezen overtuigende gronden betoogde, dat de door de grondwet van 1848 gewenschte vrije organisatie der roomschkatholieke kerk, toch eerst mogelijk zoude zijn, nadat de tractaten met den Heiligen Stoel, die nog van regeerings-inmenging bij die organisatie uitgingen, zouden zijn afgeschaft; vgl. de diplomatieke briefwisseling over deze zaak in Sct. 1853 no. 99. Eene bekende strijdvraag, die veel stof heeft opgewaaid zoowel in de literatuur als in ons parlement, is die welke h.t.l. in navolging van een geschrift van mr. J.A. Levy uit 1880, dat dien titel droeg, bekend staat onder de aanduiding ‘Wet of tractaat’. Zij dankt haar ontstaan aan den bekenden duitschen staatsrechtsleeraar Laband, wiens absolute theorie ten deze ook buiten Duitschland, bv. in Nederland, talrijke aanhangers heeft gevonden. De theorie komt hierop neer, dat gelijk het volkenrecht slechts staten als rechts-subjecten kent, het volkenrechtelijk verdrag ook slechts die staten als zoodanig kan binden. Onderdanen van de staten kunnen slechts eene hen bindende norm ontvangen door de landswetgeving. Wil dus een trac- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 705]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taat ook bindend gemaakt worden voor die onderdanen, dan moet zijn inhoud overgenomen worden in een landsrechtelijk wetsbevel. Eene der zwakke zijden van deze theorie is nu, dat wordt haren verdedigers de vraag gesteld, waar deze landsrechtelijke wetsbevelen zijn, zij al spoedig moeten erkennen, dat die niet bestaan. Voor onze west-indische koloniën bestaat de kwestie praktisch niet tengevolge van art. 3 der beide regeeringsreglementen, die onder de wettelijke regelingen in de koloniën geldig, zonder meer noemen ‘de verdragen met vreemde Mogendheden door den Staat aangegaan.’ Maar ook afgezien hiervan, heeft behoudens wellicht enkele uitzonderingen, de nederlandsche tractaten-praktijk noch vóórdat Laband zijne theorie formuleerde, noch daarna, van een landsrechtelijk wetsbevel geweten; eveneens heeft de nederlandsche rechter voor en na aangenomen, dat een in werking getreden verdrag ieder bindt of aan ieder bevoegdheden geeft, wien het aangaat, dus ook individuën als de inhoud van het verdrag daarnaar is: als bv. een handelsverdrag zegt, dat bij invoer van bepaalde goederen uit het eene land in het andere een bepaald invoerrecht moet betaald worden, dan moeten de individuën dat recht betalen vanaf het oogenblik der inwerkingtreding van het verdrag en is eene landswet, die dat nog eens zegt, niet meer noodig. Het meest bekend in dit verband is het arrest van den Hoogen Raad van 25 Mei 1906, W. 8383, naar aanleiding waarvan Mr. J.C. de Marez Oyens zijne brochure ‘Het normatieve karakter van Internationale Tractaten’ in 1907 schreef. Met het gezegde is niet in strijd de omstandigheid dat een verdrag zich soms beperkt tot de verplichting aan de nationale wetgevers opgelegd om eene zg. uitvoeringswet (zie boven) te maken; het verdrag ‘gaat dan slechts die wetgevers aan’ en wil aan individuën rechtstreeks noch bevoegdheden schenken, noch verplichtingen opleggen. Een door den nederlandschen staat door middel der daarvoor aangewezen organen met eenen anderen staat tot stand gebracht tractaat bindt, zoo niet iets anders door het verdrag zelf bepaald is, den staat in zijne geheele territoriale uitgestrektheid, dus met inbegrip der koloniën, vgl. prof. De Louter, Het stellig volkenrecht I 481 en de uitingen over deze kwestie bij de behandeling der goedkeuringswet van het madridsche verdrag nopens de internationale inschrijving van fabrieks- of handelsmerken enz. in '93 S. 55, '93 G.B. 18, '93 P.B. 9, Bijl. Hand. '91/'92 no. 149. Er zijn zelfs tractaten, waarvan het uitgesloten is dat zij wèl in het moederland, niet in de koloniën zouden gelden; zoo bv. de verdragen der tweede vredes-conferentie, '10 S. 73, '10 G.B. 51, '10 P.B. 41, die bevoegdheden en plichten van onzijdige staten in hun geheel omschrijven. Maar bij andere verdragen, bv. bij handels-, consulaire- en uitleveringstractaten, - de verdragen, die staten, welke met elkaar in betrekking treden, al spoedig sluiten -, laat het zich zeer wel denken, dat zij slechts voor het moederland gelden of voor de koloniën andere regelen inhouden dan voor het rijk in Europa, of ook dat zij uitsluitend voor eene kolonie gelden, doch dan moet dat uit het verdrag zelf blijken. Gebrekkige formuleering van het verdrag kan het soms moeilijk maken in een bijzonder geval te beslissen, of het behalve in het moederland ook in de koloniën geldt; zoo is het britsche handelstractaat '37 S. 64 zóó algemeen gehouden, dat men wel moet aannemen, dat het ook voor de koloniën is gemaakt en toch is op uit het staatsblad niet blijkende wijze bij de uitwisseling der bekrachtigingsoorkonden bepaald, dat dit niet het geval zoude zijn, vgl. Mr. H. Marcella, Algemeene Bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch-Indië, diss. Leiden 1913 bl. 36 en 37. Om ons tot de genoemde soorten van tractaten te beperken, van de handelsverdragen gelden de meeste ook voor de koloniën, zij het ook, dat zij soms bijzondere nederlandsche resp. koloniale bepalingen inhouden. Dit laatste is ook het geval bij die onder de uitleveringsverdragen, die behalve voor het moederland ook voor de koloniën gemaakt zijn, zooals laatstelijk het mexicaansche '09 S. 118, '09 G.B. 39, '09 P.B. 24. De talrijke koloniale consulaire verdragen gelden uit den aard der zaak alleen in de koloniën. Er mag hier wel als typische illustratie der curaçaosch-venezolaansche verhoudingen in het algemeen aan herinnerd worden, dat wij met dat land noch een handelsverdrag bezitten - dat van 1829 is in 1850 opgezegd, zie beneden -, noch eene consulaire conventie, noch een uitleveringstractaat - dat van 12 April 1842, Lagemans no. 193, betreffende weggeloopen slaven is in 1856 opgezegd, zie beneden. Van de bovenvermelde collectieve sociale tractaten gelden de volgende voor onze west-indische koloniën: het postunieverdrag en eenige bij verdragen '07 S. 239, '07 G.B. 56, '07 P.B. 20; '08 G.B. 85; '07 G.B. 61, '07 P.B. 23; '08 G.B. 86; '07 G.B. 65, '07 P.B. 25 (zie POST, enz.); de verdragen over de bescherming van den industrieelen eigendom '84 S. 189, '90 G.B. 8, '90 P.B. 3, gewijzigd en aangevuld met de madridsche schikking betreffende internationale merkeninschrijving '93 S. 55, '93 G.B. 18, '93 P.B. 9, dan '02 S. 177, '02 G.B. 23, '02 P.B. 38, ten slotte '13 S. 142, '13 G.B. 40, '13 P.B.33; het verdrag op de uitgaaf van douanetarieven, zie goedkeuringswet '91 S. 41, '91 G.B. '15, 91' P.B. 11; de suikerconventie '03 S. 192, '03 G.B. 28, '03 P.B. 33, toetreding Zwitserland '07 S. 294, '08 G.B. 12, '08 P.B. 15, eerste verlenging enz. '08 S. 123, '08 G.B. 52, '08 P.B. 23, tweede verlenging enz. '12 S. 146, '12 G.B. 58, '12 P.B. 36; het verdrag over blankeslavinnenpolitie '07 S. 79, '07 G.B. 45, '07 P.B. 11; het radio-telegraafverdrag '08 S. 97, gew. '13 S. 132 alleen in Curaçao '10 P.B. 22 gew. '13 P.B. 26, terwijl het gewone telegraafunieverdrag in het geheel niet in de amerikaansche koloniën geldt; het verdrag betreffende het gezondheidsbureau te Parijs '12 S. 179, '12 G.B. 70, '12 P.B. 41; de Berner conventie voor auteursrecht '12 S. 323, '14 G.B. 23, '14 P.B. 10 gew. '15 S. 186, '15 G.B. 43, '15 P.B. 36; het strafrechtelijke blankeslavinnen verdrag '12 S. 355, '13 G.B. 5. '13 P.B. 7. Hieronder volgt nog een misschien niet geheel volledig lijstje van verdragen met speciaal west-indische en venezolaansche bepalingen; de van vóór 1813 dagteekenende daarvan zijn bijeenverzameld door dr. H.D. Benjamins.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 706]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 707]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W.J.M.v.E. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vereeniging voor Suriname.Deze te Amsterdam gevestigde vereeniging werd in 1876 opgericht (K.B. 14 Dec. 1876 no. 19, Staatscourant 9 Febr. 1877). Het doel der vereeniging is de bevordering der zedelijke en stoffelijke belangen van de Kolonie Suriname. Over haar aandeel in het wetenschappelijk ondeszoek van Suriname zie ONDERZOEKINGSTOCHTEN, blz. 529. In de laatste jaren heeft zij weinig teekenen van leven gegeven. Zie ook ZEE- en LANDKAARTEN, suriname sub. 18. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vereul (Abraham),geb. te Paramaribo in 1770, overl. te Amsterdam 27 Oct. 1817, kwam op zijn derde jaar in Nederland, studeerde later in de rechten, vestigde zich te Amst. als advocaat en werd o.a. directeur, daarna president van de ‘Societeit van Suriname’ (zie BESTUURSREGELING, blz. 118). In de vergadering van de Provisioneele Representanten van het volk van Holland, gehouden 4 Aug. 1795, het eerste jaar der Bataafsche vrijheid, werd op zijn voordracht geresolveerd, ‘de Gedeputeerden ter generaliteit te gelasten, het bij H.H.M. daarheenen te dirigeeren, dat, daar de Gouverneur der kolonie Suriname, Juriaan, François Friderici, die in weerwil der misdadige poging des gewezen stadhouders, in zorgelijke en kommerlijke oogenblikken, niets dan zijn pligt gezien, en plegtig betuigd heeft, alles te zullen verrigten, wat van een man van eer, die het behoud der colonie voor het moederland boven alles stelt, kan worden verwacht, H.H.M. bij zijne speciale resolutie hoogst derzelve genoegen over dit braaf gedrag des Gouverneurs tot heden gehouden, gelieven te betuigen, en denzelven tot het manmoedig persevereeren op ditzelfde loffelijk voetspoor aan te moedigen; en hem extract dezer resolutie bij eerste gelegenheid toe te zenden.’ Toen H.H.M. den 5en Oct. 1795 de directie der Societeit van Suriname vernietigd en den 9en inplaats daarvan ingesteld hadden een ‘Committé tot de zaken van de Coloniën en Bezittingen op de kust van Guinea en in America’ (zie BESTUURSREGELING, blz. 129) werd Vereul tot president daarvan benoemd. Zie Wolbers, blz. 462, 471 en 475). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergiften.aant.Dat in een land met zulk een rijke flora als Suriname talrijke planten voorkomen, die gift bevatten behoeft geen betoog. Bij vele in deze Encyclopaedie genoemde planten is vermeld of zij vergiftig zijn en, zoo dat bekend is, welk vergift zij bevatten. Afzonderlijk behandeld zijn het pijlgift (curare) en de verschillende vischvergiften. De litteratuur over dit onderwerp is, in tegenstelling met Nederl. Oost-Indie, uiterst schraal. Enkele mededeelingen vindt men in Dr. J. Sack's artikel Plantaardige voortbrengselen van Suriname in Bulletin no. 23, Maart 1913 van het Dept van den Landbouw aldaar. Van de vergiftige dieren komen het eerst in aanmerking de vergiftige slangen en enkele padden, voorts eenige vergiftige visschen, die, of niet gegeten kunnen worden omdat ze vergiftig zijn, zooals de Colomesus- of Tetrodon-soorten of wier steek moeilijk te genezen wonden maakt, zooals de spari (Potamotrygon). Op de W.I. Eilanden houdt men sommige visschen geheel of gedeeltelijk voor vergiftig. Vooral op St. Eustatius worden tal van visschen geschuwd als vergiftig, waaronder vele, die overal elders als goede voedselvisschen bekend staan (zie Dr. J. Boeke, Rapp. betr. een voorl. onderz. naar den toestand van de Visscherij enz. in de kol. Curaçao, 's Gravenh. 1907, blz. 101 en 105/106). Over de vergiftige spinnen, de duizend pooten, schorpioenen, wespen, enz. wordt gehandeld in de desbetreffende artikelen. In de oudste tijden der slavernij schijnen in Suriname vergiftmoorden veel te zijn voorgekomen. Hartsinck II, 905 vlg. wijdt daar over uit en ook bij latere schrijvers vindt men daarvan gewag gemaakt, zoo b.v. bij Van Schaick, De Manja, Arnh. 1866. Daarbij werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt van planten vergiften, maar het schijnt ook voorgekomen te zijn dat lijkengift aangewend is. De wisiman's (giftbereiders) zijn zeer gevreesd. Eenige jaren geleden stierf te Paramaribo een neger, die terecht of ten onrechte als zoodanig bekend stond. Zijne begrafenis bracht een volksoploop en heel wat opschudding te weeg. Sterfgevallen worden door de boschnegers dikwijls als het werk van den wisiman beschouwd, waarop bij hen de doodstraf staat (zie BOSCHNEGERS, blz, 159, GODSGERICHTEN, OBIA, PIMBA en WISI). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhof (Dominicus),(Dujardin) geb. 4 Febr. 1706 te Bailleul, jezuiet 27 Sept. 1723, priester 1737. Reeds in 1739 werd hij naar Curaçao gezonden om er Van Schelle (zie aldaar) bij te staan en vertaalde zijn naam Dujardin in Verhof. Hij wijdde zich vooral aan het zielenheil der negers en mulatten, maakte zich hun talen eigen en won spoedig hun achting en liefde. Hij bezat een zeldzame gave des woords, waardoor hij ook vele niet-katholieken voor de Katholieke Kerk won. Door hat vertrek van Van Schelle rustte op hem alleen de taak, de geestelijke verzorging der inwoners te behartigen. Ofschoon door maaglijden belet het noodige voedsel te nemen, trok hij toch mijlen ver, met bloote en gewonde voeten, om de verdoolde schapen zijner kudde op te sporen. Op een dezer tochten verloor hij het bewustzijn, doch kon in een helder oogenbllik de laatste H.H. Sacramenten uit de handen van zijn medebroeder, Karel van Heumen, ontvangen. Hij stierf 15 Sept. 1741. Ruim een half jaar later overleed ook pater Van Heumen, waarop de oversten der Societeit van Jezus besloten Curaçao als missiegebied op te geven. In armoede, gebrek en tegenwerking waren er zeven harer zendelingen bezweken. Zie: W. van Nieuwenhoff in Studien, 1907, Dl. 68 blz. 217-219. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verkeers- en vervoermiddelen.SURINAME. Hoewel de kolonie niet ligt aan de groote verkeerswegen Europa-West-Indië-Panama en Europa-Zuid-Amerika, bestaat er toch een zeer voldoende stoom vaart verbinding met het moederland, met de Vereenigde Staten en met eenige havens in West-Indië. Zie daarover het art. HANDEL EN SCHEEPVAART, blz. 347. Als regel beginnen en eindigen de booten de reis te Paramaribo. Zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 708]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zouden echter ook de rivieren Commewijne en Cottica, die zeer diep zijn, kunnen bevaren om direct de plantage-producten te kunnen inladen, zooals b.v. op de plantage Mariënburg geschiedt (zie HANDELMAATSCHAPPIJ), maar de meeste landbouw-ondernemingen worden op te kleine schaal gedreven om steigers voor zeeschepen geschikt, te kunnen bekostigen en zenden daarom de producten naar Paramaribo. De suikerplantages aan de Nickerie-rivier worden nu en dan bezocht door zeilschepen, die plantage-benoodigdheden aanvoeren en de suiker, enz. inladen. Overigens is in Suriname de zeilvaart grootendeels verdrongen door de stoomvaartlijnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kustvaart.Het verkeer van Paramaribo met de beide Nickerie-districten werd tot het midden van de vorige eeuw onderhouden door de z.g. droogers-vaartuigen (zie aldaar). Omstreeks 1850 schafte het gouvernement twee schoeners aan voor den maildienst op deze districten en op Demerary, in verbinding met de mail uit Europa. Inmiddels was er een openbare dienst der ‘Koloniale Vaartuigen’ ingesteld (zie voorts DEP. V. ALGEM. BESTUUR, blz. 267), en op 14 April 1854 kwam de eerste voor den maildienst op Demerary bestemde ijzeren schroefboot Paramaribo aan, die bijna 25 jaren in de vaart is geweest. Haar opvolgster, de ijzeren raderboot Curaçao, voldeed evenmin als de Paramaribo aan de eischen, die men aan een boot in de tropen stellen mag. Beter waren in dit opzicht de nieuwe Paramaribo - reeds lang weer van de hand gedaan - en de nieuwe Curaçao, die nog in de vaart is. Thans onderhoudt het gouvernement een zeedienst eenmaal in de 14 dagen met een zeestoomer voor vracht- en reizigersvervoer over Nickerie naar Demerary en terug; (op de terugreis doet de boot Springlands in Berbice aan); een zeedienst eenmaal in de 15 dagen tusschen Paramaribo en Coronie; eveneens tusschen Paramaribo en Albina aan de Marowijne. De verbinding met Coronie is altijd gebrekkig geweest en laat nog steeds te wenschen over. De oorzaak moet gezocht worden in de voor het district liggende modderbank, die de schepen dwingt ver uit den wal te blijven liggen. Personen en goederen moeten in kleine vaartuigen, bij vaak zeer onstuimige zee, van en naar het schip gebracht worden, hetgeen veel ongerief veroorzaakt (zie hierover o.a. B.E. Heldring, Surinaamsche belangen, T.A.G. 1 Mei 1901, blz. 357 en het Rapport der Suriname-commissie, 1911, blz. 110). Een Demerary'sche stoomvaartlijn onderhoudt een ongeveer halfmaandelijkschen dienst Georgetown-Berbice-Nickerie-Paramaribo. Voorts varen nog particuliere schoeners op Nickerie en Albina en kottertjes tusschen Paramaribo en Coronie; deze laatste maken gewoonlijk van de springvloeden gebruik om over de modderbank te komen en varen soms door de Saramacca. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verkeer op de rivieren.In Suriname met zijn voortreffelijk stelsel van waterwegen treedt het verkeer te water op den voorgrond. Het vervoermiddel, zoo voor personen als voor goederen, van Indianen en Boschnegers was en is nog steeds de korjaal (zie aldaar). Ook vele kleine landbouwers maken van deze vaartuigen gebruik. Van oudsher dienen tentbooten voor het passagiers- en al of niet overdekte ponten (zie KROES-KROES) voor het goederen-vervoer naar en van de plantages. Deze liggen aan de benedenrivieren niet verder landwaarts in dan tot daar waar vloed en eb nog merkbaar zijn. Tentbooten zijn roeibooten van 30 tot 40 voet lengte, met een diepgang van gewoonlijk niet meer dan 1 voet en worden door 4 tot 6 roeiers voortbewogen. Een houten kajuitbouw biedt ruimte voor 8 of meer personen. De groote, mooie tentbooten uit den slaventijd zijn verdwenen. Men vaart op tij. Ook de ponten worden geroeid met lange zware riemen, en gestuurd met een langen riem achteraan. De groote ponten laat men met den stroom mededrijven; de riemen dienen feitelijk alleen voor het sturen. Slechts zelden worden de ponten door stoomvaartuigen gesleept; speciale sleepbooten heeft men er niet; de te sleepen ponten en andere booten worden naast het sleepende vaartuig gebonden, niet aan een lijn daarachter. Zeilvaart is op de Surinaamsche rivieren weinig ontwikkeld, hetgeen voor een deel kan worden toegeschreven aan den aard der winden zelve. Op eenigen afstand van de kust binnenwaarts is er weinig wind. Waar de invloed van de tijstroomen ophoudt vaart men op de bovenrivieren, opgaande altijd tegen den stroom, die in den regentijd zeer zwaar kan zijn, en neerkomende met den stroom mee (zie voor het vervoer op de bovenrivieren Het verkeerswezen in de kolonie Suriname [door Jhr. J.C. van Reigersberg Versluys] in ‘Gegevens betreffende Suriname’, uitgegeven bij gelegenheid van de Brusselsche tentoonstelling van 1910). Het vervoer van de producten in de plantage zelf geschiedt ook met vaartuigen, korjalen of pontjes. Mariënburg heeft daartoe een spoorbaantje. Over de vrachtvaart der Boschnegers zie KORJAAL. In 1836 werd voor het eerst een poging gedaan om op de binnenwateren een stoom vaart te beginnen. Een ingenieur, Thomas Keen, bouwde daartoe in Suriname een stoom vaartuigje, de Willem de Eerste genoemd, omtrent welks verrichtingen niets bekend is. Eerst 21 jaren later zou een ander particulier, Hart Lijon, een binnenlandsche stoombootdienst beproeven. De daartoe bestemde ijzeren schroefboot, de Eliza, werd in Engeland gebouwd, stuksgewijs overgebracht, in Suriname ineengezet en 24 Aug. 1857 te water gelaten. De onderneming slaagde niet en de boot werd naar Demerary verkocht. In de vijftiger en zestiger jaren der vorige eeuw nam het gouvernement het stoombootverkeer op de rivieren ter hand en bij den aanvang der goudontginning openden particulieren stoomvaartdiensten naar de gouddistricten. Dit deden ook balata-industrieelen voor hun bedrijf. Thans onderhoudt het gouvernement op de meeste rivieren een voldoenden stoomvaartdienst, die aangevuld wordt door onderscheidene particuliere stoomvaartdiensten. In de laatste jaren zijn voor deze diensten ook motorbooten in gebruik gekomen. Behalve de stoombarkassen en motorbooten voor den publieken dienst, beheert de afdeeling Verkeer te Water er nog eenige bestemd voor de dienstreizen van ambtenaren en commissiën. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervoer over land.Verkeert het vervoer te water in vrij gunstige omstandigheden, van het landtransport kan dat niet gezegd worden. Goede wegen ontbreken bijna overal in de kolonie en de koloniale middelen zijn onvoldoende om hierin afdoende verbetering te brengen. Suriname vormt in dit opzicht een schrille tegenstelling met Britsch Guiana, dat een uitstekend wegennet heeft verkregen door op ruime schaal gebrande klei als verhardingsmateriaal aan te wenden. Zelfs te Paramaribo laten de straten het verkeer met zware wagens niet toe. De tweewielige muilezelkar met een belasting van ten hoogste 600 K.G. en de tweewielige ezelkar met ten hoogste 400 K.G. belasting, zijn de gewone voertuigen te land. Coronie is het eenige district, dat op karrenvervoer is aangewezen, omdat er geen waterwegen zijn. Ook langs het pad van Wanica wordt zoo goed | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 709]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zoo kwaad als het gaat door de kleine landbouwers van karren gebruik gemaakt. In de goudvelden zijn meermalen door particulieren met groote kosten wegen aangelegd om het vervoer per as mogelijk te maken. De belangrijkste was wel de in 1890 aangelegde Brownsweg, van Bergendal naar het Brownsgebergte, ± 28 K.M. lang, met ruim honderd grootere en kleinere bruggen over de kreken die den weg kruisen. Tot begin 1903 was deze weg voor lichte karren en rijdieren begaanbaar. Het onderhoud van trekdieren in het bosch ondervindt vele bezwaren en is kostbaar. Het meest algemeene transport in het binnenland is het z.g. vrachten, het dragen van lasten door menschen, hetzij op het hoofd, hetzij, wat meer voorkomt, op den rug in een draagmand. Geoefende vrachters brengen het tot 40 K.G. Als normaal wordt beschouwd een loop van 10 K.M. beladen en 10 K.M. onbeladen op één dag in niet te moeilijk terrein met een last van 25 K.G. Op deze wijze geschiedt het approviandeeren van goudplacers, die hunne provisie-magazijnen in den regel aan een bevaarbare rivier of kreek hebben. Gezamenlijk dragen - het pikoelen - van lasten doen de creolen-arbeiders niet. De vrachtpaden zijn eenvoudige ‘boschkeepjes’. Het omringende bosschage wordt niet verder dan hoog noodig is opgeruimd. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat, als gevolg van het ontbreken van een bruikbaar wegennet, het auto-verkeer in Suriname zoo goed als niet bestaat. Alleen te Paramaribo zijn sedert eenigen tijd auto's in gebruik voor de stad en de naaste omgeving. Aldaar zijn ook rijwielen zeer algemeen. Over het houttransport zie HOUT EN HOUTHANDEL, blz. 367. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spoorweg.In 1903 werd de aanleg van gouvernementswege van een spoorweg van Paramaribo naar de Lawa aangevangen, maar (zie GOUDINDUSTRIE, blz. 314) niet verder voortgezet dan tot Dam, de laatste der stroomversnellingen in de Sarakreek. De lijn is op 28 Maart 1905 in exploitatie genomen en verder bij gedeelten naar gelang zij gereed kwam. Zij werd in 1912 voltooid, loopt door het Paradistrict, buigt naar het zuidwesten naar de Saramacca-rivier, die zij bij Maäbo raakt, gaat verder langs de Miendrinitti-kreek naar de Suriname-rivier, die zij bij de monding van de Makami-kreek ontmoet. Over de rivier, die op dit punt ongeveer 300 M. breed is, heeft men in stede van een spoorbrug, een kabelbaan gebouwd, die het mogelijk maakt een maximumlast van 6350 K.G. over te brengen en in 10 uren tijd 187 ton in beide richtingen (zie over de kabelbaan een artikel van den ingenieur F.P. Pietermaat in De Ingenieur van 28 Oct. 1911, en over den spoorwegaanleg in De Ingenieur van 29 Febr. 1908, Aanteekeningen betr. spoorweg aanleg in Suriname, door Jhr. C.J. van Reigersberg Versluys, die aan het hoofd van den aanleg stond). Van den rechteroever der rivier loopt de lijn ongeveer zuidoostelijk over de waterscheiding van de Suriname-rivier en de Sarakreek naar het Boschnegerdorp Abontjeman, waar zij de Sara-kreek raakt en verder, ongeveer evenwijdig daarmede, naar het genoemde punt Dam. De lengte van Paramaribo tot aan de Saramacca-rivier is 79,1 K.M., tot het noordelijke kabelstation 133 K.M., de geheele lengte van de baan 173 K.M. De afstand Paramaribo-Dam wordt, met inbegrip van een oponthoud van een tot anderhalf uur te Kabelstation voor de overbrenging per kabelbaan, afgelegd in 10½ uur. In aansluiting met den spoorweg worden van af het station Kwakoegron aan de Saramacca vrachten in doorvoer over deze rivier aangenomen tot zoover de waterstand de vaart van stoombarkassen toelaat. (Zie over het verkeerswezen in Suriname, behalve de bovengenoemde geschriften van Jhr. van Reigersberg Versluys nog diens uitvoerige nota in het Kol. Verslag 1908, bijlage R2 en voor de geschiedenis van den spoorwegaanleg J.A. Polak, Hist. Overz. v. de goudindustrie in Suriname, 's-Gravenh. 1908. Zie voorts Panorama 8 en 20 Oct. 1913). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Curaçao.In 1850 sloot het gouvernement een overeenkomst met een pakket-maatschappij, die over St. Thomas ging, waardoor een halfmaandelijksche stoomverbinding met Europa verkregen werd. Toen deze maatschappij in 1853 ontbonden werd bewerkte Gouverneur Elsevier bij de regeering dat er een stoomboot kwam, die den dienst deed op St. Thomas. Vergelijkt men dien toestand met het groote aantal stoomvaartlijnen die Curaçao thans aandoen (zie HANDEL EN SCHEEPVAART, blz. 350) dan is de vooruitgang hoogst belangrijk. Behalve de daar genoemde stoomvaartverbindingen, heeft er met Maracaibo een druk verkeer plaats met flinke, goed ingerichte, meerendeels op Curaçao gebouwde zeilschepen. De verbinding met Aruba en Bonaire geschiedt met kleinere zeilvaartuigen, die de vaart soms uitstrekken tot de Columbiaansche havens. De verbinding van de Bovenwindsche eilanden met het buitenland is zeer gebrekkig; zie daarover het evengenoemde artikel blz. 352. Ook hun verbinding met het hoofdeiland laat te wenschen over. Die geschiedt door middel van een schoener. Gedurende een korte poos, (1905-1908), was daarvoor een Deensch stoomschip, de Christiansted gecharterd (zie Kol. Versl. 1906 blz. 23), en toen dat niet langer beschikbaar was, werd een te Rotterdam gebouwde stoomboot, de Prinses Juliana, voor den dienst uitgezonden en begin 1911 in gebruik genomen voor de verbinding van al de eilanden onderling. Ook St. Kitts en St. Thomas waren in het vaarplan opgenomen; maar de boot bleek niet geschikt voor de vaart op de Karaïbische zee en werd in Aug. 1912 naar Suriname gezonden en in Nov. door de K.W.T. Maildienst aan het koloniaal bestuur overgedragen; sedert doet de boot in Suriname dienst en wordt de verbinding tusschen de eilanden weer door een schoener onderhouden. Rivieren zijn er op de eilanden niet; een binnenverkeer te water is dus uitgesloten. Curaçao heeft een uitgebreid net van goede wegen, waarop het verkeer onderhouden wordt met allerlei voertuigen, ook auto's. Van den ezel als lastdier wordt zoowel op Curaçao als op de overige eilanden een veelvuldig gebruik gemaakt en in het algemeen houdt men er meer rijdieren dan in Suriname. De op Curaçao aan zee en ver van de hoofdplaats gelegen plantages vervoeren hun producten ook in kleine zeilvaartuigen, ‘barkjes’, naar de stad. Vóór dat de pontonbrug de beide deelen van de haven van Willemstad verbond, werd het verkeer tusschen die deelen onderhouden door pontjes, die nog niet geheel verdwenen zijn. Ten slotte zij nog vermeld, dat Willemstad een paardentrammetje bezit, dat door Pietermaai heen, het Waaigat omrijdt en aan de andere zijde in Scharloo komt; en voorts dat de Aruba phosphaatmaatschappij, die nu de ontginning gestaakt heeft, over een stoomtramlijntje naar St. Nicolaas beschikte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 710]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvat, welke niet alleen in uitwendig voorkomen, maar ook in inwendige bewerktuiging belangrijke verschillen vertoonen. Een kenmerk, dat zij allen gemeen hebben, is hun zijdelings-symmetrische bouw, waardoor men aan het lichaam steeds een voor- en achtereinde, een rug-en buikzijde en een rechter- en linkerkant kan onderscheiden; bovendien treft men onder de huid meestal eenige lagen van in verschillende richting loopende spieren (huidspierzak) aan, die voor de beweging van groote beteekenis is. Bovenaan in deze afdeeling staan de ringwormen (Chaetophora), wier verlengd lichaam door ringvormige insnoeringen min of meer duidelijk in een groot aantal ringen of segmenten is verdeeld. Daar deze ringen door tusschenschotten van elkander worden gescheiden, beantwoordt aan de uitwendige segmentatie gewoonlijk ook een inwendige, zoodat het grootste gedeelte van het lichaam der ringwormen uit gelijkvormige segmenten bestaat, die elk een zeker gedeelte der inwendige organen bevatten. Een uitzondering daarop maken het kopsegment, dat de mondopening bevat en meestal met bijzondere zintuigen is toegerust, en het staartsegment, waarin de aarsopening gelegen is en dat tevens de plaats is waar bij den groei de nieuwe ringen gevormd worden. Het weeke lichaam bestaat uit een sterk ontwikkelde, zeer samentrekbare huidspierzak, die door geen harde deelen gesteund wordt en uitwendig slechts door een dunne chitinelaag is bedekt. Wij kunnen in deze klasse drie orden onderscheiden: de Borstelwormen (Chaetopoda), de Bloedzuigers (Hirudinida) en de Zandwormen (Gephyrea). De borstelwormen zijn, zooals hun benaming uitdrukt, gekenmerkt door het bezit van borstels, die uit chitine-zelfstandigheid bestaan en de dieren bij de beweging van dienst zijn. Bij de aardwormen (Oligochaeta) zijn deze borsteltjes klein, recht of S-vormig gebogen en hetzij alleen aan de buikzijde geplaatst, zooals bij de in Europa algemeen verspreide pier (Lumbricus terrestris) of wel zij staan in een krans rondom elken ring, zooals bij de in Paramaribo voorkomende Pheretima biserialis. In tegenstelling met de meeste borstelwormen zijn de aardwormen tweeslachtig en in den tijd der geslachtsrijpheid ontwikkelt zich op eenigen afstand achter den kop een gordelvormige, klierachtige verdikking, die dienst doet bij de vorming der kapsels, waarin de eieren worden gelegd en de jongen tot ontwikkeling komen. Zij leven in vochtigen grond, vooral die rijk is aan humus, in vermolmd hout en in het zoete water. Door de vele gangen, die de aardwormen in den grond graven, waardoor deze als 't ware voortdurend wordt omgeploegd en blootgesteld aan de inwerking der lucht, spelen zij een belangrijke rol voor de vruchtbaarheid van den bodem, zooals Darwin (in zijn bekend werk The formation of vegetable mould through the action of worms, 1881) heeft aangetoond. Volgens R.H. Rijkens, Curaçao, blz. 7 komen er op dit eiland geen regenwormen voor. Behalve de bovengenoemde soort vindt men in Suriname de over de geheele aarde verspreide Pontoscolex corethrurus, voorts vertegenwoordigers van de geslachten Benhamia, Onychochaeta e.a. Wat de geografische verspreiding der aardwormen betreft, wordt door Michaelsen het gebied van West-Indië en Centraal Amerika beschouwd als een overgangsgebied tusschen dat van N. Amerika en Trop. Afrika. (Michaelsen, Die geographische Verbreitung der Oliochaeten; Horst, on the variability of characters in Perichaetidae, en on a Benhamia-species from Paramaribo, Notes from the Leyden Museum, Vol. XX and XXI). Alle overige borstelwormen, de Polychaeta, wier verblijfplaats met zeldzame uitzondering de zee is, zijn langs de zijden van het lichaam met een rij van voetstompjes voorzien, waarin de borstels zijn ingeplant; deze munten uit door een groote verscheidenheid van vorm en vertoonen onder den mikroskoop dikwijls een uiterst sierlijken bouw. Aan de rugzijde der pootjes of vinnen zijn enkelvoudige of vertakte aanhangsels geplaatst, die deels als gevoelszintuigen, deels als ademhalings-organen dienst doen. Terwijl de aardwormen geen gezichtszintuigen bezitten, treft men bij de in zee levende borstelwormen gewoonlijk goed ontwikkelde oogen aan. De meeste van hen bezitten het vermogen het voorste gedeelte van den slokdarm, als een slurp, naar buiten om te stulpen; bij de soorten, die van dierlijk voedsel leven, is deze slurp met een aantal grootere of kleinere hoorntandjes bezet, zooals de bij Nereïden en de Euniciden. Tot laatstgenoemde familie behoort Hyalinoecia tubicola, die een doorzichtigen, penneschacht-vormigen koker bewoont en Eunice conglomerans, die in een onregelmatige, papierachtige buis huist; want vele ringwormen bewonen eigengebouwde kokers, hetzij uit aaneengelijmde zandkorrels of schelpstukjes gevormd, hetzij uit kalk of een hoornachtige zelfstandigheid bestaande. Slechts weinig soorten worden in zee vrij zwemmend aangetroffen, zooals de doorschijnende Tomopteris, of de groote Eurythoë complanata en Hermodice carunculata, die zich vastklemmen aan in zee drijvende voorwerpen (Augener, West Indische Polychaeten, Buil. Mus. Comp. Zool., Harvard College, Cambridge, Vol. 43; Treadwell, The polychaetous Annelids of Portorico, Bull. U. St. Fish. Comm. for 1900, Vol. XX). De bloedzuigers (Hirudinida) onderscheiden zich van de borstelwormen in de eerste plaats door de afwezigheid van borstels, terwijl zij in het bezit zijn van een zuignap aan het voor- en achtereinde van het lichaam, die hun bij de beweging van dienst zijn; zij zuigen zich namelijk beurtelings met de voorste en achterste zuignap vast en kruipen op die manier voort op de wijze der spanrupsen. Het lichaam is uitwendig wel in een groot aantal ringen verdeeld, maar deze beantwoorden niet alle aan een in wendige segmentatie, daar de segmenten gewoonlijk uit drie of meer uitwendige ringen bestaan. De bloedzuigers leven in het zoete of zoute water en in vochtige bosschen; zij voeden zich met het bloed of de lichaamsvochten van andere dieren en hun mondholte is daarvoor op verschillende wijze bewapend. Sommigen zijn in het bezit van drie met spitse tandjes voorziene kaken, waarmede zij een driestralig wondje kunnen veroorzaken, zooals de gewone bloedzuigers (Hirudo medicinalis) en verwanten; ook Haemadipsa, een landbloedzuiger, behoort hiertoe, die de schrik is van de reizigers in de tropen, daar zij zelfs struiken en boomen beklimt om des te beter haar slachtoffers te kunnen overvallen. Andere zijn in het bezit van een slurp, zooals de op slakken azende Clepsine en de in Zuid-Amerika algemeen verspreide Haementaria, die even goed de menschelijke huid schijnt te kunnen doorboren als de gewone bloedzuiger. De zandwormen (Gephyrea) vertoonen uitwendig veel overeenkomst met de zeekomkommers en werden dan ook beschouwd als een overgangsvorm, een brug tusschen de stekelhuidigen (zie ECHINODERMATA) en de ringwormen. Zij bezitten een rolrond, worstvormig lichaam, waarvan het voorste gedeelte bij sommige als een slurp kan ingetrokken en uitgestulpt worden; een duidelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 711]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleding uit ringen is hieraan niet waar te nemen, maar door de aanwezigheid van gordelsgewijs geplaatste knobbeltjes op de huid en van kransen van borstels nabij het voor- en achtereinde, verraden enkelen toch duidelijk hun verwantschap met de ringwormen, die hoofdzakelijk blijkt uit hun inwendigen bouw. Alle Gephyreën zijn zee-bewoners, die eigen gegraven gangen in het zand of het kalkgesteente bewonen, of zich verschuilen in ledige slakkenhuizen of rotsspleten. Een overgang tusschen de ringwormen en de volgende groep der platwormen vormt de klasse der snoerwormen (Nemertinea), die door de aanwezigheid van een lichaamsholte en een gesloten bloedvaatstelsel met de ringwormen overeenstemmen, maar door het bezit van een ongeleed, bandvormig lichaam, dat uitwendig met trilharen bekleed is, toenadering tot de platwormen vertoonen. De snoerwormen zijn meest levendig gekleurde dieren, die bijna zonder uitzondering in zee leven en in rotsspleten, tusschen wieren of onder steenen in het slib worden aangetroffen; hun lichaam is week en verbazend samentrekbaar. De kop is meestal door een kleine insnoering, een soort van hals, van het overige lichaam gescheiden; op de rugzijde daarvan staan gewoonlijk verscheidene oogen in groepen bijeen, terwijl aan de buikzijde twee openingen waarneembaar zijn. De voorste van deze openingen voert in een slurp, die of alleen met netel-cellen is bekleed of op zijn bodem gewapend is met een priem, die omgeven wordt door een krans van giftklieren, die hun gezamenlijken inhoud in een reservoir uitstorten; deze slurp vormt een machtig wapen, waarmede zij hun prooi, uit ringwormen, slakken e.d. bestaande, bemachtigen. De tweede opening aan den kop is de mond, die voert in een darmkanaal, dat recht door het lichaam loopt tot het achtereinde en alleen zijdelingsche uitstulpingen vertoont, die regelmatig achter elkaar liggen. In de Karaïbische zee vindt men behalve de kosmopolitische Baseodiscus delineatus eenige eigendomlijke soorten zooals Micrura leucopsis Coe van Porto-rico. (Coe, The Nemerteans of Portorico, Bull. U. St. Fish Commission for 1900, Vol. XX). De platwormen (Platyhelminthes) zijn een groep van ten deele vrij levende, ten deele parasitische wormen, die een plat ongeleed lichaam van ovale, bladvormige of meer verlengde, bandvormige gedaante bezitten; zij missen een lichaamsholte en een bloedvaatstelsel en bezitten een meer of minder vertakt darmkanaal zonder aarsopening, of wel het darmkanaal ontbreekt geheel, zooals bij de lintwormen. Kenmerkend voor de platwormen is het watervaatstelsel, bestaande uit een net van tusschen de weefsels zich vertakkende fijne kanalen, ten slotte samenkomend in eenige grootere stammen, die op verschillende wijzen zich naar buiten openen; zij vervullen de rol van excretie-organen, maar zijn misschien ook voor de ademhaling van beteekenis. De 1e klasse omvat de trilwormen (Turbellaria) wier lichaam uitwendig met trilharen is bekleed, met behulp waarvan zij zich kruipend voortbewegen; zij leiden een vrij leven zoowel in het zoete als in het zoute water, ja sommigen zelfs op het land in een vochtige omgeving, onder rottende bladeren e.d. Tot de laatsten behoort de algemeen in warme plantenklassen voorkomende Bipalium Kewense en Geodesmus bilineatus, beiden met planten uit de tropen daarin overgebracht. Van de 2e klasse, de zuigwormen (Trematoda), leiden sommigen een uitwendig, anderen een inwendig parasitisch leven; zij zijn van twee of meer zuignappen voorzien, waarmede zij zich aan hun gastheer vasthechten. Vooral de endoparasiten hebben dikwijls een zeer samengestelden, met teeltwisseling gepaard gaanden levensloop. De leverbot (Fasciola hepatica) b.v. bewoont als volwassen dier de galgangen van verschillende zoogdieren, bij voorkeur die van het schaap, soms ook van den mensch en plant zich voort langs geslachtelijken weg; de in het water uit de eieren geboren larven dringen in de ademholte van de kleine poelslak (Limnaea minuta) en geven na herhaalde ongeslachtelijke voortplanting het aanzijn aan gestaarte larven, die tegen in het water staande planten opkruipen, zich daar encysteeren en met deze planten in het darmkanaal der schapen geraken. In Zuid-Amerika, waar de leverbot veel voorkomt, wordt Limnaea Viator als tusschen-gastheer gebruikt. Een niet minder gevaarlijke parasiet in de Schistosomum (Bilharzia) haematobium, lange, slank gebouwde wormen van gescheiden geslacht, met twee dicht bij elkaar gelegen zuignappen; het lichaam van het ♂, die tot 15 mm. lang wordt, is achter de buikzuignap sterk verbreed, terwijl de zijkanten naar elkaar toe zijn omgekruld, zoodat een kanaal ontstaat waarin het draadvormige wijfje opgenomen wordt. Zij leven in het bloed van den mensch, in de poortaderen en andere venen van het onderlijf; na de paring worden de eieren afgezet, die uit het bloedvaatstelsel in de wanden der omliggende organen geraken, vooral van de pisblaas. Vandaar gaan zij gemakkelijk door den wand heen en komen met de urine naar buiten. Deze worm is algemeen verspreid in Afrika, Voor-Indië, Noord-Amerika en West-Indië. Gastrodiscus hominis, uit een schijfvormig achterlijf en een halsvormig voorlichaam bestaande, werd aangetroffen in den darm van Voor-Indiërs in Britsch-Guiana. Bij de 3e klasse, de lintwormen (Cestoda) is het dier slechts bij uitzondering een enkelvoudige persoon, maar bestaat meestal uit een kolonie van in een rij achter elkaar liggende geslachtlijke individu's, de lintwormleden (proglottiden), die ontstaan door herhaalde afsnoering van den zoogenaamden lintwormkop (scolex). Ook hier heeft, evenals bij de zuigwormen, teeltwisseling plaats want uit de langs geslachtelijken weg ontstane eieren komt in den darm van een of ander dier een vrije larve voor den dag, die door den bloedstroom medegevoerd naar eenig orgaan, daar uitgroeit tot een blaas (de blaasworm), aan wier wand langs ongeslachtelijken weg de scolex of lintwormkop zich ontwikkelt. Meest verspreid zijn Taenia saginata en T. solium, waarvan de eerste als blaasworm leeft in het rund, en de tweede bij het varken, terwijl de lintworm in den darm van den mensch gevonden wordt; minder algemeen is Dibothriocephalus latus waarvan de larve is aangetroffen in verschillende organen van zoetwatervisschen. Maar gevaarlijker voor den mensch is de Taenia echinococcus, die leeft in de dunne darm van den hond, de wolf en vermoedelijk in de Poema, maar wier blaasworm behalve bij schapen en runderen, ook bij den mensch voorkomt en daar aanleiding geeft tot het ontstaan van groote blazen (Echinococcus unilocularis en multilocularis), waarbinnen in secundaire instulpingen, de zoogenaamde broedhulsels, de lintworm-kopjes zich ontwikkelen, soms duizenden in getal. De rond wormen (Nemathelminthes) zijn van de voorgaande onderscheiden door een ongeleed lichaam, dat niet plat is, maar rond, spoelvormig of draadvormig en in plaats van met trilharen met een dikke cuticula bekleed. Zij hebben gewoonlijk een vrij ruime lichaamsholte en een darmkanaal, met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 712]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aarsopening aan het achtereinde; zij missen evenwel een bloedvaatstelsel of watervaatstelsel. De meeste rond wormen leiden een parasitisch bestaan, maar er komen ook vrij levende wormen onder voor, die in het zout of zoet water, of in vochtige aarde leven; tot dezen behoort o.a. het welbekende azijnaaltje. In de darm van den mensch leeft behalve de niet zeer gevaarlijke Ascaris lumbricoides (de spoelworm) en Oxyuris vermicularis (de aarsmade) ook Ankylostoma duodenale (de mijnworm), die de gevaarlijke ‘tunnelziekte’ of ‘tropische chlorose’ veroorzaakt; het is een licht-rood gekleurde worm, tot 18 mm. lang, die met zijn krachtig gewapende mondklok in het darmslijmvlies dringt en daar bloeding veroorzaakt. De ontwikkeling van de eieren tot larven geschiedt buiten het lichaam van den gastheer, in de duisternis bij een temp. van 27° C.; in een vochtige omgeving blijven zij verscheidene maanden leven en geraken dan binnen het menschelijk lichaam hetzij met drinkwater of verontreinigd voedsel of direct door de huid, de haarzakjes b.v. De anchylostomiasis (zie ald.) is over de geheele kolonie Suriname verspreid. Niet minder gevaarlijke vijanden van den mensch vindt men onder de Filariidae: Filaria medinensis (de medinaworm) (zie GUINEAWORM), die wel 1 M. lang wordt nestelt zich in het onderhuidsche bindweefsel, hoofdzakelijk van beenen en voeten en doet daar pijnlijke gezwellen ontstaan; bij het baden breken deze open en geraken de embryonen in het water, waar zij in het lichaam van kleine Copepoden (Cyclops) e.d. dringen, om vervolgens weer bij het drinken van water, in het menschelijk lichaam te geraken. Filaria Bankrofti (Fil. sanguinis-hominis) leeft in grooten getale in de bloed- en lymphvaten van den mensch en geeft daar aanleiding tot het ontstaan van lymphatische gezwellen, in de tropen algemeen bekend onder den naam van elephantiasis (zie ald.); door muggen, die het met filaria-larven bezwangerde bloed zuigen, wordt de ziekte van den eenen mensch op den anderen overgebracht. Vermelding verdient nog de Trichine (Trichinella spiralis) die opgerold ligt in een ovaal kapsel in de spieren van het varken, de rat, den hond enz.; geraken deze kapsels met het eten van vleesch in het darmkanaal van den mensch, dan worden zij opgelost, de trichinen komen vrij, paren en binnen een maand worden de jongen geboren, die in de lymphvaten van den darm binnendringen en met den bloedstroom in de spieren geraken. Tot de klasse der rondwormen rekent men ook de stekelsnuitwormen (Echinorhynchus), die zonder uitzondering een parasitisch leven leiden, en zich vasthechten met hun uitstulpbaren snuit, die met kransen van haken is voorzien. Een gewijzigd type in de afdeeling der wormen vertoonen de mosdiertjes (Bryozoa) en de armpootigen (Brachiopoda); beide klassen omvatten verschillende dieren, met een zijdelingsch-symmetrisch, ongeleed lichaam, dat bij eerstgenoemde een met trilharen voorziene tentakelkrans aan het kopeinde draagt, terwijl de tweede klasse haar naam ontleent aan een paar spiraalvormig opgerolde armen, die terzijde van den mond staan. De mosdiertjes zijn meestal vereenigd tot koloniën, die den vorm hebben van vertakte polypenstokken (Crisia denticulata) of bladvormig verbreed zijn of als korsten andere voorwerpen overdekken (Hippothoa bioperta) en een geleiachtige, hoornachtige of kalkachtige natuur bezitten; ieder individu wordt omgeven door een regelmatig gebouwd huisje (cel), uit welks opening het voorste lichaamsgedeelte met de tentakelkrans naar buiten gestoken kan worden. De meesten leven in zee, maar enkele soorten komen in het zoete water voor. Bij de armpootigen is het lichaam, evenals bij de tweekleppige weekdieren, besloten tusschen twee schelphelften; deze beide helften beantwoorden evenwel niet aan de linker- en rechterhelft, maar aan de rug- en buikzijde van het dier en zijn niet door een slotband verbonden, maar worden door spieren geopend en gesloten. Het dier zit vastgegroeid met de buikklep, of de bevestiging geschiedt door middel van een steel, die aan den schelptop tusschen beide kleppen naar buiten treedt; aan iedere zijde van den mond bevindt zich een spiraalvormig opgewonden arm, die voorzien is van een met trilharen bekleede groeve, door wier beweging een voortdurende strooming wordt onderhouden, waardoor kleine voedseldeeltjes worden aangevoerd. Zij worden enkel in zee aangetroffen. Een in de West-Indische zee algemeen voorkomende soort is Terebratula cubensis. Litt. Sluiter en Swellengrebel, de dierlijke parasieten van den mensch en onze huisdieren, 1912; A. Agassiz, three Cruises of the Blake, Bull. Mus. Comp. Zoology. Harvard College, Vol. XIV-XV 1888; J.J. Halfhide, Schadelijke insecten en dieren en de daardoor veroorzaakte ziekteprocessen. Haarlem 1910. 3e, 4e en 5e gedeelte.
R.H. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Versterre (Pieter),vermoedelijk de zoon van Samuel Claisz. V., boekhandelaar ‘in den Vergulden bijbel’ op de haven te Vlissingen en van Elizabeth Pietersdochter de Grave, waarmede deze in Januari 1630 gehuwd was. (De ster, die de boekhandelaar als merk had, voerde P.V. in zijn wapen). Als luitenant, in dienst van Zeeland, vertrok hij, nadat de verovering van Suriname bekend was geworden, in Sept. 1667 onder kapitein J. van Houtte, gezegd Du Bois, derwaarts met een ‘secours’ voetknechten aan boord van de schepen ‘Schakerloo’ en ‘Rysende Sonne’, onder bevel van den kapitein (ter zee) Willem Hendriksen. Maar aangezien bij aankomst de kolonie in Oct d.a.v. door de Engelschen heroverd bleek te zijn, gaven de daaruit voortgesproten verwikkelingen, alsmede persoonlijke haat, aanleiding tot oneenigheid tusschen Du Bois, door de Staten van Zeeland als commandeur aangewezen, en Hendriksen, die een aanstelling van de Staten-generaal had en daardoor de eerste meende te zijn. Tengevolge van dien werden Du Bois en V., die dezen trouw ter zijde gestaan had, door de Staten van Zeeland teruggeroepen, wat slechts, na de aankomst van Krijnssen, als tijdelijk gouverneur, den terugkeer van Du Bois veroorzaakte, want V. bleef commandeur (mil. comm.) der troepen, zoowel onder Krijnssen als onder Lichtenbergh en daarna. Na het vertrek van laatstgenoemde op 25 Maart 1671 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 713]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nam hij zelfs tot zijn dood het tijdelijk gouverneurschap waar. Steeds in afwachting van de benoeming eens gouverneurs bracht hij er moeilijke tijden door, want in 1672 brak de oorlog met Engeland enz. uit en was alle gemeenschap met het vaderland verbroken; dit duurde totdat onverwacht het eskader van Cornelis Evertsen in 1673 verscheen, van 25 Maart tot 19 Mei in Suriname vertoefde en in den dringenden nood aan levensmiddelen voorzag. Meermalen dreigde toch het gevaar, dat de kolonie weder den Engelschen in handen zoude vallen en al was op raad van Lichtenbergh, die daarvoor zelf een teekening aan de Staten van Zeeland indiende, het fort in beteren staat van verdediging gebracht, het is zeer de vraag, of de tot wanhoop gebrachte en aan haar lot overgelaten bevolking de energie zoude gehad hebben, aan den vijand weerstand te bieden. Het was dan ook alleszins verdiend, dat de Staten van Zeeland V. in den aanvang van 1674 tot kapitein bevorderden, als belooning voor de bewezen diensten en de daarbij getoonde volharding. Al spoedig werd hem opgedragen de plakkaten door de Staten uitgevaardigd, ter versterking der inkomsten, ten uitvoer te leggen, waarbij hij veel tegenwerking ondervond van de daardoor bitter teleurgestelde kolonisten. Het artikel 5 van het vredes-tractaat van Westminster, waarbij aan de Engelsche ingezetenen geenerlei moeilijkheden in den weg gelegd mochten worden, om de kolonie te verlaten, alsmede de gedwongen Zondagsrust, mede door die Staten afgekondigd, veroorzaakten dat niet alleen Engelschen maar ook nijvere Israëlieten naar de Britsche volkplantingen, vooral naar Barbados, Antigua en Jamaïca vertrokken. Steeds drong V. aan, ook wegens zijn slechten gezondheidstoestand, op uitzending van een vasten gouverneur, maar hij heeft dit niet mogen beleven, daar hij 30 Maart 1677 kwam te overlijden. Al moge hij niet veel vrienden hebben achtergelaten, ontkend kan niet worden, dat hij onder moeilijke omstandigheden 6 jaren lang een ambt heeft waargenomen, waarvoor niemand hem en ook hijzelf zich niet de aangewezen persoon achtte en waarbij hij althans overleg heeft getoond tegenover de Indianen, vooral tijdens den oorlog, want van een opstand, zooals deze onder zijn opvolger Abel Thisso, luitenant en mil. commandant, de kolonie bijna ten ondergang bracht, is onder zijn gouverneurschap geen sprake geweest. (Uit archivalia R.A. in Zeeland).
F.E.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vezelstoffen en vlechtmateriaal.De in de W.I. Koloniën voorkomende, al of niet gebruikte vezelstoffen, afkomstig van in het wild groeiende of gekweekte planten, zijn onder hun onderscheidene hoofden genoemd. In alphabetische volgorde zijn die planten: Arrabidaea inaequalis, Asclepias nivea, Astrocaryum segregatum, Bromelia pinguin, Carludovica palmata, Ceiba pentandra, Cyperus giganteus, Desmoncus polyacanthos, Eschweilera longipes (waarvan ter plaatse niet is vermeld dat ze een sterke vezel levert), Hibiscus tileaceus, Ischnosiphon gracile, Katoen, Kokos, Mauritia flexuosa, Montrichardia arborescens, Pita, Rameh, Sisal en Tillandsia usneoides. Uit den schijnstam van de Gros-Michel-bacove is een vezel van goede hoedanigheid gewonnen; maar nu de cultuur van deze plant is opgegeven, heeft zulks thans voor de kolonie geen beteekenis. Zonder twijfel zijn er in de wouden nog tal van planten, die bruikbare vezelstoffen zouden kunnen opleveren. Van vezelstoffen uit het dierenrijk valt alleen te noemen de wol, die op de Nederl. Antillen van de schapen verkregen wordt. De zijdewormteelt is meermalen beproefd en reeds door Van Aerssen, die in een brief van 10 Aug. 1685 aan Directeuren der Societeit mededeelde, dat door hem geplante moerbezieboomen in minder dan zes maanden dikker dan een ‘zwaar mans-been’ en ten minste acht voeten hoog geworden waren en die tevens verzocht om toezending van een weinig eieren van zijwormen tot een proef in een looden doos verpakt en, bij occasie, van een half dozijn zwarte moerbezieboomen. Het is niet bekend hoe de proef is afgeloopen. In de vijftiger jaren der vorige eeuw is zij herhaald door een inwoner van Paramaribo, A.M. Coster, op een terrein in de voorstad Combé; de proef mislukte. Litt. Dr. D. de Loos. Voortbrengselen van Nederl. West Indië, Kol. Museum te Haarlem 1888; C.J. Hering, Overz. v.d. Cultuurgewassen en Boschproducten in verband met Nijverheid en Handel in de Kol. Suriname, Paramaribo, 1902. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Virola.Fam. Myristicaceae. Baboen-hoedoe of Baboen-tri, n.e. Verschillende soorten o.a. V. surinamensis Warb. en V. mycetis Pulle zijn bekend; van de laatste, misschien ook van andere soorten, wordt het zachte, witte hout, dat aan de lucht blootgesteld spoedig vergaat, bij bouwwerken onder den grond gebruikt en is dan bijna onvergankelijk. De geelachtige vruchten gelijken op die van den muskaatboom, zijn echter kleiner. Zie verder OLIËN EN VETTEN. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vischvergiften.Tot het bedwelmen of dooden van visch bij de vischvangst worden in verschillende landen van de aarde tal van planten gebruikt. Dr. M. Greshoff heeft 345 dezer planten beschreven. Ook in Suriname worden tot hetzelfde doel planten aangewend behoorende tot de Leguminosae, Euphorbiaccae en Compositae en waarschijnlijk tot nog andere familiën. Omtrent de identiteit dezer planten bestaat nog geen zekerheid. Volledig herbariummateriaal is n.l. zeer moeilijk te verkrijgen en in de inlandsche namen heerscht veel verwarring. Deze vischvergiften zijn waarschijnlijk allen den Indianen van ouds bekend geweest. De oudste reizigers spreken over het bedwelmen van visch als een der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 714]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
manieren van vischvangst bij de Indianen van Guiana; om een Nederl. reiziger te noemen: David Pieterz. de Vries (1634) beschrijft den geheelen gang van zaken (zie de uitgave zijner reizen door Dr. Colenbrander, 1911, blz. 201). Het is evenwel mogelijk dat het aantal in Suriname gebruikte vischvergiften vermeerderd is door Afrikaansche slaven, die, in het bosch waarheen zij vluchtten, planten herkenden, welke in hun land zulke vergiften bevatten. De vischvergiften zijn: 1o de nekòe (kar. en n.e. zie aldaar), ook stinkhout, tiengi-hoedoe (n.e.) en hajali (arow.) genoemd, een dikke liaan, Lonchocarpus-soort, fam. Leguminosae; volgens de Boschnegers zouden er twee soorten nekòe bestaan, de man-nekòe: en de oeman-nekòe, waarvan de laatste de sterkste werking zou hebben; 2o de koenamì of koenanì (kar. en n.e.), ook asikoena (?) genoemd, Clibadium Surinamense (zie aldaar) behoorende tot de Compositae; van een verwante soort is de botanische naam Ichthyothere cunabi (zie aldaar); 3o Koenaparoe, koenapaloe of goenaparoe (kar.? en n.e.), Euphorbia cotinoides (zie aldaar); 4o Wanamoe of wanapoe (kar.?), ook boembi en asitjona, door de Arowakken doekali genoemd, Tephrosia toxicaria (zie aldaar). Koenami en koenaparoe worden door de Indianen aangeplant, de anderen in het woud gezocht. Van Coll, gegevens, blz. 98 noemt nog: jawrókoenan, een boompje dat aangeplant wordt, aboho of ruggegraatsliaan, oriri of jarithé (vergift alleen voor kleine visch) en tetéroeman karombànikoró, een heestertje, dat op de savanne's voorkomt. Borst Pauwels vermeldt nog als vischvergift een tengere liaan, driekanti (n.e.) of feifi fienga (n.e.) waarvan de stamplant evenmin bekend is als die van de door Van Coll genoemde. In zijne Bijdrage tot de kennis der Surinaamsche vischvergiften, (akad. proefschrift), Leiden 1903, handelt W.M.J. Borst Pauwels uitvoerig over de chemische en physiologische eigenschappen van de nekòe. Het giftig bestanddeel is een mengsel van giftstoffen, als het kristalijne nekoeïd en een giftige hars, β nekoeïd; deze stoffen bevatten geen stikstof, zijn dus geen alkaloïden en ze gedragen zich ook niet als glucosiden. Nekoeïd is slechts 1:100.000 oplosbaar, dus levert het water waarin met nekòe is gevischt, geen gevaar op voor menschen. Visschen met nekòe gedood zijn niet giftig voor menschen. Nekoeïd is een sterker vergift voor visschen dan β nekoeïd. Bij de physiologische proeven bleek dat reactie nog werd waargenomen bij een verdunning van het nekoeïd van 1 op 40.000.000. Kappler, Surinam, blz. 144 geeft van de werking van de nekòe op het dierenleven in een daarmede vergiftigde kreek de volgende beschrijving: ‘kleine visschen worden onrustig, komen aan de oppervlakte en zwemmen met den buik naar boven. Krabben en kreeften trachten aan land te komen en waggelen als dronken heen en weer, hier en daar schiet een grootere visch uit het water of steekt den snuit naar boven; zelfs de kaaiman, die onder de waterplanten verscholen ligt, verlaat de kreek, waarin kleine visschen, waterslakken en wormen dood ronddrijven en langzamerhand alles afsterft en een buit der Indianen wordt. Deze beweren dat zelfs de vischkuit afsterft en dat men in zulk een kreek langen tijd niet meer visschen kan, daar de giftige reuk zich aan de in het water liggende boomstammen en zelfs aan den modder mededeelt en slechts langzaam verdwijnt’. Zie verder VISSCHERIJ en voor de litt. het geschrift van Borst Pauwels. Voorts: Penard, De Menschetende Aanbidders d. Zonneslang, I 119-121. Blijkens een mededeeling in Bulletin 48 van het Kol. Museum te Haarlem (Juli 1911, blz. 108) vermoedt men dat de nekòe ook gebruikt wordt voor de vervaardiging van phytophiline, een middel tot verdelging van insecten. In Bijl. P3 blz. 69 van het Kol. Verslag 1908 werd medegedeeld dat ‘in den laatsten tijd’ vrij groote hoeveelheden nekòe naar Nederland werden uitgevoerd ‘alwaar zij als kleurstof gebruikt wordt’. In evengenoemd Bulletin wordt evenwel opgemerkt: ‘in de ververijen, althans voor katoen, is het niet bruikbaar.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Visscherij.aant.SURINAME. Bij den grooten vischrijkdom van rivieren en zwampen en vooral van de zee langs de kust, zou men een zeer ontwikkeld visscherijbedrijf mogen verwachten. Dit is er evenwel niet. De bevolking is meer gesteld op de van buiten ingevoerde gezouten visch (zie VOEDINGSMIDDELEN) en daarvan worden voortdurend groote hoeveelheden ingevoerd, zoo b.v. in 1913 voor een waarde van ƒ105.371 en in 1914 van ƒ92.605. Zelfs bij benadering is het niet mogelijk het aantal visschers over de geheele kolonie op te geven. Het Kol. Verslag 1914 zegt 121, waarvan 56 te Paramaribo; in dat van 1915 zijn de cijfers 183 en 82. Dat zijn dan de beroepsvisschers; het aantal van hen, die nu en dan visschen, is aanmerkelijk grooter, doch aangezien zij een of ander beroep uitoefenen, komen zij in de statistieken in andere rubrieken voor. Van de meeste visschersbooten, die van Paramaribo ter vischvangst gaan, bestaat de bemanning, behalve den stuurman, die meestal eigenaar van vaar- en vischtuig is, veelal niet uit beroepsvisschers, maar uit losse werklieden, die op dat oogenblik niets anders om handen hebben. De reden hiervan is dat de knechten geen vast loon hebben; zij ontvangen als loon een deel van de vangst, in den regel de minderwaardige visschen, bij de visschers als waschvisch bekend. In de voor de vischvangst ongunstige maanden, n.l. van Oct. tot Febr. kan hun loon zeer gering uitvallen. Worden lange tochten gemaakt, dan geven sommige bazen aan elken knecht, boven diens aandeel aan visch, dagelijks een pond rijst. De visschersbooten voor de visscherij in de riviermonden en langs de kust gebruikt, zijn groote, open vaartuigen, met 8 à 10 roeiers en een stuurman. Slechts een klein deel van de boot, de bewaarplaats der visschen, heeft een dek. De kosten van zulk een vaartuig, lang ± 17 M. breed ± 1,7 M. en diep 64 c.M. voorzien van een stuurparel, een anker en ± 24 M. manillatouw, bedragen ± ƒ300. Verscheidene visschersbazen bezitten twee zulke booten, omdat bij de visscherij buitengaats, wanneer de reis van langen duur kan zijn, een der booten bij de uitgezette netten blijft, terwijl de andere de dagelijksche vangst wegbrengt. Het aantal dezer booten zal de 40 niet te boven gaan, waarvan het grootste deel te Paramaribo thuishoort. Behalve deze wordt een groot aantal kleinere booten en korjalen, die ook voor andere doeleinden dienen, voor de vischvangst op de rivieren gebruikt. Men onderscheidt in Suriname de visschen in zee- of zoutwater-, rivier- of zoetwater- en bosch- of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 715]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwampvisschen, hoewel tusschen de zoetwater- en de zwampvisschen de grens niet scherp te trekken is. De zeevisschen zwemmen ook de rivieren op, vooral in den drogen tijd, wanneer het zeewater de rivieren ver binnendringt; de riviervisschen, die men gewoonlijk niet in de benedenrivieren vindt, komen daar wel in den regentijd, wanneer de rivier door het van boven stroomende water tot aan de monding zoet is. De bosch- of zwampvisschen, die zich in de zwampen en kreken ophouden, trekken in den regentijd naar de overstroomde savannen en bosschen, en begeven zich in het droge jaargetijde weer naar de diepere zwampen en kreken. Velen blijven, wanneer het water wegloopt, in de diepere plassen achter, waar verscheidene soorten zich, als de droogte intreedt, in den modder ingraven en een soort winterslaap houden. Houdt de droogte lang aan dan sterven zij bij massa's. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Visscherij langs de kust.De visschers van Paramaribo kiezen daarvoor gewoonlijk de modderbanken buiten de monding van de Suriname-rivier. De vangst geschiedt met z.g. afzetnetten ter lengte van 1600 tot 1800 M. bij een hoogte van ± 1,5 M. De modderbanken bestaan uit taaie klei, strekken zich ver in zee uit en vallen bij eb geheel droog. Op den uitersten rand van deze banken worden, op afstanden van 10 tot 12 voet, lange stokken gestoken, die 8 voet boven de bank uitsteken en een boog van groote lengte vormen, met de holle zijde naar het land toe. Aan deze stokken wordt, vóór de vloed aanvangt, het opgerolde, uit vele stukken bestaande net bevestigd. Een paar uren na den hoogsten waterstand laat men het opgerolde net vallen; het boveneinde wordt door de stokken opgehouden, het ondereinde wordt met de voeten in den modder vastgetrapt. Naarmate het water valt, vinden de visschen den weg naar zee versperd. Bij de einden van het net, valt de bank spoediger droog, zoodat tegen het eind van de eb de visschen in het midden van het net bijeen zijn. De visschers gaan dan op z.g. visschers- of modderpaarden (zie HASSI) het net langs en slaan de visschen met stok of houwer, zoodat deze zich gemakkelijk laten vangen. Is men niet ver van de stad of andere afzetplaats, dan wordt een deel der visschen met een der booten daarheen gezonden, terwijl de andere boot bij het net blijft. Is de afstand te groot dan wordt de visch op een hoog gelegen plek aan de kust gerookt of gezouten. Vóór het rooken (barbakotten of ‘drogen’) worden de visschen, zoo noodig, van de schubben ontdaan, opengespleten, de ingewanden verwijderd en verder goed gewasschen; daarna worden ze op een stellage (barbakot) waaronder een zacht vuur, gelegd, waar ze eenige dagen blijven. Om ze te zouten ondergaan ze dezelfde voorbewerking als voor het drogen; daarna worden ze ingekorven en met zout ingewreven of in pekelwater gedompeld. Van de geschubde visschen worden in den regel alleen kweriman, harder en witti-witti op deze wijze behandeld. In het zouten zijn de visschers niet zeer bedreven, zoodat de visch spoedig bederft; daar de bevolking ook de voorkeur geeft aan ‘droge visch’ wordt van het drogen meer werk gemaakt dan van het zouten. Bij het drogen ontstaan in de droge jaargetijden soms uitgestrekte branden langs de kust. Buitengaats worden gevangen kweriman (de fijnste Surinaamsche zeevisch), harder, witti-witti, bot, snoek, granmorgoe, geelbagger (die de vischlijm levert) do Christusvisch (zie SCIADEICHTHYS PROOPS) en enkele andere. Haaien, hamerhaaien en zaagvisschen beschadigen soms de netten. Is er een zeekoe of een zeeschildpad gevangen dan hijscht de boot, naar de stad gaande, de vlag. Zeevisch wordt zelden levend te Paramaribo aangebracht, omdat de inrichting der booten zeer onvoldoende is. De ruimte is te klein en de hitte daarin te groot. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diepzeevisscherij.Deze is van jongen datum en eerst mogelijk geworden toen in 1908 de firma Sträter Esser en Co. aan haar ijsfabriek te Paramaribo een koelkamer had toegevoegd. In Nov. 1909 kwam daartoe het visschersscheepje de Lucania, ± 40 ton, te Paramaribo aan, in Juni 1910 gevolgd door de Lottee E. Toppin van ongeveer gelijke grootte, beide afkomstig van Barbados. Zij werden ingebracht in een naamlooze vennootschap ‘de Eerste Surinaamsche Zeevisscherij-Maatschappij’. De schepen krijgen een voorraad ijs mede voor 10 à 12 dagen. Ongeveer 70 zeemijlen uit de kust, op de z.g. ‘visschersbank’ gekomen, werpen de visschers (8 op ieder schip) hun lijnen uit. Iedere visscher heeft een lijn, voorzien van een zestal haken, voldoende bezwaard om een diepte te bereiken van 40-80 vaam. Wind en stroom, die hier altijd naar het westen gaan, maken dat het schip voortdurend moet manoeuvreeren om zijn plaats te behouden. Op deze diepte schijnen alleen de red snapper of roodevisch en de grouper voor te komen. De snappers varieeren tusschen 4 en 12 pond, de groupers zijn veel grooter. Onder gunstige omstandigheden worden in een uur tijds niet zelden 100 en meer dier visschen opgehaald. Aan boord worden zij van de ingewanden ontdaan en opgeborgen in de ijskast, die het grootste deel van het scheepsruim inneemt. Wordt het schip door haaien omringd, dan stopt de visscher het ophalen, omdat anders alle visch wordt weggekaapt. Bij aankomst in de haven wordt de visch naar de koelkamer van het ijshuis overgebracht en van daaruit verkocht. Op weg naar en van de banken voeren de schippers ook een of meer lijnen voor dolfijnvisschen, die zich aan de oppervlakte ophouden; deze visschen worden in Suriname echter niet zoo op prijs gesteld als in de Engelsche koloniën. Ook haaien worden gevangen om het vleesch als aas te gebruiken. In het midden van 1913 staakte de firma het bedrijf. Volgens het kol. Verslag 1914 bleven de scheepjes voor de kolonie behouden en werd het bedrijf voortgezet. De visch uit de koelkamer wordt nu ook op de markt te koop aangeboden, wat uit een hygiënisch oogpunt minder wenschelijk schijnt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Visscherij in de beneden-rivieren.Deze geschiedt op twee manieren, n.l. met lijnen en met sleepnetten van 400 tot 500 M. lengte, die in het midden een zak of kuil hebben van 6 M. lengte. Aan den bovenrand van het net bevinden zich op afstanden van 50 c.M. kurken drijvers; de onderzijde is op gelijke afstanden bezwaard door zinkers. De genoemde lijnen, waaraan verscheidene groote vischhaken bevestigd zijn, worden geworpen uit midden in de rivier geankerde korjalen. Het visschen met het sleepnet geschiedt bij vloed anders dan bij eb. Bij vloed wordt het net uitgeworpen tusschen twee vaartuigen, gewoonlijk een visschersboot en een korjaal, die midden in de rivier zoodanig geankerd zijn dat zij langzaam afdrijven. Na ongeveer een uur naderen de beide vaartuigen elkaar, en wordt het net in het grootste binnengehaald, waarbij men de visch in den kuil tracht te drijven. Geschiedt dit met ongeoefende krachten dan gaat er veel visch verloren. Bij eb geschiedt het visschen met het treknet langs den oever, bij voorkeur op een modderbank. Deze wijze van visschen doet denken aan de Hol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landsche zalm visscherij. Een der einden van het net wordt bij den wal vastgebonden of door een of twee man vastgehouden; het andere eind wordt naar het midden van de rivier geroeid of losgelaten en spreidt zich dan door den stroom van zelf uit. De mannen bij den wal blijven staan of loopen tegen den stroom in, die in de boot roeien met een omtrekkende beweging tegen den stroom in naar de visschers bij den wal; na ruim een half uur wordt het net nabij den oever binnen boord gehaald. Dikwijls blijven er meer visschen in de mazen en plooien van het net zitten dan er in den zak terechtkomen. Blijft het net aan het een of ander voorwerp onder water haken, dan duiken de visschers midden tusschen de visschen door om het los te maken. Is het net zoover ingehaald dat het overige als een groote zak, waarin de visschen opgesloten zijn, naast de boot hangt, dan scharen de visschers zich daaromheen en wordt de vangst in de boot geheschen. Hoofdzakelijk worden gevangen koebi, sardijn, snoek, trapoen, witti-witti, botervisch en verschillende z.g. negervisschen (zie aldaar). Ook deze visch bereikt zelden levend de hoofdplaats, behalve wanneer vlak daarbij gevischt wordt. Het visschen in de sluiskreken der plantages - welke kreken gewoonlijk even lang zijn als de kraag van mangro en parwa, het z.g. voorland, breed is - geschiedt als volgt: bij hoog water wordt de kreek aan de monding door een net afgezet; is het water gezakt, dan wordt het net naar de sluis, die binnenwaarts ligt, gesleept en in het kolkje van de sluis zoo opgerold dat de visschen er in blijven. De lompen (zie BATRACHOIDES) moet men tusschen het hout en de schoeiingen uitjagen om ze mede te vangen. Deze visscherij geschiedt in den regel voor eigen gebruik der plantage. Behalve met de genoemde soorten van netten wordt er ook op andere wijze gevischt door menschen die geen beroepsvisschers zijn. In de Beneden-Saramacca en ook wel in andere rivieren ziet men dikwijls stokken in den modder steken, waarboven een flesch of stoop is bevestigd; daarbinnen hangt een spijker aan een draad; aan den stok is een zetlijn gebonden. Komt er een visch aan de lijn, dan wordt de visscher in zijn huisje door het tingelen van den spijker tegen den fleschwand gewaarschuwd. Zoodoende behoeft hij niet voortdurend op de zetlijn te letten. Men gebruikt ook zetlijnen, waarvan de einden bevestigd zijn aan dubbelkegelvormige zinken boeien, die voor anker liggen; aan de zetlijn zijn zijlijntjes van ± 0.5 M. vastgemaakt, waaraan vischhaken met stukjes visch hangen. Natuurlijk wordt er ook gehengeld. Om vischaas en kleine visch te vangen worden soms rechthoekige netjes, gespannen aan twee stokken, rechtstandig door het water bewogen door twee visschers, die langs den oever door het water loopen en waarvan ieder een der stokken in de hand houdt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Visscherij in de bovenrivieren en de kreken.Deze geschiedt op verschillende wijzen: met den hengel, met een boogvormig gespannen stok, ‘stelhengel’, die zich ontspant en den visch geheel of gedeeltelijk uit het water slingert, wanneer deze bijt aan den haak met aas, die met een lijn aan den stok bevestigd is; voorts met vischkorven, met vischvallen, met pijl en boog en in de kreken door afzetten met de z.g. parel. De vischkorf is niet anders dan een aan een stok bevestigde hoepel, iets meer dan een voet in doorsnede, waaraan een netje hangt. De visschen worden daarmede uit het water geschept. Bij het gebruik van den stelhengel moet men er vlug bij zijn, om te voorkomen dat de half uit het water gewipte visch een buit wordt van de vraatzuchtige pirins. De vischval (baskita), waarmede vooral de anjoemara gevangen wordt, is een trechtervormige korf met een vernuftig ingericht springdeksel (zie afbeelding in Martin's Westindische Skizzen, pl. VI fig. 12). De baskita wordt aan een boom langs den oever onder water opgehangen. Volgens F.P. en A. Ph. Penard (De Menschetende Aanbidders van de Zonnneslang, Param. 1907, I, 118) beweren sommige Indianen, dat zij de anjoemara al duikende kunnen bemachtigen. Deze visch zou n.l. niet hooren. Treft men hem slapende dan kan bij gemakkelijk aangepakt of gedood worden. Gedood is niet onmogelijk, maar aangepakt is niet waarschijnlijk, anders dan voor de zeer kleine exemplaren; de anjoemara is n.l. een zeer krachtig dier. Van het verschalken van de anjoemara in het heldere water van de Boven-Saramacca - een visscherij die ‘hemelsbreed verschilt van de tamme sport, door den eerzamen Hollandschen hengelaar beoefend’ - geeft Van Stockum de volgende beschrijving: ‘Het is hier geen teuterig turen naar een dansend dobbertje, in lijdzaam afwachten tot de penneschacht door een paar scheeve prikjes te kennen geeft, dat er iets gaande is daar beneden, kleine kringetjes van emotie rimpelende in een wijd vlak van verveling. Het geldt hier het belagen van een zichtbare prooi, het voorhouden van een strik aan het wild, waarvan men elke beweging kan bespieden en dat door zijn verrassende zwenkingen en plotseling opgegeven schijnaanvallen de gemoedsstemming van den visscher steeds op het hoogst gespannen houdt. De kunst is om het lokaas, een simpel wit lapje aan een haak geslagen, op het juiste moment door een juiste beweging een schijn van verleidelijk leven in te boezemen. Als dit gelukt, is de vangst verzekerd. Dan volgt een bliksemsnelle wending van het roofdier, nog één gepaard met een hevigen ruk aan de lijn, en nu wordt het een behoedzaam en geduldig vieren en trekken, waaraan dikwijls twee man moeten te pas komen, tot de visch eindelijk afgemat op den wal kan worden getrokken, waar hij door een goed gemikten slag men den houwer in zijn woeste sprongen wordt gestuit’ (Verslag van de Saramacca-expeditie, Leiden 1904, blz. 229 en 230). Het schieten van visch met pijl en boog doen alleen de Indianen (zie BENEDENL. INDIANEN, blz. 104) en Boschnegers (zie aldaar, blz. 161). Dat daartoe buitengewone behendigheid vereischt wordt behoeft geen betoog. Ook bij fakkellicht wordt door Indianen en Boschnegers gevischt (Zie Van Coll, Gegevens, blz. 97). Voor het afzetten der kreken gebruiken Indianen, Boschnegers en de aan kreken wonende creolen geen netten, maar z.g. parels, matten vervaardigd van acht voet lange, dunne latjes uit bladstelen van palmen gesneden en met lianen zoo dicht bij elkaar gebonden dat wel het water er door kan loopen, maar de visschen tegengehouden worden. Deze matten, die dikwijls een groote lengte hebben (25 voet en meer), worden bij hoog water dwars over de kreek gespannen. Zakt het water dan vinden de visschen den terugweg versperd en worden gevangen. Daar bij dag andere visschen de kreken opzwemmen dan bij nacht, krijgt men verschillende visschen naarmate men bij dag of bij nacht de kreek afzet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Visscherij van bosch- of zwampvisschen.Op eenigszins andere wijze en meer in het groot geschiedt de vangst van zoetwater- en boschvisschen in de droge maanden. Dan trekken verscheidene visschers met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de boven beschreven visschersbooten naar de Coppename met hare vischrijke zijtakken, de Coesewijne, Tibiti en Wajombo, naar de Boven-Saramacca en de Boven-Cottica, waar het zeewater niet doordringt. De mondingen der kreken worden bij hoog water door parels afgezet. Door op het water te slaan worden de visschen naar de afsluiting gedreven, waarna men op eenigen afstand daarvan een tweede afsluiting aanbrengt. De aldus opgesloten visschen worden met kleine z.g. handslepen, 12 tot 20 M. lang, 2 à 3 M. breed, met een kuil van 2 M. lengte, gevangen, daarna gedroogd of gezouten; alleen wanneer de afstand tot de hoofdplaats niet te groot is, worden ze levend daarheen gebracht. Door het water in de vischruimte van de boot onder weg nu en dan te ververschen, kan men de visch 2 à 3 dagen levend houden, mits elke soort afzonderlijk houdende. Ook in de brandtrenzen, die buiten de achterdammen van sommige plantages gegraven worden, om in den drogen tijd, bij het ontstaan van brand, de bebouwde velden te beschermen tegen het overslaan van het vuur, wordt met kleine netten veel visch gevangen dat zich daar verzamelt, wanneer het omliggende lang droogvalt. De vangst is dikwijls zeer belangrijk. Het vangen van zwampvisch in de z.g. vischgaten op sommige plantages en gronden nabij Paramaribo is behalve een broodwinning voor velen, ook een drogetijds-sport. Jong en oud trekt 's Zondagsmorgens met hengels naar deze vischgaten, en krijgen van de directeurs of eigenaars tegen betaling van 25 cent per dag vergunning om te visschen. Het vischwater is soms zoo rijk dat men aanhoudend moet ophalen, waarbij men soms ook een pipa of een jeugdigen kaaiman aan den haak krijgt. Sommige visschers van beroep dammen zwampen en kreekjes, waarin eenige stroom merkbaar is, met palmbladeren af en steken in die versperringen z.g. masoewa's, vijf voet lange, kegelvormige fuiken, aan het breede einde een middellijn van negen duim hebbende, van stelen van palmbladeren gemaakt en in de buurt van de stad ook wel van ijzergaas. In de masoewa vangt men kwikwi, owroe-wiffi, warappa, patakka, matoeri, dattra, sneki-fisi, pipa, zwampschildpadden (arakakka's), kaaimannen, waterslangen en waterslakken (pakro's) die vernietigd worden, omdat zij gevaarlijk zijn voor de blootvoets-loopende visschers. Soms gebruikt men ook een klein werpnet. Is het water in het vischgat of de trens zeer laag geworden dan gaan de visschers ‘visch voelen’, d.i. men gaat ongekleed in het ongeveer ½ meter diepe water en grijpt tastend in de holen aan de oevers en onder boomstronken naar de daar verscholen visschen, die op den kant geworpen worden. Grijpt men een kleinen kaaiman, dan wordt die gewoonlijk met den houwer gedood en op den kant geworpen. Zoo overweldigend is in sommige jaren de overvloed aan zwampvisch dat het geheel één wriemelende massa visch en modder is. De visschen worden dan uitgeschept of sterven bij duizenden. Bij het begin van den regentijd, wanneer de zwampvisschen weer de zwampen en kleine kreken opzoeken, dammen de Indianen deze met palmbladeren af en leggen achter dit scherm een korjaal. De visschen trachten over de hindernis heen te springen en vallen in de korjaal. De boschvisschen komen levend in tobben ter markt; in water houden zij het lang uit. Fijnproevers laten de kwikwi thuis eenige dagen in water ‘uitverschen’, vóór zij die eten. Boschvisschen komen in andere jaargetijden natuurlijk ook voor, maar naar de volksmeening zijn ze dan voor de gezondheid schadelijk. In den regentijd zijn ze wegens den hoogen waterstand ook moeilijk te vangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vischkweekerijen.Zee- en riviervisschen worden ook in groote hoeveelheden gevangen in daartoe ingerichte kweekerijen, waarvan die op de voormalige katoenplantage Frederikslust aan de Warappakreek, de oudste is. Die op de plantage de Resolutie is later aangelegd. De geheele uitgestrektheid van het ingepolderd land, wordt, door met elk springtij rivierwater in te nemen, tot een reservoir gevormd, waarin de vischstand zich snel ontwikkelt. De gekweekte visschen, die men met kleine netten vangt, worden gedroogd omdat de afstand tot de stad te groot is om ze levend daarheen te brengen. Ook garnalen worden hier in groote hoeveelheden gevangen, die gekookt en daarna in de zon gedroogd, aan de markt gebracht worden. In het algemeen kan gezegd worden dat visch te Paramaribo duurder is dan daarbuiten. Vooral in Nickerie en Coronie kan men dikwijls voor weinig geld voortreffelijke visch koopen. Ten slotte het vangen van visch door middel van vischvergiften (zie aldaar) door de Indianen en Boschnegers in het binnenland. Men noemt dat in de kolonie ponsen. Daartoe wordt een kreek met de bovenbeschreven parels afgezet; stukken nekòe worden fijngeklopt, of, als men koenamì of koenaparoe gebruikt, de bladeren, stengels en bloemen in een stamper tot een brei geklopt; de visschers gaan met het vergift soms een kilometer ver van de versperring de kreek op en wasschen de nekòe of de brei in het water uit, met het in het artikel VISCHVERGIFTEN beschreven gevolg. In Band XVI, 1904, blz. 42 van het Intern. Arch. f. Ethn. vindt men een afbeelding van een gevlochten korfje aan een stok, dat dient om de koenaparoe in het water uit te schudden. Stonden de wateren in het binnenland in den regentijd niet door kreken en natuurlijke kanalen in samenhang, dan zou deze domme vischverdelging menige rivier geheel ontvolken. Het openbaar gezag tracht het aanwenden van vischvergiften tegen te gaan, maar de Indianen van het binnenland en de Boschnegers wonen zoo ver van 't gezag in de kolonie dat het geheel verhinderen van dit kwaad zeer moeilijk is. Art. 174 van de Herziene Strafverordening van 1874 (G.B. 1879 no 12) verbood het gebruik van vischvergiften en de politiestraf-verordening van 19 Nov. 1915 (G.B. no 77), die met Jan. 1916 daarvoor in de plaats gekomen is, bedreigt hem, die visch vangt door bedwelming, met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden. Goudzoekers visschen nu en dan met dynamiet of ander ontploffingsmiddel. Dr. H. Van Cappelle (De Binnenlanden v.h. Distr. Nickerie, Baarn, 1903, blz. 49) beschrijft een daarmede door hem genomen proef, die in een oogwenk eenige emmers vol visch leverde. De litteratuur over het visschersbedrijf in de kolonie is schraal. Voor de bewerking van dit artikel is een zeer ruim gebruik gemaakt van het ‘Verslag betreffende de visscherij in Suriname’, door den Distr. Commissaris M. Nassy, als Bijl. P3 in het Kol Verslag 1908 opgenomen. Voorts is het een en ander ontleend aan Kappler, Surinam, Stuttgart 1887. Van de hand van Dr. J. Sack, verscheen een chemisch onderzoek van de vischsoorten die door de bevolking gegeten worden, zoowel de inheemsche visschen als de ingevoerde (Bulletin van den keuringsdienst van eet- en drinkwaren in Suriname Paramaribo, 1916. B). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Visscherij-bedrijf op de Ned. W.I. eilanden.Zooals bekend is, wordt het geheele West-Indische gebied bespoeld door het water van den Golfstroom. Het water van den Zuid- en Noord-acquatoriaalstroom, die, van de kusten van Afrika gekomen, door de passaatwinden dwars door den Atlantischen Oceaan gedreven, elkaar aan de N.O. Kust van Zuid-Amerika en buiten den krans der Kleine Antillen ontmoeten, stroomt door de diepe passages tusschen St. Vincent, Santa Lucia, Dominica enz. de Karaïbische Zee binnen. In deze diepe binnenzee, die van eene geringe diepte af bijna geheel van den Atlantische Oceaan is afgesloten, stroomt het water geregeld in westelijke richting (oppervlakte-stroomingen en verschillende afwijkingen, waarover straks nader, buiten rekening gelaten) door de Karaïbische Zee en de Yucatanstraat naar de wijde Golf van Mexico; daar verzamelt het zich in den eenigen uitweg die open blijft, de nauwe doch diepe passage ten Z. van de Florida Cays en verder oostelijk langs de oostkust van Florida, de Floridastraat, en stroomt met een geweldige snelheid in den Atlantischen Oceaan terug. Niets, zegt Pillsbury, vervult den mensch met zulk een diep ontzag voor de geweldige krachten die door de natuur worden ontwikkeld, dan het schouwspel, dat hij geniet, wanneer hij, geleund tegen de verschansing van het ver uit het bereik van het land, in de groote diepten van de Floridastraat ten anker liggend schip, den machtigen stroom zijne watermassa's langs de zijden van het vaartuig ziet stuwen, met een snelheid van 5 tot 8 kilometers per uur, onophoudelijk, als een snelvlietende rivier in den Atlantischen Oceaan, die dagelijks millioenen kubieke gallons water tot ver in dien Oceaan voertGa naar voetnoot1). Door de eigenaardige diepteverhoudingen in het groote Karaïbische Bekken, vooral in de streek langs de Noordkust van Zuid-Amerika, waar onze Benedenw. Eilanden Aruba, Bonaire, en Curaçao liggen, zijn nu de stroomverhoudingen niet overal zoo eenvoudig als hier werd voorgesteld. Terwijl Aruba slechts door een ondiepe groeve van het vasteland is gescheiden, loopt tusschen dit eiland en de beide andere aan Nederland toebehoorende Benedenw. Eilanden een diepe geul, die zich ver naar het oosten langs de kust van Venezuela voortzet en de beide eilanden Curaçao-Bonaire, met de Aveseilanden en de groep der Roques-eilanden van het vasteland scheidt. In deze diepe geul stroomt het water aan de oppervlakte vooral in westelijke richting, daar de bijna voortdurend waaiende N.O. wind het oppervlakte-water tegen de kust van Venezuela drijft, en dit water in westelijke richting langs die kust wegstroomt. Door de oostkust van Paraguana naar het noorden gedrongen, stroomt dit water dan door de diepe passage tusschen Aruba en Curaçao in 't groote Karaïbische Bekken terug en slechts een klein gedeelte vloeit door de passage tusschen Aruba en het vasteland naar de golf van Maracaibo af. De eigenaardige kustverhoudingen en diepteverhoudingen van de zee tusschen Curaçao, Bonaire en het vasteland zijn nu evenwel de oorzaak dat er tegenstroomingen onstaan, onderstroomen van tegengestelde richting, die juist in deze diepe geul dikwijls aan de oppervlakte komen en sterke afkoeling van het oppervlakte-water veroorzaken. Juist voor de visscherij bij onze Benedenwindsche Eilanden zijn deze verhoudingen van groot belang vooral met het oog op de verspreiding der drijvende vischeieren en vischlarven, die door den westelijken oppervlakte-stroom van de vischrijke wateren langs de Noordkust van Venezuela de golf van Coriaco, de ondiepten bij Cumana en Garupano, naar onze eilanden gevoerd worden en daar tot verdere ontwikkeling geraken kunnen. De oppervlakte-stroom is zoo sterk, dat in 't water drijvende voorwerpen, dus ook eieren en larven, in ongeveer 10 dagen van de ondiepten bij het eiland Margarita bij de golf van Coriaco naar de kusten van onze eilanden kunnen worden gevoerd. Hoe zich nu echter die stroom langs de Noordkust van Venezuela verder naar het Oosten tot en in de groeve tusschen Orchilla aan de eene en Tortugas en Margarita aan de andere zijde verhoudt, is nog weinig onderzocht. Hernieuwde en uitgebreide stroomwaarnemingen met moderne instrumenten zouden, ook met het oog op het visscherij-vraagstuk, gewenscht zijn. Het nog zoo weinig onderzochte probleem van het trekken van verschillende voor het gebruik belangrijke visschen als de dolphijnen (coryphaeae), de zwaardvisschen, de moelat en koningsvisch, voor de Curaçaosche visscherij van zoo groot belang, de verspreiding van eieren, larven en jonge visschen en de invloed daarvan op de visscherij op onze Benedenw. Eilanden, dit alles hangt ten nauwste samen met de in deze gebieden heerschende stroomverhoudingen. Onze kennis daarvan is nog geringGa naar voetnoot1). Over de gevolgen van de op de drie Bovenw. Eilanden heerschende andere toestanden, ander klimaat, andere bewoners, en andere omgeving zal later worden gesproken. Een van de eigenaardigheden die het geheele visscherij-vraagstuk op onze Benedenw. Eilanden beheerschen, is het nagenoeg volkomen ontbreken van zoet water. Waar men ook de dorre eentonigheid onzer eilanden bereist, nergens vindt men beken of rivieren, nergens een spoor van zoet water; slechts enkele plaatsen als Fontein op Aruba en Hato op Curaçao bezitten kleine zoetwaterbronnen, die uit de rotsen wellen en tot besproeiing van een klein hofje kunnen dienen. Ook aan de vischfauna is dit gebrek aan zoet water merkbaar. Nergens vindt men water met een geringer zoutgehalte dan dat van het zeewater, dat de eilanden omspoelt. Integendeel, als men het water onderzoekt, gaande van de kust door de meestal nauwe ingangen naar een of ander binnenwater of lagoen, dan vindt men zonder uitzondering een verhooging van het zoutgehalte van het water, naarmate men dieper in de baai doordringt, tot het in de diepste, bijna afgesloten gedeelten, de concentratie van het water in de zoutpannen nadert. Zoetwatervisschen behoeft men derhalve hier niet te zoeken. Behalve de enkele vischjes, Poeciliidae, meestal Fundulus-soorten, die in de bovengenoemde zoetwaterbronnen waren te vinden, en die speciale brakwatervormen zijn, is de geheele vischfauna onzer West-Indische eilanden tot de marine fauna beperkt. Zij is daarom niet minder rijk aan vormen of aan individuen, aan belangrijke en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groote voedselvisschen. De groote pelagisch levende zwaardvisschen, Xiphias en Tetrapturus, ‘balao’, de wonderlijke zeildrager, Histiophorus, met zijn sterk vergroote rugvin, de van goud en blauw schitterende dolphijnen, Coryphaena, worden in exemplaren van 1,5 tot 2 meter bijna dagelijks aan de markt gebracht, evenzoo, hoewel in minder groot aantal, de groote scomberomorus-soorten, de moelat en de koningsvisch. De aan weerszijden van den staart met een fijn lancet gewapende doktersvisschen, Teuthis, de bontgekleurde papegaaivisschen, Scarus-, Sparisoma-, Iridio-soorten, rood en groengeel gekleurde Labriden, Monacanthus-, Gerres- en Xystaema-soorten, de in groote scholen optredende Clupeïden, de in hunnen vorm aan het profiel van een paardenkop herinnerende Selene, de ook op onze kusten als ‘geep’ bekende langgebekte Tylosurus-soorten en de ‘balao tjikitoe’ genoemde Hemiramphus-soorten, de rood en zwart gekleurde Holacanthus, ‘tjamba’, de als met fijne puntjes bezaaide Bodianus-soorten, ‘poeroentjie’, Caranx-soorten (‘marsbangoe’), en Pomacanthidae (‘tjamba’), worden overal met netten en lijnen om de eilanden en in de binnenwateren gevangen. Behalve de grootere exemplaren van bovengenoemde soorten zijn vooral de verschillende vertegenwoordigers van de groote groepen der Lutianidae, der Serranidae en der Haemulidae belangrijke voedselvisschen. De algemeene indruk is, dat de vischfauna een grooten rijkdom en verscheidenheid vertoont en een aanzienlijk getal van voor het gebruik waardevolle voedselvisschen bevat. Het aantal individuen van elke soort is evenwel niet zoo groot als men zou verwachten. De afwezigheid van uitgestrekte ondiepten en banken, van een lage zandige kust en van ondiepe baaien met een rijke flora, is daarvan wel de oorzaak. Hieraan wordt echter voor een groot deel tegemoet gekomen door de nabijheid van vischrijke gronden als de Monges- en vooral de Roques-eilanden. Rijk aan ondiepe, rustige wateren, op vele plaatsen met een zandigen, dicht met wier begroeiden bodem, bieden deze eilanden een uitstekende wijkplaats aan zoowel voor diepzeeals voor kustvisschen. De visscherij op onze Benedenw. Eilanden staat niet ten achter bij die van de overige Antillen. Zij is niet zoozeer primitief, dan wel verwaarloosd; er ontbreken goede verkeersmiddelen, kapitaal, samenwerking, belangstelling van de hoogere klassen. Volkomen aan zichzelf overgelaten en bijna zonder hulpmiddelen, heeft de visscher toch nog iets weten te maken van zijn bedrijf. Het aantal van hen, die aan de visscherij deelnemen, is niet juist aan te geven daar tal van personen, als zij niets beters te doen hebben, gaan visschen en op andere tijden als landbouwer, sjouwerman of matroos den kost verdienen. In het Kol. Versl. wordt het aantal dan ook dikwijls of niet, of sterk wisselend opgegeven. In verhouding tot de geheele bevolking is het 't grootst op Aruba. Het bedrijf wordt óf van den wal, óf door middel van kano's vlak bij de kust en in de binnenwateren, óf met groote open booten of overdekte booten (Aruba, Bonaire) in volle zee en bij de Monges- en Roques-eilanden uitgeoefend. Dikwijls dienen de booten afwisselend voor de visscherij en voor transport. Bij de kust, in ondiep water en in de binnenwateren wordt met allerlei netten en fuiken gevischt, in volle zee slechts op twee wijzen, met sleepaas en met dieplijnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Sleepaas.Onder sleepaas, het gewone vischtuig van de open booten, verstaat men een lange en sterke, doch vrij dunne lijn, waaraan 1 of 2 sterke, groote hoeken bevestigd zijn, met aas voorzien, die achter de boot horizontaal door het water gesleept wordt. Een gewicht wordt niet aan de lijn vastgemaakt en door de snelle vaart van de boot glijdt dus het aas langs de oppervlakte van het water. Meestal gebruikt een boot twee tot drie sleeplijnen. Groote zwaardvischen (balao), dolphijnen, groote geepen worden er mede gevangen. De Arubaansche visscher bezwaart dikwijls de lijn met een gewicht, welks zwaarte in verband met de snelheid van de boot, het aas ± 15 M. onder de oppervlakte van het water doet voortbewegen en hij vangt dan ook moelat en koningsvisch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Dieplijnen.In hun eenvoudigsten vorm bestaan deze uit een lijn met een stuk ijzer of steen van eenige ponden bezwaard en van een paar sterke haken voorzien. Hiervan gebruikt men nu echter verschillende modellen: a. strop; aan een lange dunne lijn, die van onderen met een gewicht is bezwaard, zijn drie haken aan stijve koperdraden zoo bevestigd dat wanneer de lijn door het zware gewicht strak getrokken wordt de draden zich oprichten en horizontaal uitstaan, zoodat de hoeken niet met elkaar verward kunnen raken. Wordt in een kano gebruikt op een diepte van ± 60 vaam. Licht vischtuig, voor kleine visch gebruikt. b. Palanka enkel; twee haken aan de beide einden van een koperdraad bevestigd, in 't midden een gewicht van 3 pond. Wordt in ondieper water gebruikt. Men vangt er middelsoort visch mede, Carpitan, Carangito, Jacob Peper, Olitoe, Corra, Gatoe, Poeroentjie, Pieskaraai enz. c. Groote palanka enkel of hoorka; als b doch veel steviger, en voor grootere diepten en grootere visch bestemd. d. Baristille; meest in Oct. of Nov. in volle zee gebruikt. Bestaat uit een gebogen stuk ijzerdraad, aan de eene zijde aan de lijn bevestigd, aan de onderzijde met een gewicht van 5 pond bezwaard, dat de ‘strop di baristille’ genoemd wordt, en aan deze strop een door middel van een 2 M. lange lijn bevestigd driehoekig gebogen stuk ijzerdraad, de eigenlijke baristille. Hieraan zijn aan korte lijntjes drie stevige haken bevestigd, met aas voorzien. Door de zwaarte van het gewicht wordt de lijn met de strop strak getrokken, door den stroom wordt dan de baristille met de haken nagenoeg horizontaal gehouden. Op groote diepte voor zware visch gebezigd. e. Palanka dobbel; een boogvormig stuk ijzerdraad, door een tweede ijzerdraad gesteund en door een strak gespannen touw gespannen, draagt aan de overzijde 4 hoeken, en in 't midden een gewicht van 5-7 pond. voor het vangen van kleine visch op een diepte van 60-80 vaam gebruikt. f. Strop di marsbangoe; wordt in ondiep water, in de binnenwateren enz. gebruikt, met garnalen als aas, en bestaat uit een dun lijntje, met een klein gewicht bezwaard, en waaraan 4 haken aan dunne koperdraden bevestigd zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Netten.Een aantal verschillende netten zijn op onze eilanden in gebruik: 1. Het werpnet. (taraai), het meest populaire en meest gebruikte net; een cirkelvormig net met kleine mazen uit dun garen vervaardigd, in het midden aan een touw bevestigd, en aan den omtrek met een krans van kleine looden kogels bezwaard. De diameter wisselt van 2 tot 3 M. Op behoorlijke wijze uitgeworpen, spreidt dit net zich horizontaal uit, en daar de kogeltjes snel op den bodem zinken wordt alle visch die zich onder het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 720]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
net bevindt, gevangen en blijft, als 't net voorzichtig wordt opgehaald, in de mazen verward; overal op al onze eilanden in gebruik, ook in veel grootere afmetingen met grooter mazen voor het vangen van schildpadden (taraai di toertoeca). 2. Het warnet, een klein net, 30 vadem lang en 1½ vadem diep, van dun garen gemaakt, langs den bovenrand van kurken drijvers voorzien, van onderen met lood bezwaard. Weinig in gebruik. 3. Het drijfnet, een lang net, dat in 't water drijft, 120 vadem lang en 3 tot 4 vadem diep, van boven op kurken drijvend aan den onderkant met loodjes bezwaard, die het net loodrecht houden. Bestaat uit 3 deelen, van verschillende maaswijdte, de sacco, de pegapega en de flegel (vleugel); werd in Westpuntbaai voor het vangen van groote scholen balao (Hemiramphussoorten) gebruikt en door 18 à 20 man bediend. 4. Het zinknet, als No. 3, doch met zwaardere gewichten, zoodat het op den bodem zinkt en door de kurken drijvers loodrecht wordt gehouden. 5. Het spannet, een lang net, evenals het drijfnet uit 3 gedeelten bestaande, dat in een opening gezet wordt en dan meestal 12 tot 24 uur uitstaat. Is het spannet aan weerszijden van lange stokken voorzien, dan wordt het tot een treknet, van welk net in 1905 zeven stuks op Curaçao aanwezig waren. Een zeer veelvuldig en overal gebruikt vischtuig is de fuik, canaster of fish pot (Bovenw. eilanden) genoemd, door heel West-Indië van hetzelfde model, uit riet of dun hout gevlochten, met een of twee openingen voorzien. Er worden stukjes zeewier, zeeappel of glinsterende vischjes in gehangen om als lokmiddel dienst te doen, en zoo worden ze overal uitgezet. Is eenmaal een visch gevangen, dan dient die door zijn angstig weer en weer zwemmen als lokmiddel. Men staat dikwijls verbaasd over de groote hoeveelheden visch, die zich in deze fuiken laten vangen. Somtijds worden ook zoogenaamde ‘hoepelcanasters’, uit gegalvaniseerd ijzergaas vervaardigd, gebezigd. Zetfuiken van Hollansch of Amerikaansch model zooals zij bij ons en in Amerika met goed gevolg worden gebruikt, ziet men niet. Ongetwijfeld zou daarmede, op oordeelkundige wijze gebruikt, veel te doen zijn ook op onze eilanden. Over het algemeen worden de netten op onze eilanden uiterst slordig behandeld, zoodat zij, behalve op Aruba, er verwaarloosd uitzien. Op de Bovenw. Eilanden wordt met treknetten, spannetten, dieplijnen en vooral met fuiken (hier fish-pots genaamd) gevischt. Vooral op St. Martin is in Simsons Bay village een uitgebreide visscherij tot ontwikkeling gekomen. In 1905 bezaten de ongeveer 400 inwoners van Simsons Bay village 10 treknetten en drijfnetten, 22 schildpadnetten en ongeveer 200 fish pots, welke laatsten overal, ook in dieper water, werden uitgezet. Behalve in Simsons Bay village is de visscherij op onze Bovenw. Eilanden over het algemeen slechts van weinig beteekenis. Slechts wordt door de inwoners van Saba gedurende bepaalde tijden van het jaar met dieplijnen een zeer intensieve visscherij uitgeoefend op de groote ondiepte in de nabijheid van het eiland, de Saba-bank. Het zijn dan voornamelijk de ‘red man’ (Holocentrus ascensionis) en de ‘old wife’ (Balistes vetula), die worden opgehaald, en vangsten van 800 tot 1000 stuks per dag en per boot zijn geen zeldzaamheden. Zelfs deze groote hoeveelheden visch zijn evenwel bijna geheel en al hetzij versch of gezouten voor plaatselijk gebruik bestemd. Somtijds gaan enkele tonnen gezouten naar St. Thomas, waar deze visch zeer op prijs gesteld wordt. Van de eenige plaats, waar op onze Bovenw. Eilanden de visscherij geregeld intensief wordt uitgeoefend, Simsons Bay village (St. Martin), wordt alle gevangen visch naar Marigot en Philipsburg gebracht, en op het eiland zelf gegeten. Betere middelen ter bewaring, meer aan de eischen van de zindelijkheid beantwoordende wijze van behandelen van de gevangen visch zouden hierin veranderingen kunnen brengen. Over de vischerij op de Benedenw. Eilanden zou men een dergelijke opmerking kunnen maken. Ook hier wordt, behalve de door visschers van Bonaire op de Roques-eilanden gevangen visch, die naar La Guayra wordt uitgevoerd, nagenoeg alle visch voor plaatselijk gebruik gebezigd, of hoogstens van Aruba en Bonaire naar Curaçao gebracht Dank zij de werkzaamheid van de visscherij-inspectie op Curacao zal de toekomst hierin ongetwijfeld verbetering brengen. Naast de door de visschers zelf gevangen visch wordt uit Amerika, Venezuela, Columbia en Nederland nog geconserveerde visch, gerookt, gezouten, gedroogd, in groote hoeveelheden, doch meestal van mindere hoedanigheid, ingevoerd. Hoewel thans slechts van geringen omvang, moet hier toch ook de visscherij van schildpadden genoemd worden. De meesten dezer dieren worden tegenwoordig uit Venezuela (van Los Teques) aangevoerd. Van de op onze eilanden zelf gevangen dieren wordt het grootste aantal buitgemaakt op de zandige kusten van Aruba (West en Noord-kust), op Bonaire en op klein Bonaire, terwijl zij ook in de binnenwateren (bijv. in het Schottegat) nog al eens voorkomen. Zij worden met drijfen spannetten van groote afmetingen en bepaaldelijk voor deze visscherij vervaardigde werpnetten (taraai di toertoeca) gevangen. Op de Roques-eilanden worden zij nog wel eens gevangen en dan onmiddellijk naar La Guayra uitgevoerd; in vroeger jaren werden zij door de visschers van Saba wel op de Aves-eilanden gevangen; de visschers van Simsons Bay village op St. Martin zetten overal rond St. Martin hunne schildpadnetten uit en schatten hun jaarlijksche vangst op ongeveer 50 stuks. Overal elders is echter deze tak van visscherij weinig ontwikkeld. Een groote belemmering voor verbetering is het zoeken en verkoopen der eieren door de kustbewoners. Dit voert noodzakelijkerwijze tot het langzaam uitroeien van deze kostbare dieren (zie CHELONIA, blz. 202). Sinds eenige jaren evenwel is de adviseur van vischerijen in de kolonie Curaçao bezig met het doen van proefnemingen, om op het voorbeeld van de op Great Inagua genomen proeven, tot een kunstmatige schildpadteelt te geraken. Eerst werden de jonge schildpadjes gekweekt in een daartoe ingericht vijvertje in de Kruitwachtbaai van het Schottegat, waar ook de eieren worden uitgebroed, later in een daartoe ter beschikking gesteld bassin aan het Rif; in 1910 werd een grootere schildpadvijver in het Spaansche Water daartoe in gereedheid gebracht. Nog zij hier vermeld de kunstmatige sponsenteelt, waarbij door stekken van kleine levende spons-stukjes op een geschikten bodem (op steenen of koralen houders of aan looden draden) getracht wordt sponsen van goede kwaliteit en regelmatigen vorm te verkrijgen. In de ondiepe wateren van de Florida Cays worden dergelijke proeven reeds sinds jaren genomen. In de laatste jaren is men ook in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 721]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnenwateren van Curaçao daarmede begonnen. Veel goeds is evenwel nog niet verkregen. De groote zuinigheid, noodgedwongen door de Regeering bij de vaststelling der begrooting voor onze W.I. koloniën voor 1916 in acht genomen, leidde ook tot het intrekken van de voor het visscherij-onderzoek in vorige jaren toegestane gelden. Sinds dit jaar is dus het visscherij-onderzoek gestaakt. Moge hierin later nog eens verandering komen. Zie ook: Bulletin No. 51 v.d. Maatsch. t. Bevordering v.h. Natuurk. onderzoek v. Nederl. Koloniën, Lezing van Dr. J. Boeke op de vergadering van 26 Mei 1905. ‘Iets over de visscherij in West-Indië,’. Voorts Curaçao-nummer (1905), Bonaire-nummer (1902) en Aruba-nummer (1911) van Neerlandia. Kol. Verslag Curaçao 1915, Bijlage D, waarin mededeelingen voorkomen o.m. over de sponzen-, de schildpadden- en kreeftenteelt.
J.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlechten.Het eenvoudigste vlechtwerk is een kruisverband van twee vlechtstrooken, die men schering en inslag zou kunnen noemen. Door de grootere stijfheid der vlechtstrooken is niet, zooals bij het weven, een toestel tot spanning noodig. De wisseling der strooken geschiedt door het beurtelings oplichten daarvan. Uit de schaarsche berichten over het Surinaamsche vlechtwerk blijkt, dat voornamelijk de Arowakken zich op het vlechten toeleggen en fraaie dingen te voorschijn brengen. Ook in Britsch-Guiana schijnt dit 't geval. Roth (zie litt.) vertelt van het vlechtwerk in het Pomeroon-distrikt, dat het land omvat van de Pomeroon en de Moruca, twee kleine rivieren die in den Atlantischen Oceaan uitmonden ten w. van de Essequibo. Naast een Neger- en Creolen-bevolking wonen er vele Arowakken, minder Karaïben, voorts Warau's en enkele Akawoi's. Uit zijn onderzoek bleek, dat als vlecht-materiaal gebruikt worden deelen van de volgende planten: Astrocaryum tucumoides, Carludovica plumieri en Ischnosiphon sp. Uitvoerig beschrijft hij het maaksel van de kassave-pers en van den vuurwaaier der Arowakken, een en ander door afbeeldingen toegelicht. De Nederlandsche musea bevatten tal van voorwerpen die de techniek van het Sur. vlechtwerk doen zien, het Rotterdamsche vooral oudere stukken, waarbij onafgewerkte. Jasper (zie litt.) geeft goede afbeeldingen van eenige exemplaren uit het Leidsche museum, o.a. van drie van de Arowakken afkomstige manden met diagonale patroon-vlechting, een met een ornament van vierkanten en ruiten, een ander met een ornament van sleutelfiguren, een derde met een ornament van gestyleerde menschenfiguren. Kappler (zie litt.) schrijft over hangmatten die Arowakken-vrouwen ‘vlechten’ van de bladvezels van den Mauritia-palm (Zie MAURITIA); ook de Karaïben, wier vrouwen weinig hangmatten weven voor eigen gebruik, zouden deze soort, van palmblad gemaakt, gebruiken. De bijvoeging van Kappler, dat de hangmatten netvormig van samenstel zijn, doet vragen of zij niet geknoopt in plaats van gevlochten zijn (zie WEVEN). Genoegzaam als zeker kan worden aangenomen, schrijft Van Panhuys (zie litt.) dat de door de conservatieve Indianen gevlochten voorwerpen nagenoeg gelijk zijn aan die welke zij maakten tijdens de eerste ontdekkingen. Hij noemt een uit de bladstelen van palmen en lianen vervaardigd schot om, ten behoeve der vischvangst, kreken af te sluiten; vischfuiken (massoea's) eveneens van palmbladstelen. Vischnetten kennen zij niet. Het meest bekend van het Surinaamsche vlechtwerk zijn de pagalen (Zie BENEDENL. INDIANEN, blz. 106), waarin hangmatten, sieraden en kleedingstukken op reis medegenomen worden. Joest (zie litt.) heeft niet veel op met deze doozen en vindt ze onhandige voorwerpen, omdat ze geen ooren en geen slot hebben en men nooit weet hoe ze aan te pakkenGa naar voetnoot*). Maar hij roemt hunne waterdichtheid, die verkregen wordt door tusschen twee wanden van warimbo-riet een laag troeli-palmbladeren of paroeroe-bladeren te leggen; van het vlechtwerk eener pagaal geeft hij een afbeelding. Zie ook bij K. Martin, Westindische Skizzen. Tab. VI. fig. 16. Voorts vermeldt Van Panhuys pers (matapi) en zeef (manari) voor de kassave-bereiding; waaiers om het vuur aan te blazen; rammelaars (maraka's) voor toovenaars en geestenbezweerders; kinderwiegen voor de reis; draagmanden die de vrouwen aan een langen, om het voorhoofd gelegden band voortslepen; mandjes zonder deksels waarin katoen en spindel geborgen worden; sigarenkokers en vlechtwerk rond de houten knotsen. Uitvoerig is deze schr. over de versieringen van het vlechtwerk; men brengt ze te voorschijn door het gebruik van zwart- of roodgekleurd warimbo-riet, ook van geel riet op zwarten achtergrond. De beteekenis der figuren houden de Indianen zorgvuldig geheim en naar de bedoeling der sier-motieven en van de gestyleerde menschen- en dierfiguren kan men slechts gissen. Als materiaal noemt Van Panhuys o.a. het Warimbo-riet en reepen van den Awara-palm voor de waaiers. Uitvoerig handelt C.H. de Goeje in zijne Bijdrage tot de ethnographie der Surinaamsche Indianen (Suppl. zu Intern. Archiv. f. Ethnogr. Band XVII 1906) over het vlechtwerk der Indianen. Van vele gevlochten voorwerpen worden de techniek van het vlechten, het gebruikte materiaal enz. beschreven, alles opgehelderd door afbeeldingen. In hoofdstuk X noemt hij 6 typen van vlechtwerk en beschrijft hij het maaksel van pagalen, mandjes, bakjes, kassave-pers en -zeef, waaiers en draagkorven van de Ojana's; van pagaal, waaier en draagkorf van de Trio's. De gevlochten voorwerpen zijn afgebeeld op pl. VII en VIII, de vlechtwerken op pl. IX. Een Ojana bezig met een draagkorf te vlechten in het dorp Panapi geeft pl. XV, 7 te zien. De door vrouwen gebruikte draagkorven zijn van riet; die voor de mannen van palmblad gemaakt. Litt. Walter E. Roth. Some technical notes from the Pomeroon district, Brit. Guiana (The journal of the royal anthropological institute of Gr. Brit. and Ireland, XXXIX, 1909, 26 v. met 10 pl. - Kappler, Surinam, 1887, 227. - J.E. Jasper. Indiaansche en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 722]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indische vlechtkunst (Elsevier's maandschr. XLII, 1911, 428 v). - Jhr. L.C. van Panhuys, Tentoonst. van Ind. kunstnijverheid, 4de gr. O. en W. Ind. vlechtwerk enz., 1902, 77 v. - Joest. Ethnogr. u. Verwandtes aus Guayana, 1893, 89 v. - Jhr. L.C. van Panhuys. Proeve eener verklaring v.d. ornamentiek van de Ind. in Guyana (Intern. Arch. f. Ethnogr. XI, 1898). - Max Schmidt. Ableitung Südamerikanischer Geflechtsmuster aus der Technik des Flechtens (Z.f. Ethn. 1904). - Otis Tufton Mason, Aboriginal American basketry: Studies in textile art without machinery (Publ. Smithsonian Institut. no. 128, 1904). - C.H. de Goeje in zijn boven aangehaalde studie, waarin men nog andere schrijvers vermeld vindt. - Zie verder Bened. Ind. 106; Bovenl. Ind. 172, 173, 176. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voedings- en genotmiddelen.aant.Na hetgeen onder de hoofden AARDVRUCHTEN, BAKKELJAUW, BANAAN, GROENTEN, JACHT, MAÏS, OLIËN EN VETTEN, RIJST, VEETEELT, VISSCHERIJ en bij de beschrijvingen van visschen en andere dieren gezegd is, kan hier volstaan worden met een korte samenvatting en eenige algemeene opmerkingen en bijzonderheden. Hoe de oorspronkelijke bewoners van Suriname, de Indianen, en de Boschnegers zich voeden is te lezen in de artt. BENEDENL. INDIANEN, blz. 103 en BOSCHNEGERS, blz. 161. Van de volksklasse en van de minder gegoede bevolking in het algemeen vormt de banaan het hoofdvoedsel (zie verder onder BANAAN). Aardvruchten, hoewel veel gegeten, vooral in het district Para, zijn minder geliefd, behalve de kassave, in den vorm van kassavebrood, dat bij een deel der districts-bevolking (even als bij Indianen en Boschnegers) het brood vervangt, waaraan, als het te verkrijgen is, de voorkeur wordt gegeven. De broodvrucht is bij de creolen weinig in tel. Om groenten geeft de volksklasse in het algemeen niet veel; het meest worden gebruikt okro's (Hibiscus esculentus) en taja-wiwiri (het blad van een Xanthosoma-soort) en wel in de soep (brafòe), die bij de tomtom (zie BANAAN) behoort. Over het gebruik van maïs zie aldaar. Het maismeel wordt karoe-grien (van het Engelsch grinded?) genoemd. Zeer algemeen is het gebruik van rijst, evenwel meer onder de Britsch-Indiërs en Javanen dan onder de creolen. Zoolang de creool bananen kan krijgen geeft hij daaraan de voorkeur. De arbeiders in de goudvelden en de balatabosschen moeten meestal de banaan ontberen; zij eten rijst en ingevoerde boonen en erwten, waardoor ook onder de overige bevolking het gebruik van deze voedingsmiddelen algemeener is geworden dan voorheen. Ook voor de Br. Indiërs worden door de handelaars erwten en drogerijen uit Br. Indie aangevoerd. Hoewel koffie een van de hoofdproducten van het land is, drinkt de volksklasse weinig koffie, deels omdat de melk te duur is. Thee wordt nog minder gebruikt. In den slaventijd was switiwatra, suikerstroop met warm water, voor de slaven de drank bij het ontbijt, en voor velen uit de volksklasse is dat waarschijnlijk zoo gebleven. De kindervoeding bestaat uit pap van bananenmeel, gongotee (zie BANAAN en KANTEN). Dit wat betreft de plantaardige voedingsmiddelen. Omtrent de dierlijke kan het volgende worden opgemerkt: in het algemeen geeft de mindere man aan ‘zoutvleesch’, spek, ham, bakkeljauw en andere gezouten visch - uit de Vereenigde Staten aangevoerd - de voorkeur boven versch vleesch en visch, waarmede niet gezegd is dat hij deze versmaadt. De behoefte aan sterk gezouten spijzen schijnt zeer groot te zijn. In het algemeen ook die aan peper (Capsicum) in het gebruik waarvan de Indianen de baas zijn. Het is ongeloofelijk welke hoeveelheden zij daarvan kunnen verdragen. Inlandsche gerookte visch (zie BARBAKOT) wordt gaarne in de brafòe gegeten. Ook de z.g. zwampvisschen, zooals kwikwi en warappa, die in sommige tijden van het jaar in groote hoeveelheden worden gevangen. Krabben en sara-sara's (garnalen, zie CRUSTACEA, blz. 247) vallen ook zeer in den smaak. De arbeiders in de goudvelden en de balatabosschen eten, behalve de genoemde zoute waren, ook veel blikjeswaren. Vermeld moge nog worden dat Indianen en Boschnegers en ook wel anderen den kabbesworm (zie COLEOPTERA, blz. 209) als een uitgezochte lekkernij beschouwen. In groote trekken kan men zeggen dat de middenklasse en een groot deel van de meer gegoede creolen-families een ‘keuken’ hebben, staande tusschen die van de volksklasse en de Europeesche. Zoute waren vallen zeer in den smaak. De kasripo-pot (zie AARDVRUCHTEN, blz. 28 en KOKOSNOOT) schijnt, jammer genoeg, uit de mode te raken, is althans minder algemeen dan vroeger. Kippen en eenden worden veel gegeten. Kip met rijst, soms geel gekleurd met het sap van de masoesà (Renealmia exaltata) is bij de Surinaamsche familiën een gewilde schotel. De Oost-Indische rijsttafel heeft in de kolonie geen ingang gevonden. Visch is altijd, wild en gevogelte zijn vrij geregeld te krijgen. Nu en dan worden door de visschers zeekoeien (Manatus) en zeeschildpadden aangevoerd. Wegens het spoedige bederf worden visch en wild aan de huizen rondgevent, waarbij de hygiëne wel eens in het gedrang komt. Ook wordt de visch bewaard in de koelkamer van het ijshuis te Paramaribo; dit bedrijf is evenwel niet zoo ontwikkeld als in het naburige Georgetown. Groenten (zie aldaar) zijn, sedert de Britsch-Indiërs de cultuur ter hand genomen hebben, veel algemeener geworden. Bij het ontbijt gebruikt men, behalve de gewone toespijzen, gaarne piendakaas (zie AARDNOOT) en guave-gelei. Bij de ouderwetsche families en op de plantages ontbreken zelden aan de ontbijttafel geroosterde groene of halfrijpe banannen, nog heet platgedrukt, ingekorven, met boter besmeerd en met kaas belegd. Inlandsch zuurgoed is zeer gewild. Daartoe dienen kabbes (palmkool), birambie's (Averrhoa bilimbi), onrijpe manje's, papaja's, enz. De Europeanen, behalve die er lang gevestigd of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 723]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Surinaamsche familiën verwant zijn, volgen te weinig de Surinaamsche keuken en ontzeggen zich daardoor vele smakelijke gerechten. Er zijn er, die jaren in de kolonie gewoond hebben zonder kennis te hebben gemaakt met zeer algemeene inlandsche gerechten. Van den anderen kant zijn er enkele Hollandsche vrouwen geweest, die nieuwe bereidingswijzen van Surinaamsche voedingsmiddelen hebben uitgedacht. In de bereiding van lekkernijen zijn vele Surinaamsche vrouwen volleerd; taarten, die op geen bruiloft of bij andere feestelijke gelegenheid ontbreken, zijn de Engelsche bolen (een soort Moscovisch gebak, maar veel fijner), de bolefiadoe, de cakes en de rijsttaart. Over de Surinaamsche confituren zijn de meeningen verdeeld. Vreemdelingen vinden ze over het algemeen te zoet. De dranken der Indianen zijn genoemd onder BENEDENL. INDIANEN, blz. 104. Dram, een soort rum uit melasse verkregen, wordt door Indianen en negers gebruikt. Gemberbier, van inlandsch maaksel, wordt door een deel der bevolking, vooral de vrouwelijke, gaarne gedronken. Limonades van allerlei soort, o.a. ook van tamarinde, zijn zeer in trek. Overigens zijn de dranken de gewone Europeesche en enkele Amerikaansche, z.a. de swizzle. Het gebruik van ijs omdranken af te koelen is te Paramaribo vrij algemeen. Sedert Aug. 1911 (G.B. no. 25) bezit Suriname een keuringsdienst van eet- en drinkwaren, die geregeld bulletins uitgeeft. In die van 1916, B en C, geeft Dr. J. Sack een overzicht van de chemische samenstelling van de visschen, die er gegeten worden, zoowel de inheemsche als de ingevoerde en van de overige dierlijke en plantaardige voedingsmiddelen. Op de Benedenw. eilanden vormen eenige soorten maïs (zie aldaar) het hoofdvoedsel der bevolking, en wel in den vorm vsn foensji of fonsje (zie aldaar). Mislukking van den maïs-oogst beteekent daar dan ook dikwijls hongersnood. Op de Bovenw. Eilanden treden aardvruchten meer op den voorgrond. Op al de eilanden wordt meer visch gegeten dan in Suriname. Toch wordt er betrekkelijk veel gezouten visch en vleesch in gevoerd. Voor het overige geldt veel van hetgeen van de Surinaamsche keuken gezegd is ook voor de eilanden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volksgeneesmiddelen en -geneeswijzen.Hoe de Indianen hunne zieken behandelen is medegedeeld in het art. BENEDENL. INDIANEN, blz. 110. Ook Van Coll, Gegevens, blz. 77 en 78 vertelt daaromtrent veel merkwaardigs. Onder BOSCHNEGERS, blz. 163 is het een en ander gezegd over hunne geneeswijzen. Van de Aucaners schrijft W.L. Loth (T.A.G. 2e serie, deel X, 1893, blz. 84): ‘Hunne geneeswijze schijnt hoofdzakelijk te bestaan in het toedienen van warme en koude kruiden baden en het dragen van amuletten tot afwering van booze geesten, of om de “akra” terug te roepen. Hiermede bedoelen zij, dat ieder levend wezen een onzichtbaren dubbelganger heeft, die zich bij ziekte van den persoon verwijdert en alzoo diens dood veroorzaakt, indien hij niet spoedig teruggeroepen en vastgehouden wordt.’ Zij stellen ook veel vertrouwen in geneesmiddelen uit de apotheek en wanneer men een boschnegerdorp bezoekt zijn ‘drissie's’ (geneesmiddelen) het eerst waar zij om vragen. J.G. Spalburg (Schets van de Marowijne en hare bewoners, Paramaribo, 1899, blz. 35) merkt op, dat de ouden van dagen knappe kruidkundigen zijn, doch dat het opkomend geslacht meer vertrouwen schijnt te stellen in den geneesheer dan in hunne boschdoctoren. Het zweetbad - schrijft hij verder - raakt meer en meer uit de mode bij de Aucaners. Bij zware hoofdpijn wordt het hoofd nat gehouden met een mengsel van konsakka- en mopé-bladeren of wordt een bijtend kruid in de oogen als oogdroppels gedaan. Het vocht uit sommige orchideën wordt tegen zeere oogen aangewend, een afkooksel van koesewé-bladeren tegen het braken. Om iemand van miltaandoening te genezen maken zij met een scheermes eenige inkervingen op den buikwand, vegen het bloed met een pijpesteel af, die in den bek van een kikvorsch wordt gestoken, welk dier daarna in den grond wordt begraven. Hun middel tegen jaws (zie FRAMBOESIA) is een sterk afkooksel van wilde goeave-bladeren (zie PSIDIUM POLYCARPON) waarmede de zweren worden schoongewasschen en dan bestrooid met een poeder van dezelfde bladeren. Over de bij de creolen-negers in Suriname - en negers niet alleen - in gebruik zijnde geneeswijzen, die men onder ‘bijgeloof’ kan rangschikken is gesproken onder AFGODERIJDANS, AMULETTEN BAKROE, BOOZE OOG, LIBBA, LOTA, SAKKA-PIKIEN, SNEKI-KOTI en TREEF. Maar het behoeft nauwelijks gezegd, dat de inlandsche geneeskunst zich niet tot dezen hocus pocus bepaalt. In een land met zulk een rijken plantengroei moest de bevolking er wel toe komen geneesmiddelen in het plantenrijk te zoeken. Van de oudste tijden af waren dan ook tal van kruiden als geneeskrachtig bekend. Ook aan het dierenrijk ontleende men, in navolging van de Europeesche geneeskunst, geneesmiddelen, veelal van zeer twijfelachtig gehalte. Meestal waren het oude negers, die de middelen kenden en daarmede zeer geheimzinnig waren. Reeds de geneesheer Philip Fermin (Nieuwe alg. Beschr v.d. col. v. Suriname, Harlingen 1770, I 192) schreef: ‘Ik heb mij, menigmaal, bij verscheidene zwarte slaaven vervoegd, welken bedreeven zijn in de kennis van een groot aantal dezer planten; maar dit volk is zoo jalours op hunne kundigheden dat ik niets van hun heb kunnen leeren, noch voor geld, noch voor goede woorden, en er nooit eenen heb kunnen overhalen, op welke voorwaarden het ook weezen mogt, om mij eenige onderrichting te geeven.’ De schrijvers van het Essai histor. sur la col. de Surinam, Paramaribo, 1788, die een geheel hoofdstuk (II, blz. 63-76) wijden aan de ‘medicine, empirisme, supercherie des negres en general’ zeggen van den bekenden neger Quassi (zie QUASSIA AMARA) ‘ce prétendu sorcier, qui avait d'ailleurs beaucoup de connoissance’, dat hij in 1787 stierf ‘sans qu'on eut tiré de lui aucun secret quelconque.’ Uit hetgeen zij mededeelen blijkt dat men een onbepaald vertrouwen stelde in de geneeskunst der negers, die zij grootendeels voor bedrog hielden: ‘le meilleur remede [door den geneesheer toegediend] la plus exacte observation devient inutile, par le mélange qu'on y fait généralement de guérisons des Negres, qui jouent le plus grand rôle avec leurs herbes, & leurs prétendues guérisons, tant entre les Chrétiens qu' entre les Juifs, car, malgré la supercherie de ces empiriques, malgré leurs affreuses cérémonies indignes de tous ceux qui professent une réligion, ils sont tenus en Surinam comme des prophetes’. En dan geven zij een uitvoerig verhaal ‘de la façon ordinaire dont ces Nègres opèrent leurs guérisons’. Vermakelijk is hun mededeeling, dat de meeste dier negerdokters niets van de geneeskrachtige planten wisten en bij de apothekers geneesmiddelen gingen koopen ‘dont ils ignorent les vertus, le plus souvent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 724]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
le nom, qu'il faut deviner ou conjecturer pour les fournir’. Niettemin ontzeggen zij den negers niet de kennis van vele geneeskrachtige planten en betreuren het dat men die niet van hen tracht te koopen ‘pour en faire un trésor pour l'humanité, aussitôt, qu'ils seront dirigés par des médecins expérimentés’. Hetgeen zij meer dan 1¼ eeuw geleden schreven is heden nog geheel van toepassing. Nog steeds is het vertrouwen in de ‘inlandsche’ geneesmiddelen zeer algemeen en er zijn geneesheeren, die daarvan ook gebruik maken in hunne practijk of althans het gebruik bij hunne patiënten dulden. Niet zelden ook laten patiënten, welke door een geneesheer behandeld worden, de door dezen voorgeschreven geneesmiddelen staan om inlandsche te gebruiken, van welker wonderbaarlijke uitwerking men soms de meest fantastische verhalen hoort, die, zonder eenige kritiek, grif geloofd worden. Enkele creoolsche familiën heeten in het bezit te zijn van onfeilbare middelen tegen deze of gene ziekte. Vele van die middelen zijn niet anders dan oude, in onbruik geraakte preparaten uit de apotheek. Tot dusver hebben de geneeskundigen zich weinig laten gelegen liggen aan een onderzoekder inlandsche geneesmiddelen langs den weg der analyse en der physiologische proefneming; en dit is te betreuren want onder die middelen zijn er zonder twijfel vele goede. Gedurende de gele koorts-epidemie van 1902 hoorde men van meer dan één lijder, die, met inlandsche middelen behandeld, herstelden. Dat er omtrent de doses der inlandsche geneesmiddelen de grootste willekeur heerscht behoeft geen betoog; feitelijk weet niemand het rechte daarvan. In den handel of in voorraad zijn die middelen niet; zij moeten telkens voor het gebruik gezocht worden en het is aan twijfel onderhevig of hij of zij, die dat doet, steeds de bedoelde plant kent. Dit kan het gebruik van inlandsche geneesmiddelen tot een gevaar maken. Gewoonlijk zijn het versche plantendeelen, die men gebruikt. De geneesmiddelen aan het dierenrijk ontleend - zooals kakkerlakken in stroop gekookt tegen kinkhoest, een duizendpoot levend in olie gedaan en deze uitwendig gebruikt bij boeboe (zie FILARIOSE), het gebruik als bekertje van het gedroogde strottenhoofd van den brulaap tegen stotteren - geraken in onbruik. In eere zijn nog fijngemaakte hoorns van herten tegen stuipen bij kinderen, slangenvet tegen rheumatiek en eenige andere. De litteratuur over de inlandsche geneesmiddelen is zeer schaarsch. Dr. J. Sack, scheikundige bij het Dep. van den Landbouw in Suriname, heeft een goed werk gedaan met het bijeenbrengen van hetgeen men daarvan weet. Zie zijn artikel ‘Dierlijke en plantaardige producten, welke als geneesmiddel in Suriname gebruikt worden’ (Pharmaceutisch Weekblad 1912, nos. 6 en 7; en van denzelfden schrijver een artikel over hetzelfde onderwerp in Bulletin no. 13, Sept. 1908 van de Inspectie v.d. Landb. in West-Indië; en in Bulletin no. 23, Maart 1910 zijn art. Plantaardige voortbrengselen van Suriname). Aan de opsomming laat hij deze opmerkingen voorafgaan: ‘Het gebruik van inlandsche geneesmiddelen neemt langzamerhand af. Het meest worden nog aangewend baden met verschillende kruiden bij bevallingen. Slechts enkele personen zijn nog bekend met de stoffen, die als geneesmiddel werden gebruikt, zoodat de kennis dreigt verloren te gaan en dus het verzamelen ervan zijn nut heeft. Slechts die geneesmiddelen zijn opgesomd, die aan verschillende personen in de verschillende deelen der kolonie bekend zijn. Omtrent de te nemen hoeveelheid van het geneesmiddel is niets bekend, daar door de verschillende personen ook andere hoeveelheden genomen worden.’ Dat niet alle geheime middelen der negers zijn medegedeeld spreekt van zelf. Uit de lijst blijkt dat een groot aantal plantenfamiliën geneesmiddelen leveren. In deze Encyclopaedie zijn ze telkens bij de planten medegedeeld, meestal ontleend aan Dr. Sack's beschrijving. Een merkwaardige lijst van ‘Zauber- und Heilmittel’ deelde Jhr. L.C. van Panhuys mede op het 16e intern. Amerikanisten-Congres in 1909 (zie de Verhandlungen, blz. 532-537 en ook blz. 69 v.h. Intern. Arch. f. Ethnogr. 1898). Een belangrijke rol in de inlandsche geneeskunde spelen de inentingen; zooals bij SNEKI-KOTI is opgemerkt zijn de negers wat het inoculatie-begrip betreft Europa vóór geweest. Inentingen worden gedaan tegen slangenbeten, tegen syphilis, tegen het gift van alle mogelijke bijtende en stekende insecten, tegen urethritis, dermatosen, filariose, enz. Bij voorkeur worden zulke inoculaties gedaan op of om en bij de gewrichten, omdat de inoculatiestof dan beter of sneller in de circulatie wordt opgenomen. De inoculaties worden zoowel curatief als preventief gemaakt. Daarmede gaat in sommige gevallen een strenge diaetetiek gepaard. Vele spijzen zijn gedurende korteren of langeren tijd aan de ingeënten verboden (zie Dr. Ch. Baëza, Medisch Weekbl. 16 Jan. 1904). Bij de arbeiders in de goudvelden en de balatableeders staan patentmiddelen, vooral Engelsche en Amerikaansche, in hooge eere; zonder Painkiller, Linament, Chlorodine, enz. gaan ze het bosch niet in. Van de planten die op St. Eustatius, Saba en St. Martin als geneeskrachtig worden beschouwd gaf I. Boldingh in Bulletin no. 38 (Dec. 1907) van het Kol. Museum te Haarlem een uitvoerige lijst met een vergelijkend overzicht van het medicinaal gebruik, dat bij verschillende schrijvers over die planten wordt gevonden. In de inleiding geeft hij den medici op de eilanden den raad de waarnemingen over de geneeskracht der verschillende planten te controleeren. Ten slotte zij hier nog genoemd Les plantes médicinales et toxiques de la Guyane française (Catalogue, raisonné et aphabétique) par le Dr. Edouard Heckel, Macon 1897. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vomer setipinnis(Mitch.) Gill. Paardekop, Pap. Fam. Carangidae. Zeevisch. Verspreiding: Aan beide kusten van tropisch Amerika. Lichaam sterk zijdelings gedrukt, naar de randen dun uit-uitloopend; zijlijn sterk gebogen, op het achterste deel met zwakke schilden. De zachte rug- en aarsvin zijn zeer laag; de borstvinnen sikkelvormig. Deze visch is van boven groenachtig, van onderen goud- of zilverachtig. De jonge vischjes hebben een zwarte vlek bij het begin van het rechte deel der zijlijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 725]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bladeren en kleine regelmatig gebouwde bloemen in pluimen. De vrucht is ongeveer eirond, springt met twee kleppen open en bevat slechts één zaad. Het hout is zeer duurzaam en gezocht als bouwhout en om zijn mooie bruine tint ook als meubelhout. Het wordt wel voor het beste Surinaamsche hout gehouden. De bast bezit wormdrijvende eigenschappen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vredescontracten met de boschnegers.Op blz. 154 van het art. Boschnegers is gezegd dat de tekst van de nieuwe overeenkomsten in 1835 met de Saramaccaners, in 1837 met de Aucaners en in 1838 met de Matoeari-negers gesloten niet zijn openbaar gemaakt. Dit is nu geschied in deel 71 van de Bijdr. tot de taal-, land- en volkenk. v. Ned. Indië (1916) blz. 371-411, onder den titel ‘Politieke contracten met de Boschnegers in Suriname’. Voorts zijn daarin opgenomen eenige stukken van jongere dagteekening betreffende de Boschnegers. In den aanhef zegt de ongenoemde bewerker: ‘Hoewel het regeeringsreglement van Suriname over de Boschnegers en de Indianen in het binnenland dier kolonie niet rept, en zij ook bij de totstandbrenging van die wet niet ter sprake kwamen in de Staten Generaal, bewijst toch jaarlijks de Surinaamsche begrooting alreeds, dat kennis van de verhouding van ons Bestuur tot hen en hun hoofden noodzakelijk is, wil men zich van de werkelijke toestanden in dat binnenland een denkbeeld vormen’. En in een naschrift: ‘De ambtelijke gegevens, in het vorenstaande verwerkt, geven blijk, hoe weinig moeite men tot voor kort van regeeringswege heeft genomen om van de bestuursinzettingen der Boschnegers nader op de hoogte te komen, om de juiste gezagsverhouding van het Bestuur tot hen te bepalen, en om de omtrent hen opgedane wetenschap bekend te maken’. Ook het slot van het naschrift volge hier: ‘Thans, nu - met name door de schitterende reeks expedities naar het binnenland van Suriname - de meening voor goed verlaten is, alsof dat binnenland met zijn bevolking geen belangstelling zou verdienen, schijnt een jaarlijksche paragraaf in hoofdstuk B van het koloniaal verslag van Suriname, speciaal aan de Boschnegers en aan de niet minder veronachtzaamde Indianen gewijd, een redelijk verzoek’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vreemdelingen.Vreemdelingen zijn alle personen, die niet tot de Nederl. staatsgemeenschap behooren. (Zie ook art. 12 der wet op het Ned. en Ingezetenschap van 12 Dec. 1892, Stbl. No 268, zooals dat art. gewijzigd is bij de wet van 10 Febr. 1910, Stbl. No 56). Tusschen een bepaalden staat en de vreemdelingen bestaat geen natuurlijk verband. Volgens het volkenrecht kunnen dezen daarom geen aanspraak maken op de bescherming en den bijstand, waarop de onderdanen van zulk een staat recht hebben. Op diens grondgebied behoeven zij niet te worden toegelaten. Bevinden zij zich daar reeds, dan kunnen zij, zelfs na toelating, worden verwijderd. Zoolang die verwijdering niet heeft plaats gehad bestaat er natuurlijk wel een rechtsverhouding tusschen hen en den staat, onder wien zij verblijven en aan wiens gezag zij zich moeten onderwerpen. Maar die rechtsverhouding behoort meer tot het inwendige recht der staten dan tot het volkenrecht; indien er ten minste - en dit geldt voor al het voorafgaande - geen verdragen bestaan, waaruit het tegendeel voortvloeit. Bij de beschouwing van het inwendige staatsrecht ten opzichte van vreemdelingen moet men onderscheid maken tusschen het zoogenaamde publiek- en het privaatrecht. In het privaatrecht heeft de uitzonderingstoestand, waarin de vreemdelingen zich vroeger bevonden, reeds lang geleden plaats gemaakt voor een nagenoeg volkomen rechtsgelijkheid met de onderdanen. Dit is ook in Suriname en Curaçao het geval. De artt. 4 van de Regeeringsreglementen geven aan allen, die zich op het grondgebied van deze koloniën bevinden gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goed, en volgens de Algemeene Bepalingen van Wetgeving behoorende bij de codificatie van 1868 (niet in G.B. en P.B. opgenomen) is het burgerlijk recht voor allen hetzelfde. De enkele uitzonderingen op dit laatste beginsel zijn van ondergeschikt belang. Maar deze rechtsgelijkheid kan natuurlijk niet verhinderen dat de vreemdelingen soms aan hun eigen wetten onderworpen blijven. Daardoor kunnen botsingen ontstaan tusschen verschillende wetgevingen (men denke bijv. aan gemengde huwelijken, aan sterfgevallen van onderdanen in den vreemde, enz. enz.). Deze botsingen of conflicten brengen ons op het terrein van het zoogenaamde Internationale Privaatrecht. Wel is waar zijn de hoofdbeginselen, volgens welke die conflicten moeten worden opgelost, naar het voorbeeld van het moederland opgenomen in de zoo juist genoemde Algemeene Bepalingen, die tot het nationale privaatrecht behooren; maar deze regelen voorzien niet voldoende in de veelsoortige moeilijkheden, die zich kunnen voordoen. Daarom is men sedert eenigen tijd bezig met de regelen voor de oplossing van die conflicten in internationale overeenkomsten vast te leggen. De meeste van die overeenkomsten kwamen te 's-Gravenhage tot stand. In de verdragen betreffende het huwelijk, de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed, en de voogdij van minderjarigen is de werking tot Europa bepaald en zijn de koloniën uitgesloten (Stbl. 1903 Nos. 231-233 resp. artt. 9, 10 en 10). In die omtrent het huwelijksgoederenrecht, (Stbl. 1907 No. 198 en 1912 No. 285, art. 12 lid 2) de curateele (Stbl. 1907 No. 199 en 1912 No. 286 art. 16, lid 2) en de burgerlijke rechtsvordering (Stbl. 1907 No. 197 en 1909 No. 120, art. 26 lid 2) is de mogelijkheid van toetreding der koloniën voorbehouden, maar daarvan is tot dusver nog geen gebruik gemaakt. Hetzelfde is het geval met de verdragen betreffende aanvaring, en hulp en berging (Stbl. 1913 Nos. 26/7 en 74/5). Ten aanzien van de herziene Berner conventie nopens het auteursrecht (Stbl. 1911 No. 197 en 1912 No. 323) heeft de Koningin zich bij de goedkeuringswet (zie eerstgenoemd staatsblad) voorbehouden voor Nederland en zijn koloniën toe te treden, maar de toetreding (1 Nov. 1912) geschiedde alleen voor het moederland. Daarentegen zijn de verdragen tot bescherming van den industriëelen eigendom (Unie van Parijs van 20 Mrt. 1883, laatst gewijzigd te Washington 2 Juni 1911 en de schikking van Madrid van 14 April 1891, laatst gewijzigd te Washington 2 Juni 1911 (zie Stbl. 1913 Nos 104 en 142) wèl in de koloniën afgekondigd (zie G.B. 1913 Nos 39 en 40 en P.B. 1913 Nos. 32 33) en is bij het nog niet bekrachtigde verdrag tot unificatie van het wisselrecht (23 Juli 1912) uitdrukkelijk bepaald dat het zich ook tot de koloniën der contracteerende staten uitstrekt, tenzij dat wordt uitgesloten (art. 1 lid 2). In dit verband zij ten slotte volledigheidshalve nog de aandacht gevestigd op: 1o het verdrag Ned.-Italië van 11 April 1868 (Stbl. 1869 Nos. 43 en 71) betreffende de wederzijdsche erkenning van naamlooze en andere vennootschappen, waarin ten aanzien van de Nederlandsche koloniën, uitdrukkelijk wordt bepaald, dat de Italiaan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 726]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche vennootschappen evenals vroeger bewilliging van het koloniaal bestuur moeten verkregen hebben om er eenige rechten te kunnen uitoefenen en dat de Nederl. vennootschappen, die den zetel harer werkzaamheden in die koloniën hebben, in Italië aan dezelfde verplichting onderworpen zijn; 2o. het verdrag Ned.-Griekenland van 2/15 Oct. 1903 (Stbl. 1904 No. 281 en 1905 No. 61) betreffende hetzelfde onderwerp, dat omtrent de koloniën zwijgt; 3o. het verdrag Ned.-Duitschland van 11 Febr. 1907 (Stbl. 1908 Nos. 11 en 96) betreffende hetzelfde onderwerp, hetwelk volgens art. 3 ook toepasselijk is op het onder Duitsche bescherming staand gebied en op de Nederlandsche koloniën, als ook op de consulaire rechterlijke ressorten der beide verdragstaten (in Suriname en Curaçao nog niet afgekondigd); 4o. het verdrag Ned -Zweden van 26 Febr. 1908, betreffende de strandvonderij (Stbl. 1908 No. 372, 1909 No. 13), dat niet voor de koloniën geldt; 5o. het verdrag Ned.-Rusland van 29 Sept. 1911 (Stbl. 1913 Nos. 102 en 352) betreffende hetzelfde onderwerp met een soortgelijke bepaling (G.B. 1913 Nos. 65 en 66, P.B. 1913 Nos. 54 en 55); 6o. het verdrag Ned.-Noorwegen van 7 Maart 1911 betreffende steun aan schipbreukelingen (Stbl. 1911 No. 139), afgekondigd in G.B. 1913 No. 14 en P.B. 1913 No. 12, welk verdrag, evenals het volgende, in privaatreehtelijk opzicht, een grensgeval vormt; 7o. het verdrag Ned.-Zweden van 19 Sept. 1913, betreffende hetzelfde onderwerp (Stbl. 1913 No. 372) afgekondigd in G.B. 1913 No. 71 en P.B. 1913 No. 59; 8o. de verschillende verdragen van handel en scheepvaart en de consulaire overeenkomsten, waarin meermalen bepalingen van privaatrechtelijken aard voorkomen en waarvan de zoogenaamde meestbegunstigingsclausule haar werking dikwijls ook over privaatrechtelijke onderwerpen uitstrekt. Deze verdragen gelden nu eens wèl en dan weer niet voor de koloniën. Om een voorbeeld te noemen is het handelsverdrag met Japan van 6 Juli 1912 (Stbl. 1913 No. 389), hetwelk ook bepalingen inhoudt over de wederzijdsche erkenning van vennootschappen, met enkele voorbehouden uitzonderingen ook op onze koloniën toepasselijk. Het publiekrecht is uit den aard der zaak minder vrijgevig tegenover vreemdelingen. Gewoonlijk missen dezen publiekrechtelijke bevoegdheden, zooals kiesrecht, benoembaarheid, enz. Bovendien staan zij bloot aan de mogelijkheid van uitzetting (zie aldaar) en uitlevering (zie aldaar). Zoo is de toestand dan ook in het moederland. In Suriname en Curaçao gaat men echter minder ver. In de Regeeringsreglementen wordt het kiesrecht en de verkiesbaarheid niet aan de nationaliteit vastgeknoopt, maar aan het ingezetenschap (zie aldaar), hetwelk door Nederlanders alleen iets gemakkelijker wordt verworven dan door anderen. De benoembaarheid tot openbare bedieningen (artt. 7) wordt in het algemeen zonder eenig voorbehoud aan de regeling bij koloniale verordening overgelaten. (Zie G.B. 1889 no. 29 en P.B. 1906 no. 11). Alleen voor bedieningen door den Koning op te dragen wordt het Nederlanderschap vereischt, òf, en ziedaar weder een matiging van den eisch, het geboren zijn uit in de West-indische koloniën gevestigde ouders. Bij de regeling van de toelating en uitzetting mag volgens de artt. 6 der Reg. Regl. niet de nationaliteit als toetssteen van het geoorloofde worden gebezigd, maar alleen de vraag of men in de kolonie gevestigd is, dan wel van rijkswege daarheen werd gezonden. Alleen ten aanzien van de uitlevering geldt sinds 1884 het kenmerk van de nationaliteit (artt. 5). Slechts vreemdelingen kunnen worden uitgeleverd. Vooral met het oog op de uitlevering, blijft dus ook voor Suriname en Curaçao de vraag van belang, wie als vreemdelingen te beschouwen zijn. De beantwoording van die vraag hangt af van deze andere: wie behooren tot de Nederlandsche staatsgemeenschap? De in bijzonderheden afdalende regelingen van de nationaliteit zijn betrekkelijk van den nieuweren tijd. Het heeft dan ook geen belang verder terug te gaan dan tot het Nederlandsch Burgerlijk Wetboek van 1838. De artt. 5-12 daarvan bevatten een regeling van het Nederlanderschap. Het territoriaal beginsel stond in deze regeling op den voorgrond. In de eerste plaats werden dan ook tot Nederlanders verklaard, allen die binnen het koninkrijk of deszelfs koloniën uit daar gevestigde ouders geboren waren. De andere middelen, waardoor men de Nederl. nationaliteit kon bekomen - zooals naturalisatie, huwelijk, enz. - blijven, evenals de wijzen, waarop men die weder kon verliezen, hier en ook verder, buiten beschouwing. Krachtens deze regeling bezat dus de eigen bevolking van onze koloniën, zoowel in Oost- als in West-Indië, den staat van Nederlander. Deze toestand werd eenigszins anders door het inwerkingtreden van de wet van 28 Juli 1850, Stbl. No. 44, ter uitvoering van art. 7 der Grondwet (van 1848). Deze wet regelde het Nederlandschap ‘ten aanzien van het genot van burgerschapsrechten’. Ook zij huldigde het territoriale beginsel; maar zij deed dat eenigszins anders. Alleen de geboorte binnen het rijk in Europa werd als kenmerk aangenomen. De koloniën werden niet genoemd. De vraag wat onder burgerschapsrechten moest worden verstaan en hoe de twee regelingen zich tot elkander verhielden, kan thans buiten beschouwing blijven. Alleen zij er hier op gewezen dat de eigen bevolking van onze koloniën volgens de wet van 1850 niet den staat van Nederlander bezat. Aan dezen tweeslachtigen toestand werd een einde gemaakt door de wet van 12 December 1892 (Stbl. No. 268) op het Nederlanderschap en het ingezetenschap. Deze wet huldigt, in tegenstelling met de twee door haar vervangen regelingen, het personaliteitsbeginsel. De nationaliteit van een kind hangt af van die der ouders; de plaats der geboorte heeft bijna geen invloed meer. De overgangsbepaling van deze wet verklaarde alle personen tot Nederlander, welke bij het inwerking treden er van dien staat bezaten, met uitzondering evenwel van hen, die in Nederl.-Indië als inlanders of daarmede gelijkgestelden werden beschouwd. Door deze uitzondering, die een gevolg was van een te elfder ure aangebracht amendement, ontstond een groot verschil tusschen den toestand in Oost- en dien in West-Indië. Hier bezat de gansche eigen bevolking, met inbegrip van de Boschnegers en Indianen, het Nederlanderschap, daar verbleef het reusachtige aantal inlanders zonder geregelde nationaliteit. Dit kon op den duur zoo niet blijven. De wet van 10 Februari 1910, Stbl. No. 55, houdende regeling van het Nederl. onderdaanschap van de bevolking van Nederl.-Indië, nam de inlandsche bevolking van dat land weder in het Nederl. staatsverband op en gaf haar de hoedanigheid van Nederlandsche onderdanen. Daardoor zijn er twee soorten van lidmaatschap der Nederl. staatsgemeenschap ontstaan, t.w. het Nederlanderschap, dat natuurlijk de hoedanigheid van Nederl. onderdaan omvat en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 727]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederl. onderdaanschap zonder meer. Alleen bij het ontbreken van beide hoedanigheden is men vreemdeling volgens het gewijzigde art. 12 van de wet van 1892. Het is buitengewoon jammer dat men de regeling van het Nederl. onderdaanschap tot Oost-Indië beperkt heeft. Ook in West-Indië, spec. in Suriname, had die veel nut kunnen stichten. Bij een meer algemeene strekking van de wet had men in de eerste plaats aan de Boschnegers en Indianen het Nederlandschap kunnen ontnemen, dat toch eigenlijk slechts een bespotting is. En van grooter belang is nog dat men dan een middel had gehad om de steeds talrijker wordende immigranten-bevolking aan den Nederl. Staat te binden. Met uitzondering van de Javanen, die als zoodanig Nederl. onderdaan zijn, blijven die immigranten en hun afstammelingen nu ten eeuwigen dage vreemdeling, tenzij zij zich volgens de wet van 1892 als Nederlander mochten laten naturaliseeren, een middel dat, ook met het oog op hun verhouding tot de Javanen, wel eens erger kon worden dan de kwaal.
G.J.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrijmetselarij.De vrijmetselarij heeft in de tweede helft van de 18de eeuw haar weg naar Suriname gevonden. J.D. Kunitz, die in 1805 te Erfurt een eigenaardig boekje uitgaf, ‘Surinam und seine Einwohner’, behandelt de vrijmetselaarsbijeenkomsten onder de ‘Vergnügungen der Einwohner’. ‘Ueberhaupt scheinen ihre Zusammenkünfte sich immer in eine Gasterei zu endigen.’ De christelijke vrijmetselaars hadden, volgens Kunitz, twee loges, La Salle, de oudste en voornaamste, die men verder niet vermeld vindt, en Concordia, in 1770 gesticht, de grootste, omdat ieder burger, ‘die een rechtschapen man was,’ daarin opgenomen kon worden. Het gebouw werd in 1773 ingewijd. Een in 1778 door het Hollandsche officierskorps gestichte loge, la Vigilance, bleef slechts kort in stand. In 1787 stichtten de Israëlieten een eigen loge, waarschijnlijk De Standvastigheid geheeten. Volgens Teenstra, De Landb. in de kol. Suriname, Gron. 1835 II 122, zou deze in 1786 ingewijd zijn; verder maakt hij nog melding van de loge l'Union, die in 1773 zou ingewijd zijn, waarvan het gebouw door den brand van 1821 verwoest werd, waarna het eerst 4 April 1829 weer in werking is gekomen; ook deze loge had meerendeels Israëlieten tot leden. De Surinaamsche Almanak voor 1830 vermeldt Het kapittel voor de hooge orden: Prudentia, Concordia, De Standvastigheid en L'Union. Deze wordt in den Almanak voor 1839 voor het laatst vermeld. De drie anderen komen nog voor in den Almanak voor 1847, de laatste van de serie. Van Sypesteyn noemt in zijn in 1854 verschenen Beschr. v. Suriname alleen de loge Concordia. Tusschen 1847 en 1854 moeten de andere dus opgehouden hebben te bestaan. Het oorspronkelijke gebouw van Concordia aan de Saramaccastraat is door de R.K. Missie gekocht en in een kerk, de Santa Rosakerk, omgezet. De loge, thans aan de Gravenstraat gevestigd, bezit een zeer goede bibliotheek. Op Curaçao werd de Loge De Vergenoeging in 1787 opgericht en na een 24 jaren rusten in 1854 heropend. Op 3 Juli 1869 werd de maçonnieke tempel ingewijd. G.J. Simons, Beschr. v.h. eiland Curaçou, Oosterwolde 1868, maakt melding van de Engelsche Loge Perfecta Igualdad, geïnstalleerd 13 Febr. 1849 en werkende onder het Groot Oosten van Nieuw-Granada en van een andere Igualdad, geïnstalleerd 28 Oct. 1855, werkende onder het Groot Oosten van Engeland. A.T. Brusse, Curaçao en zijne bewoners, Curaçao 1882. blz., 17 spreekt nog van een Loge Acacia op Scharloo, een der wijken van Curaçao's hoofdplaats. Thans bestaan nog de loges Igualdad en De Vergenoeging. St. Eustatius heeft in zijn bloeitijd twee Loges gehad. Van de gebouwen zijn zelfs de ruïnen niet overgebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Suriname.Onder dit hoofd zijn voornamelijk die vruchten opgesomd, welke te Paramaribo ter markt komen, of werkelijk algemeen gegeten worden. Er zijn bovendien een aantal vruchten, die wel eens gegeten worden, maar toch niet onder de bovengenoemde rubriek vallen. De botanische beschrijvingen vindt men onder de afzonderlijke hoofden in deze Encyclopaodie, n.l. onder de wetenschappelijke benamingen. Advokaat, Persea gratissima Gärtn. (Fam. Lauraceae), een boom met vruchten, iets gelijkende op een peer. De vrucht wordt rauw gegeten, met peper en zout bij brood, of met sherry, madera of een dergelijken drank. Er zijn vele varieteiten, die zeer verschillen in grootte en fijnheid van smaak; de smaak schijnt vooral samen te hangen met het vetgehalte, dat betrekkelijk hoog is, nl. 4-5%. Akie, vrucht van Blighia sapida Kön. (Fam. Sapindaceae). Op de West-Indische eilanden wordt zij voor allerlei schotels gebruikt; het eetbare gedeelte wordt grootendeels gevormd door den zaadrok of arillus (zie Bulletin no. 22 Dec. 1909 v.h. Dept. v.d. Landb. in Suriname). In Suriname zijn maar enkele boomen aanwezig; de eersten zijn ingevoerd op plantage Oldenburg. Ananas, de schijnvrucht van Ananas sativus, Schult. fill. (Fam. Bromeliaceae). De plant groeit vooral op zandigen bodem; o.a. worden bij Lelydorp goede ananassen gekweekt. De Indiaansche ananas heeft wit vleesch en is minder geurig; de vorm is ronder. De andere soorten zijn geel van binnen. Ananas bevat geen zetmeel, maar wel rietsuiker en invertsuiker. Voor het uitplanten gebruikt men de uitloopers, of wel den kop van de vrucht zelve, en dan duurt het ongeveer 15 maanden eer men rijpe vruchten verkrijgt. Men kan vrijwel te allen tijde planten; dikwijls wordt in Jan. geplant; de vruchten rijpen dan in Oct. of Nov. Men gebruikt de ananas op allerlei wijze, rauw, gestoofd en geconserveerd. Awarra, Astrocaryum segregatum Drude. (Fam. Palmae). De vruchten, die in lange trossen voorkomen, worden uit de hand gegeten (zie voorts onder ASTROCARYUM SEGREGATUM). Ze komen in den drogen tijd in groote hoeveelheden aan de markt. De Indianen en Boschnegers drogen de pit, halen de kern er uit, stampen die en verkrijgen daaruit door koken een heldere olie, die ze voor hunne geweren en als bak-olie gebruiken, de Indianen ook als haarolie. Andere palmvruchten die gegeten worden, vooral door kinderen zijn: de maripa (Maximiliana) de pramaka (Astrocaryum paramaca) en de kiskissi-maka (Bactris). Over de koemboe zie OENOCARPUS. Bacove. Zie aldaar. Birambi, vrucht van Averrhoa Bilimbi Linn. en Franschman-birambi, afkomstig van Averrhoa Carambola Linn. (Fam. Oxalidaceae). De boomen zijn caulifloor, d.w.z. de vruchten worden aan het oudere hout voortgebracht. Van de Averrhoa Bilimbi komen in Suriname twee variëteiten voor, een met langwerpige, een met ronde, gegleufde vruchten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 728]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Birambi's worden bijna uitsluitend als zuur gegeten, waarvoor ze in azijn gelegd worden. De vruchten zijn scherpzuur door het vele zuringzuur, dat ze bevatten. Franschman-birambi wordt op dezelfde wijze en ook rauw gegeten; de vruchten zijn grooter en in 't algemeen minder zuur; ze lijken meer op de Oost-Indische blimbi; het blad van den boom is fijner dan bij de gewone birambi. Broodboom. Hieronder verstaat men twee variëteiten van Artocarpus, n.l. de Otaheite- en de Kastanje-broodboom. Van de eerste wordt het vruchtvleesch gegeten; de zaden zijn onvolledig ontwikkeld of ontbreken geheel. Men snijdt de heele vrucht als ze nog niet geheel rijp is, in schijven, die in de zon gedroogd en daarna fijngestampt worden. Ook kookt men de stukken soms als de aardappel. De samenstelling is:
Van de kastanje-broodboom eet men de pitten; ze doen in smaak aan kastanjes denken, worden evenals deze gekookt met wat zout. De samenstelling verschilt sterk met die van de andere broodvrucht; de pitten bevatten n.l. 60% water en slechts 25% zetmeel. Naast deze komt nog een derde soort voor, de Jack tree, met niet-ingesneden bladeren. De vrucht, en wel de geheele vrucht, wordt bepaaldelijk door Britsch-Indiërs gegeten; ze noemen haar katahar. Citrussoorten (Fam. Rutaceae). De determinatie der verschillende variëteiten is nog onzeker; wellicht zijn eenige hier als afzonderlijke soort opgegeven boomen slechts variëteiten of kruisingsproducten (zie onder de hoofden op blz. 205). Suriname brengt een aantal soorten voort: alamoen, Curaçaosche alamoen, citroen, Curaçaosche oranje of mandarijn, lemmetje, zoete en zure oranje, sinaasappel, sukade. Verschillende groepen zijn te onderscheiden: teneerste de alamoengroep, waarvan de leden waarschijnlijk behooren tot de soort C. decumana L.; er zijn echter ook kruisingen met den gewonen sinaasappel of met de mandarijn. In het algemeen zijn de alamoenen de grovere soorten; de vruchten zijn grooter, de schil is dikker en de buitenkant ervan harder; de vliezen zijn taai en het vleesch, dat bij de Surinaamsche soorten altijd geel is, is meestal minder saprijk dan van sinaasappelen. Ze zijn in vele opzichten verwant met de Oost-Indische pompelmoes en de Amerikaansche ‘grape fruit’. De naam pompelmoes wordt ook in Suriname gebruikt voor de grofste soorten. De sukade (Citrus medica) behoort misschien hierbij; sukade is de geconfijte schil der vruchten. De tweede groep is die der Curaçaosche oranjes (C. nobilis Lour). Dit zijn de vruchten die in Europa als mandarijnen bekend staan. Men onderscheidt hierin twee vormen: bij de een is de vrucht aan de zijde tegenovergesteld aan die van den steel, vlak, bij de andere eenigszins puntig. In de districten Coronie en Nickerie komt van C. nobilis met een of andere alamoensoort een kruising voor met zeer losse schil, een der fijnste Surinaamsche vruchten. De zure oranje (C. vulgaris Risso) staat eenigszins afzonderlijk; de zoete staat tusschen sinaasappel en zure oranje in; de schil zit losser en ook het vleesch is losser. De smaak der zoete oranjes is eenigszins gekruid. Zure oranjes worden vaak geconfijt gegeten. Geheel alleen staan de lemmetjes (C. limetta Risso) en citroenen (C. limonum Risso). Deze beiden en de zure oranjes worden dikwijls voor limonade gebruikt; het sap van lemmetjes met water en suiker heet creool. Lemmetjes worden in zout ingelegd, en als zoute lemmetjes in soep gegeten. Sap van citroenen en lemmetjes wordt ook gebruikt als poetsmiddel voor koper, enz. In vroeger jaren werd uit Coronie in vrij groote hoeveelheid lemmetjessap uitgevoerd. De Surinaamsche sinaasappelen kenmerken zich door hunne saprijkheid, zoetheid en aangenamen smaak. De kleur der vruchten is groengeel, bij volle rijpheid goudgeel. Over 't algemeen hebben zij harde vliezen en vrij veel pitten. De sinaasappel is met de bacove de eenige vrucht die op vrij groote schaal, ook voor uitvoer, wordt gekweekt. Tot voor eenige jaren was van een bepaalde cultuur nog geen sprake; men vond op de plantages en grondjes in de omgeving van woningen eenige boomen, waarvan de vruchten meer bestemd waren voor eigen gebruik, en voor den verkoop op de markt te Paramaribo. Pas de laatste jaren is men zich meer op de cultuur gaan toeleggen; thans vindt men op verschillende plantages belangrijke aanplantingen. De eerste was op Voorburg; verder wordt de cultuur o.a. beoefend op Vredenburg en La Liberté. De aanleiding tot deze uitbreiding waren de goede prijzen, die de Surinaamsche sinaasappelen op de Europeesche markt hebben behaald. Daarenboven rijpen zij van Juli tot Sept. en in dien tijd is de sinaasappel-oogst in Spanje en Italie afgeloopen. Bij verscheidene proefzendingen naar Nederland kwamen de vruchten in uitmuntenden staat aan, waardoor het bewijs geleverd werd, dat de uitvoer daarheen mogelijk is en een belangrijk artikel voor Suriname kan worden Er zijn ook pogingen gedaan een afzetgebied in West-Indië te vinden, o.a. op Barbados en Curaçao. Bijna alle vruchtdragende, groote boomen zijn opgekweekt uit zaad. Zaailing-sinaasappelen worden met hun achtste jaar ongeveer vruchtdragend; de dracht is soms zeer overvloedig; boomen met een opbrengst van twee tot drie duizend vruchten per jaar zijn geen zeldzaamheid. Door het Departement van Landbouw zijn een aantal in het buitenland als zeer goede variëteiten bekend staande sinaasappelen ingevoerd, waaronder vooral uitmunten de variëteiten Lambs Summer, Ruby, en Sandford Mediterranian. Deze variëteiten worden veredeld door ze op de onderstammen van zure-oranjes te oculeeren. De veredelde sinaasappelen beginnen reeds met het 3e of 4e jaar vrucht te dragen. De sinaasappelen verlangen een goed gedraineerden zand- of lichten kleibodem. Ze worden op een afstand van 20-25 voet geplant. Gomziekte komt vooral onder de zaailing-sinaasappelen voor; de op de zure oranje geoculeerde boomen hebben minder last daarvan; de zure oranje is voor de gomziekte zoo goed als onvatbaar. Schildluizen als Chyonospis citri, Mytilaspis citricola en Lecanium, komen voor, maar worden bestreden door de boomen te besproeien met petroleum-emulsie of harspraeparaten. Curaçaosche appel, op Curaçao Kaasjoe di Surinaam genoemd. Eugenia javanica Lam. (Fam. Myrtaceae), wordt rauw gegeten en smaakt eenigszins flauw. Druif. De teelt is van geen beteekenis. Granaatappel, Punica granatum L. (Fam. Punicaceae). De vruchten worden in Suriname niet groot en geurig, en daarom weinig gegeten. De plant kweekt men bepaaldelijk om den wortelbast, die als worm-afdrijvend middel gebruikt wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 729]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de bast van den stam bevat het werkzame bestanddeel, het pelletiërine. Guave, de vrucht van Psidium guajava L. (Fam. Myrtaceae). De zeer smakelijke vruchten worden op verschillende manieren gebruikt: gestoofd als compote, als gelei en als guave-jam. Er is een zure variëteit met rood en een zoete met wit vruchtvleesch; de zure wordt voor gelei gebruikt. Het vruchtvleesch bevat rietsuiker en invertsuiker. Kaneelappel, Anona squamosa L. (Fam. Anonaceae). Deze zeer lekkere vrucht wordt rauw gegeten en bevat ± 17% koolhydraten nl. zetmeel, rietsuiker en glucose. Kasjoe, Anacardium occidentale L. Zie aldaar. Kasjoema, Anona reticulata (Fam. Anonaceae) lijkt veel op den kaneelappel, maaar de vrucht is minder geschubd en grooter; de smaak is zoeter. Kers. Er komen drie planten voor, die kers heeten; de geribde kers is afkomstig van Malpighia punicifolia L. (Fam. Malpighiaceae), wordt alleen voor stoven of confijten gebruikt; de Surinaamsche kers van Eugenia uniflora L. (Fam. Myrtaceae); de baby-kers, baby-apple of governor's plum van Flacourtia Rohan Z. en M. (Fam. Flacourtiaceae), een boom of heester. Deze kers wordt vóór het gebruik met de vingers gekneed of tusschen de handen gerold, waardoor de zure smaak vermindert. De boom heeft aan den stam groote, vertakte doorns, aan de jonge takken enkelvoudige en nog eenigszins buigzame doorns. Knippa, de vrucht van Melicocca bijuga L. (Fam. Sapindaceae), heeft een eenigszins wrangen smaak en wordt 't meest door kinderen gegeten. Om de vrij groote fit zit slechts een dun laagje vruchtvleesch. Mammì, Mammea americana L. (Fam. Guttiferae). De vruchten zijn bijna bolrond, de diameter is vaak 15 cM, de schil bruin en leerachtig. Ze worden rauw gegeten, maar ook tot moes gekookt. Manje, vrucht van Mangifera indica L. (Fam. Anacardiaceae). De manjeboom komt in Suriname zeer veel voor. Manje's hebben een groote pit met vezelige buitenlaag. Deze vezels verspreiden zich door 't vruchtvleesch; de waarde van de manjevariëteit hangt grootendeels af van de grootte van de pit en de hoeveelheid vezels in 't vleesch en verder van den geur. De vorm der vruchten is zeer verschillend; men vindt bijna ronde, en daarnaast langwerpige, die 2 tot 3 maal zoo lang als breed zijn. Tot de grovere soorten behoort de tétéimanja (draadmanje) met zeer veel vezels in 't vruchtvleesch; een betere soort is de taja-manja; de watra-soepoe is een groote manje met zeer veel sap, maar vrij onsmakelijk; de fijnste soorten zijn de Cayenne manjes. Het meerendeel der uit zaad verkregen manje-variëteiten is constant; toch ent men ze vaak op andere onderstammen om spoediger vruchtdragende boomen te krijgen. De samenstelling van het vruchtvleesch is als volgt:
De koolhydraten bestaan uit rietsuiker en glucose. De gele kleur is het gevolg van de aanwezigheid van carotine, dezelfde stof, die in den Europeeschen wortel voorkomt. De vruchten worden meerendeels rauw gegeten; men kan er ook een moes van maken. Door den Cultuurtuin zijn een aantal variëteiten uit andere landen, o.a. uit Java (Cheribon manje) ingevoerd. Markoesa, de vrucht van verschillende Passiflorasoorten (Fam. Passifloraceae) grootendeels slingerplanten. De vruchten hebben bij allen een dikken, looistofhoudenden buitenwand; de pitten liggen in een week, geleiïg vruchtvleesch. Men schept de middendoor gesneden vrucht uit en eet de pitten met het weeke vruchtvleesch, dat een zeer geurigen smaak heeft. Vaak wordt de vrucht met wijn, madera of sherry gegeten. Passiflora quadrangularis Linn. geeft de groote-of tuinmarkoesa; de plant wordt vaak bij huis gekweekt en over een prieeldak geleid. De vruchten zijn licht groengeel en 20-30 c.M. lang. De zeer welriekende schil wordt met suiker gekookt tot een moes. De Para-markoesa is afkomstig van Passiflora laurifolia L. en heeft de grootte van een eendenei. De kleur is oranje-geel; ze worden in het bosch, vooral in 't Para-district verzameld. De fluweel-markoesa, ongeveer van de grootte van een duivenei, heeft een dunne schil. De sneki-markoesa, afkomstig van een kruipende plant, de P. foetida L. is omgeven door een harige bijkelk. De vruchten zijn klein en worden bijna alleen door kinderen gegeten. Marmeldoosje is afkomstig van Randia formosa (zie aldaar) en wordt vooral door kinderen gegeten. Meloen, vrucht van verschillende Cucurbitaceae. Van de meeste soorten wordt telkens nieuw zaad ingevoerd, zoowel van de gewone meloen als van de watermeloen; feitelijk zijn ze dus geen echte Surinaamsche planten. Meloen of Spaansch-spek, ook kanteloep genoemd, is de vrucht van Cucurbita Melo; het is de vrucht, die in Nederland meloen heet, terwijl men in Suriname onder meloen gewoonlijk de watermeloen verstaat. De pompoen is een variëteit, die witte vruchten heeft en gestoofd gegeten wordt. De watermeloenen zijn afkomstig van Citrillus vulgaris Schrad. De verschillende variëteiten worden door kleine landbouwers en ook door de z.g. Hollandsche boeren bij huis gekweekt. Er worden groote massa's op de markt aangevoerd. Mispel. De vruchten onder dezen naam bekend, zijn afkomstig van verschillende boomen, behoorende tot de fam. Melastomataceae en zijn dus niet verwant aan de Europeesche mispel, die tot de Pomaceae behoort. Een uitwendige gelijkenis tusschen de vruchten is evenwel onmiskenbaar en zoo is de Surinaamsche mispel waarschijnlijk aan haar naam gekomen. Ook deze wordt gegeten wanneer ze beursch is en is dan beter van smaak dan haar Europeesche naamgenoot (zie BELLUCIA, LOREYA en MICONIA MACROPHYLLA). Mopé, Spondias lutea L. (Fam. Anacardiaceae), vruchten ter grootte van een abrikoos, met een zeer dun laagje vruchtvleesch. Ze worden rauw en gestoofd gegeten. Zie verder SPONDIAV LUTEA. Noten. Zie AARDNOOT en CARYOCAR. Papaja, Carica Papaya L. (Fam. Caricaceae). De vruchten zijn zeer verschillend van grootte; de lengte wisselt van 15 c.M.-35 c.M. af. Men eet de binnenlaag van den vruchtwand; het oranje-gele vleesch wordt rauw gegeten of tot moes gekookt Zie verder CARICA. Pomme de Cythère of Franschman-mopé, Spondias dulcis Forst. (Fam. Anacardiaceae). De vruchten der in Suriname voorkomende variëteiten zijn vrij groot; goed rijp worden ze rauw gegeten en zijn dan zeer smakelijk; ook kan er een bijzonder lekker moes van gekookt worden. De zaadwand heeft taaie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 730]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
draadachtige uitsteeksels, die door het vruchtvleesch loopen. Pommerak, afkomstig van Eugenia malaccensis Lam. (Fam. Myrtaceae). De vruchten zijn prachtig wijnrood, in grootte en vorm lijkende op een kleine peer; het vruchtvleesch is saprijk maar flauw; gestoofd geeft het een zeer smakelijke compote. De bloemen vallen sterk in het oog door de fraaie, violette meeldraden, waardoor de boom in den bloeitijd een prachtig gezicht oplevert. Pommeroos, Eugenia jambos L. (Fam. Myrtaceae) wordt rauw gegeten. Zie verder EUGENIA JAMBOS. Sapotille, vrucht van Achras sapota L. (Fam. Sapotaceae). De vrucht is ongeveer zoo groot als een eendenei en zoet van smaak; ze wordt rauw gegeten. Van de verschillende variëteiten zijn de langwerpige de fijnste. Sterappel, Chrysophyllum cainito L. (Fam. Sapotaceae), een boom met bladeren die aan de onderzijde goudgeel zijn. De vrucht wordt rauw gegeten. Er zijn twee variëteiten, groene vruchten met wit vruchtvleesch en donker gekleurde vruchten met donker vruchtvleesch; de eerste zijn de fijnste. Tamarinde, afkomstig van Tamarindus indica L. (Fam. Leguminosae) een boom, die, vooral als hij oud is, een eigenaardig knoestig voorkomen heeft. De vruchten zijn korte, gezwollen peulen met gewoonlijk 3 of 4 zaden; nadat de vruchtwand verwijderd is, kookt men de zaden in suikerstroop. Zoodoende krijgt men de tamarinde-stroop, die met water als limonade gedronken wordt; men kan de tamarinde ook confijten. Vanille, vrucht van Vanilla planifolia Andrews, een klimmende Orchidee. De in Suriname voorkomende soorten geven geen vruchten, die geschikt voor uitvoer zijn; in den handel eischt men vruchten van een bepaalde lengte; de Surinaamsche zijn te kort. Alles wordt daarom op de inlandsche markt verkocht. De Vanille wordt bereid door de rijpe vrucht even in kokend water onder te dompelen, waardoor ze gedood wordt, en daarna een dag of 7 in de zon te drogen, totdat de kleur mooi zwart is. De prijs in Suriname is 10-20 ct. per bereide vrucht of ‘stokje’, al naar de lengte. Zie verder VANILLA. Vijg. Van deze vrucht zijn er slechts enkele boomen te Paramaribo. Zuring, Hibiscus Sabdariffa L. (Fam. Malvaceae) een eenjarige struik, die in alle deelen een roode kleurstof bevat. De vrucht is omgeven door vijf groote vleezige schutbladen, die met water en suiker gekookt een frisch-zure gelei geven en even als bessensap gebruikt wordt. Ook laat men het sap met suiker en kruiderijen gisten tot ‘zuringbier’. Zuurzak, vrucht van Anona muricata L. (Fam. Anonaceae). De vruchtis grooter dan die van de beide andere Anona-soorten, de kaneelappel en de kasjoema. Op de oppervlakte zitten talrijke kleine, zachte stekels. Men krijgt een zeer smakelijken drank, door de rijpe vrucht uit te persen door een wijdmazige zeef, de dikke zoo verkregen massa met suiker te vermengen en met ijs af te koelen. In het vruchtvleesch zitten ± 6% koolhydraten, vooral als rietsuiker en een weinig glucose. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Curaçao.In 1817 blijkt er een bijster nauwkeurige telling van de vruchtboomen op het eiland te hebben plaats gevonden. In zijn verslag van 2 Juli 1817 (zie Curaçao in 1817, medegedeeld door Dr. J. de Hullu in de Bijdr. t.d. Taal-, Land- en Volkenk. v. Ned. Indië, 1913, deel 67, blz. 285) deelde de Gouv. Gen. A. Kikkert mede: ‘Thans zijn er hier 2256 oranjeappels, 406 Chinaappels, 765 schupappels, 18 pompelmoes, 147 granaatappels, 7 starappels, 9967 kokosnoten, 597 dadels, 2031 mispels, 1068 knippen, 1565 tamarinde, 239 wilde druiven, 1461 zuure limoenen, 274 zoete limoenen, 18 citroenen, 1251 zuurzakken, 3208 goyabes, 431 geelpruimen, 18 Spaansche pruimen, 1436 casjoe, 65 mango, 8 advocaatappels, 22 wilde amandels, 115 manajes, 489 papayes, 54 vijgen, 15 broodboomen, 7416 bananes, 2987 babokes, 4 pomme de rose’. Vele van de bovengenoemde vruchten worden nog in de hofjes op Curaçao gekweekt, het algemeenst de sapotille, daar mispel (pap. mispoe) genoemd. Iedere groote plantage heeft in haar hofje een groot aantal van deze boomen, groote exemplaren. Daar deze allen terzelfdertijd vrucht dragen, zijn de prijzen slecht. Alleen op de plantage Groot St. Joris plant men den boom nog aan; met heeft daar zeer goede soorten; tengevolge van geregelde bevloeiing dragen daar de nog jonge boomen het geheele jaar door, zoodat er wel winst op zit. Groot St. Joris en Suikertuintje voeren uit naar Venezuela, overigens moet alles ter plaatse verkocht worden. De langwerpige variëteit (mispoe-coco) is ook op Curaçao de beste. Na den mispel wordt de manje het meest in de boomgaarden gekweekt; hij groeit alleen daar waar de rotsgrond diep zit, dus in de diepe dalen. In regenarme jaren wordt de boom topdroog. Goede variëteiten komen op Curaçao slechts in enkele exemplaren voor. Volgens de berichten in de Curaçao'sche nieuwsbladen is er in 1916 op La Victoria een begin gemaakt met de teelt van druiven op eenigszins groote schaal. Sinaasappelen komen op het eiland zeer weinig voor; algemeen worden lemmetjes of zure lemoenen gekweekt, die veel van de schildluis te lijden hebben; de vruchten worden gebruikt om limonade te bereiden en spijzen zuur te maken. De oranje (pap. Laraacha) levert de vruchtschillen, die bij de bereiding van de bekende Curaçao-likeur en van het Angostura-bitter gebruikt worden. De uitvoer van de schillen is reeds van ouden datum. Aanplantingen van eenigen omvang, z.g. oranjerieën, heeft men alleen op eigendomsgronden (plantages); in den laatsten tijd wordt de boom op kleine schaal ook aangeplant op de gouvernementshuurgronden; men onderscheidt twee soorten, een met zoete eetbare vruchten, een met zure vruchten, die veel algemeener voorkomt. De boom groeit op alle grondsoorten, mits deze niet al te steenachtig zijn. De plantwijdte neemt men veelal op 14 bij 14 voet; in den laatsten tijd wordt die grooter genomen. De uitgeplante boompjes - uit zaad of van afleggers van waterloten verkregen - moeten dagelijks tweemaal begoten worden, later eens per dag. Naarmate de boomen grooter worden vermindert men het aantal bevloeiingen, vergroot echter de hoeveelheid water. Bij het snoeien tracht men een kegelvormige kroon te vormen, daar zich slechts aan de oppervlakte vruchten ontwikkelen. Om de 5 jaren wordt bemest. De voornaamste vijand van de cultuur is de schildluis (pap. pies-pies, zie RHYNCHOTA) die bij verwaarloosde boomen de geheele oppervlakte van het hout met een dikke, vuilwitte laag bedekt, waardoor de groei van den boom tot stilstand komt. De tegen schildluis toegepaste middelen zijn: afschuren met den bast van de kokosnoot, inwrijven met koemest, kalk of aloë; alleen het eerste middel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 731]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
helpt, mits veelvuldig toegepast op de juiste tijdstippen, n.l wanneer de eieren in massa uitkomen; in de kroon is dit middel echter onuitvoerbaar. Bespuitingen of wasschingen met insecticiden worden weinig toegepast. Gomziekte tast op den duur alle boomen aan, veelal reeds betrekkelijk vroeg; vermoedelijk zal deze ziekte verminderen nu men meer en meer de snoeiwonden dekt met teer of carbolineum. De vruchten worden groen geplukt en terstond door vierendeeling van de schillen ontdaan, die onmiddellijk in de zon worden te drogen gelegd. Het schillen doet men liefst in den ochtend van een drogen dag om de schillen zoo lang mogelijk aan de zon bloot te stellen. Bij het schillen wordt gezorgd dat zoo weinig mogelijk van de waardelooze, witte binnenlagen (pap. mondonggo) meegaat. Het drogen geschiedt zeer zorgvuldig op draagbare, zeildoeksche ramen, met het oog op mogelijke regenbuien. Miskleuring of plekken mogen niet voorkomen; alleen effen donkergroene schillen, helder wit van binnen, niet grooter dan 5 c.M. zijn goed. De na het drogen glasharde schillen zijn dadelijk gereed voor verzending. Ze worden verpakt in vaten, die van binnen en van buiten met doek, jute (pap. kaimaas) zijn bekleed; elk vat bevat 40 à 45 K.G. schillen. Verreweg de meeste schillen gaan naar Amsterdam. De uitvoer bedroeg in K.G. in:
Ook van aruba heeft eenige uitvoer van oranjeschillen plaats. Curaçao-likeur wordt op Curaçao hoofdzakelijk voor plaatselijk gebruik gemaakt en is van mindere kwaliteit. De uitvoer is gering. Op de overige eilanden is de vruchtenteelt van weinig beteekenis, ofschoon de meeste tropische vruchtboomen er voorkomen. Op saba is er een limoen-aanplant van een particulier nabij The Bottom. Het sap der vruchten wordt uitgevoerd; soms heeft de uitvoer van gepekelde limoenen plaats. Op st. martin, in den landstuin Juliana te Pointe Blanche, heeft het gouvernement in 1912 een limoen-aanplant aangelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|