Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië
(1914-1917)–Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman– Auteursrecht onbekendF. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fagara flavaKr. et Urb. Fam. Rutaceae. Kalabarie, bon. Paloe zapateero, cur. Yellow saunder, bov. e. Boom met 5-7 tallige veervormig samengestelde bladeren waarvan de blaadjes tot 9 cm. lang en duidelijk voorzien zijn van lichte puntjes waarin olie; de vruchten springen gemakkelijk open en bevatten een glimmend zaad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Falconidae.Roofvogels zijn in Suriname onder den naam van Akka (n.e.) of ook Pakani bekend. Zij komen in vrij groot aantal in de lagere streken tot zelfs bij de bewoonde plaatsen voor. Een van de zeldzaamste vormen uit het binnenland, tevens de grootste, is de Harpie, Thrasaëtus harpyia, die zich hoofdzakelijk met luiaards en brulapen schijnt te voeden. Een van de kleinere soorten is Leptodon uncinatus; het vederkleed van deze soort is al naar gelang den ouderdom zeer verschillend; de oude vogels zijn hoofdzakelijk blauwgrijs met witte dwarsstrepen aan de onderzijde en witte banden aan den staart. De naam Akka wordt meestal voorafgegaan door een andere b.v. Pakro-akka (Rosthramus sociabilis), hetgeen mosselroofvogel beteekent, aangezien deze soort zich hoofdzakelijk met schelpdieren voedt; Alin-akka, (Herpetotheres cachinnans), regen-roofvogel, omdat deze soort door zijn geluid regen zou aankondigen. Boschhaan, Boesi kaka, n.e. is in Suriname de naam voor roofvogels behoorende tot het genus Ibycter, waarvan 2 soorten voorkomen; Ibycter ater is geheel zwart met iets wit aan de basis van den staart, I. americanus is zwart met witten buik. De naakte kophuid is bij beide soorten fraai gekleurd. Warawara is op de Nederl. Antillen de naam van Polyborus cheriway; Kini kini die van Cerchneis brevipennis, een kleine valksoort aldaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fauna.Wanneer wij de momenten nagaan, die de samenstelling der fauna van een landstreek bepalen, dan kunnen wij deze momenten in twee groepen scheiden. Tot de eerste groep, die der negatieve factoren, behooren de physieke en chemische gesteldheid van den bodem, alsmede de aard der plantenbekleeding. Dat deze factoren een bepaalden stempel op het karakter der dierenwereld drukken blijkt reeds voldoende uit het gebruik van termen als woestijn-, steppe- of boschfauna. Bij deze negatieve factoren geeft het huidige karakter van het landschap den doorslag, maar speelt toch dat van het jongste geologische verleden een bescheiden rol. Veel sterker treedt echter de invloed van omstandigheden uit vroegere geologische perioden naar voren, als wij de tweede groep der positief te noemen momenten in oogenschouw nemen. Deze groep omvat de factoren, welke een verbinding tusschen de te behandelen landstreek met andere faunagebieden veroorzaken en dus uitwisseling van diervormen mogelijk maken, en die, welke juist een scheiding op faunistisch gebied doen ontstaan. Voor land- en zoetwatervormen is daarbij natuurlijk de verdeeling van land en zee en het al dan niet aanwezig zijn van landverbindingen van het grootste ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wicht. Ook kunnen hooggebergten, breede stroomen, en vooral woestijnen barrières vormen, die de verspreiding van bepaalde diersoorten tegenwerken. Voor marine dieren zijn natuurlijk juist landscheidingen belemmeringen voor de verspreiding van vormen uit den eenen oceaan naar den anderen. Voor de meeste diergroepen blijkt nu, dat niet de huidige verdeeling van land en water den doorslag geeft, maar die uit een soms lang vervlogen geologisch verleden, en wel die uit de periode, waarin de differentiatie van de bewuste diergroep in orden, families en geslachten haar beslag gekregen heeft. Vandaar, dat pogingen tot verdeeling der aardoppervlakte in zoögeographische provincies, welke voor alle hoofdafdeelingen van het dierenrijk geldig zouden zijn, zooals die door SclaterGa naar voetnoot1), die van de verspreiding der vogels uitging, en door WallaceGa naar voetnoot2), die ook de verspreiding der zoogdieren in aanmerking nam, gedaan zijn, onmogelijk tot een algemeen erkend resultaat kunnen leiden. Volgens de meest gebruikelijke indeeling behooren onze West-Indische bezittingen tot de neotropische regioen, welk gebied Zuid-Amerika, Middel-Amerika en West-Indië en het Zuiden van Mexico omvat en noordwaarts door het Sonorische overgangsgebiedGa naar voetnoot3) met de Nearktische regioenGa naar voetnoot4) verbonden is. Voor zoover uit de arme en zeer slecht bekende fauna der eilanden op te maken is, behooren St. Eustatius, Saba en St. Martin tot de West-Indische provincie, terwijl de Curaçaosche eilanden meer overeenkomst vertoonen met het tegenoverliggend vasteland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Suriname.Suriname vormt met Fransch en Engelsch Guiana en de aangrenzende deelen van Brazilië en Venezuela een faunistisch geheel, dat wij gevoegelijk Guiana mogen noemen. In tegenstelling met de meening van Wallace, is het door latere onderzoekingen, vooral door die van von Ihering, Osborne, AmeghinoGa naar voetnoot5) e.a. zeer waarschijnlijk geworden, dat het Zuid-Amerikaansche continent in zijn huidigen vorm van vrij jongen datum is. Gedurende het grootste gedeelte van het MesozoicumGa naar voetnoot6) moet Z.-Amerika uit 3 min of meer samenhangende landmassa's bestaan hebben en wel uit Archiplata (Chili + het grootste deel van Argentinië en Patagonië), uit Archibrazilie (het N.O. deel van Brazilie t.Z. van de Amazone) en uit Archiguiana (het bovenvermelde gebied). Archiplata moet verbindingen met Australie, N. Zeeland en de Antarktis bezeten hebben, terwijl de verwantschap der zoetwaterfauna van Archibrazilie en Archiguiana met die van het Aethiopische gebied op één of meer verbindingen met Afrika wijst (Archhelenis resp. Archatlantis) Tegen het einde van het Krijt of in den den aanvang van het Tertiair (Eoceen) heeft zich waarschijnlijk het noordelijke Andes-gebied langzamerhand boven den zeespiegel verheven, welk proces ten slotte de verspreide land massa's tot één vasteland vereenigd heeft. De vereeniging met Noord- Amerika door middel van de landengte van Panama heeft vermoedelijk niet voor het Plioceen plaats gevonden; vandaar dat er voor de meeste diergroepen een groot verschil in zoögeographisch karakter bestaat tusschen Noorden Zuid-Amerika. Alleen in de groep der Zoogdieren heeft een duidelijke vermenging van nearktische en neotropische vormen plaats gevonden. Ik wil nu trachten door voorbeelden uit enkele groepen deze voorstelling duidelijk te maken en zal mij daartoe beperken tot de Vertebrata voor zoover deze tot de land- en zoetwatervormen behooren. Daarbij moet in het oog worden gehouden, dat de verbreiding der Visschen, Amphibien en Reptiliën in hoofdzaak door de verdeeling in land en water tijdens het Mesozoicum bepaald is geworden, terwijl die der Vogels en Zoogdieren meer van de omstandigheden tijdens het Tertiaire tijdperk afhankelijk is geweest. Indien wij met de Beenvisschen (Teleosteï) aanvangen, dan treft ons dadelijk het ontbreken van eenige groepen, welke in het HolarktischGa naar voetnoot1) gebied een groote rol ook in economisch opzicht spelen. In Guiana evenals in het overige Z.-Amerika ontbreken de Salmonidae (zalmen), Cyprinidae (karpers) en de Esocidae (Snoeken), daarentegen komen er een aantal familie's voor, die in het Noordelijk halfrond niet gevonden worden, maar veelal wel vertegenwoordigers in Afrika, Australie of het Orientale gebied bezitten. Dit wijst dus op de mogelijkheid van verspreiding van zoetwatervormen in een vroeger tijdperk, waarschijnlijk in 't krijt of in het vroegste Eoceen. Daartoe behooren o.a. de Characinidae, de Cichlidae (Chromidae) welke aan Archiguiana, Archibrazilie en het Aethiopische gebied eigen zijnGa naar voetnoot2), terwijl de Osteoglossidae behalve in genoemde gebieden ook in de Orientale en in de Australische regioen vertegenwoordigers bezitten. Andere families zijn over geheel Z.-Amerika verbreid en komen ook in het Aethiopische en Mediterrane gebied (Cyprinodontidae) resp. in het Australische en Orientale gebied voor (Symbranchidae). Daartegenover moeten enkele families, zooals de Galaxidae en de Haplochitonidae genoemd worden, welke in Archiplata en niet in Archiguiana en Archibrazilie voorkomen en tevens vertegenwoordigers bezitten in de Zuidpunten der andere continenten. Ook de kosmopolitische en in Guiana talrijk voorkomende Siluridae (Meervallen) hebben aldaar eenige typische onderfamilies ontwikkeld n.l. de Callichthyinae, de Hypophthalminae en de Trichomycterinae, terwijl het tot de kosmopolitische Bagrinae behoorende geslacht Arius (de geelbagger van Suriname) in Azie en Z.-Amerika vertegen woordigd is. De met de Siluridae naverwante en in habitus overeenkomende Loricaridae en Aspredinidae zijn zuiver neotropisch. Dit alles wijst er dus op, dat Z.-Amerika langdurig van het overige verspreidingsgebied der meerval-achtige visschen gescheiden moet zijn geweest. Zuiver neotropisch zijn ook de met de Characinidae verwante Gymnotidae (sidderalen). Gaan wij nu over tot de Amphibiën dan treft ons dadelijk het ontbreken der gestaarte Amphibiën | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Urodela) in geheel Z.-Amerika. Behalve de ongestaarte Amphibiën (Anura) komen alleen voor enkegeslachten van de zeer gespecialiseerden, aan een gravende levenswijze aangepaste groep der pootlooze Gymnophionen (Coecilia, Apoda), waarvan ook vertegenwoordigers in M.-Afrika en het orientale gebied worden aangetroffen. Onder de Anura van Guiana behooren een aantal tot kosmopolitische of circumtropische families, zooals de Bufonidae (padden), Ranidae (kikvorschen) Hylidae (boomkikvorschen) en Engystomatidae, terwijl andere groepen weer op vroegere verbindingen met andere continenten van het Zuidelijk halfrond wijzen. Zoo komen de Aglossae (tonglooze padden) in Guiana en Zuid-Afrika voor en de Dendrobatinae, een onderfamilie der Ranidae, gekenmerkt door het ontbreken der tanden in beide kaken in Guiana (eigenlijk van Panama tot de Amazone), West-Afrika en Madagascar, terwijl de Cystingathidae voor geheel Z.-Amerika en Australie kenmerkend zijn. Bij de Reptiliën wier differentiatie in groepen ook grootendeels tegen het einde van het Mesozoicum en het begin van het Tertiair voltooid was, treft ons eveneens een vrij groote mate van overeenkomst tusschen de fauna der continenten van het zuidelijk halfrond. Onder de schildpadden (Chelonia) zijn de gewone landschildpadden (Testudinidae), evenals de zeeschildpadden (Chelonidae) kosmopolieten. Zoogeographisch zijn deze groepen dus van weinig belang. Daarentegen komen vertegenwoordigers van de groote afdeeling der Pleurodira. (schildpadden met zijdelingsche beweeglijkheid van den hals) in alle zuidelijke continenten voor. Daarbij zijn de Pelomedusidae tot Guiana, Brazilie en het Aethiopisch gebied en de Chelydidae tot de eerste twee landstreken en Australië met Nieuw-Guinea beperkt. Onder de Hagedissen. (Lacertilia) van Guiana behooren velen tot de kosmopolitische families der Geckonidae (Gecko's), Scincidae en Anguidae (Hazelwormen). Echte Lacertidae of Agamidae, waaraan de tropische fauna der oude wereld zoo rijk is, komen in Zuid-Amerika niet voor. Merkwaardig is de verbreiding der Iguanidae (Z.-Amerikaansche leguanen, niet te verwarren met de Varanidae), welke behalve in 't geheele neotropische gebied ook op Madagascar en de Fidsji-eilanden vertegenwoordigers bezitten. De pootelooze Amphisbaenidae, de zoogenaamde toehédi-sneki zijn neotropisch en aethiopisch en komen ook in de aangrenzende overgangsgebieden voor, terwijl de Tejidae typisch neotropische vormen zijn. Alle slangen families (Ophidia) zijn kosmopolitisch of circumtropisch. Ik kan dus volstaan met erop te wijzen, dat de in hoofdzaak neotropische onderfamilie der Boinae (Boa's), door één geslacht in het mediterrane gebied, door één in Nieuw-Guinea en Polynesie en door enkele soorten in Madagascar vertegenwoordigd wordt, terwijl de Ilysiidae en Crotalinae (Ratelslangen) in het neotropische en orientale gebied en de daaraan grenzende streken voorkomen. Ten slotte zij nog vermeld, dat de alligators tot het noordelijk deel van Zuid-Amerika, met West-Indië en het sonorische gebied en tot Zuid-China beperkt zijn. In het algemeen geeft dus de verspreiding der Reptilien steun aan de opvatting dat er oude landverbindingen tusschen de zuidelijke continenten hebben bestaan en dat de tegenwoordige verbinding met het Nearktische gebied van meer recenten datum is. Waar de verspreiding der Vogels uiteraard minder door barrières belemmerd wordt, als die der echte landdieren, is het te verwachten, dat wij onder de avifauna van Suriname een aantal kosmopolitische vormen zullen aantreffen. Vooral met de strandvogels en de roofvogels blijkt dit het geval te zijn, terwijl ook vele vertegenwoordigers uit andere orden als trekvogels uit Noord-Amerika zich tijdelijk in het laagland van Guiana ophouden. Desniettegenstaande bezit de vogelwereld van Zuid-Amerika en van Guiana in 't bijzonder een duidelijk uitgesproken, eigen karakter. Dit laatste gebied huisvest toch een aantal eenerzijds primitieve, anderszijds in enkele richtingen sterk gespecialiseerde vormen, welke op de vogelwereld een bepaald, min of meer ouderwetsch stempel drukken. Tot de merkwaardige vogels van Guiana behooren allereerst de stuithoenders (Tinamidae), waarvan enkele soorten alleen in dit gebied voorkomen. Zij vormen als 't ware een overgang tusschen den carinaten en den ratiten (struisvogelachtigen) toestand. Ook onder de hoenderachtige vogels komen enkele typisch neotropische families voor, zooals de Powiezen of Hakkohoenders (Cracidae), de Hoazins (Opisthocomidae), waarvan de jongen een vrij goed ontwikkelden duim bezitten en de Amerikaansche patrijzen (Odontophoridae). Onder de roofvogels zijn neotropisch de Cathartidae (Amerikaansche gieren), waartoe o.a. de koningsgier en de zwarte gier behooren. Ook onder de Giervalken (Polyborinae), die er een min of meer gemengd dieet op na houden en in Zuid-Amerika en Zuid-Afrika thuis behooren, komen enkele in Guiana inheemsche geslachten en soorten voor b.v. de boschhaan (Ibycter) en de karakara (Polyborus). Uit de circumtropische familie der papegaaien (Psittacidae) komen hier voor de neotropische Conurinae, waartoe o.a. de Ara's en de parkieten behooren, terwijl de Pioninae, waarvan de groene papegaai (Amazona amazonica L.) behoort, in Zuid-Amerika en Afrika voorkomen. Onder de moerasvogels wil ik alleen vermelden de trompetvogels en de boschkalkoen, waarvan elk der beide soorten tot een afzonderlijke neotropische familie behoort. Dergelijke families komen ook voor onder de over 't geheel kosmopolitische groep der spechtachtigen en daarvan zijn zelfs enkele vertegenwoordigers vrijwel tot Guiana beperkt: zooals de baardvogels (Bucconidae), de jacamars (Galbulidae) en de toekans of pepervogels (Rhamphastidae). Typisch neotropisch van oorsprong, hoewel tegenwoordig tot Alaska toe verbreid zijn de Kolibrie's. Ook het meerendeel der in Suriname inheemsche zangvogels behoort tot neotropische families. Evenals de Avifauna vertoont de zoogdierenwereld van Guiana trekken, die op een vermenging van oudere, min of meer autochthone vormen met recente immigranten wijzen. Wij kunnen daarbij 3 elementen onderscheiden. Het autochthone element zal Guiana waarschijnlijk aan de eocene, Patagonische fauna van ArchiplataGa naar voetnoot*) te danken hebben en bestaat in de eerste plaats uit de Xenarthra, een ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heel op zich zelf staande groep, welke in oudere sytematische werken tot de orde der tandelooze dieren (Edentata) gebracht wordt. Hiertoe behooren de zeer gespecialiseerde families der miereneters, der gordeldieren of armadillo's en der luiaards. Waarschijnlijk moeten ook de Apen der nieuwe wereld tot de autochthone elementen gerekend worden. Deze toch vormen de van de catharrhine apen der Oude wereld volkomen afgescheiden groep der platyrrhine apen (platneuzen), welke uit 2 families, de Hapalidae en de Cebidae bestaat. De eerste familie, waartoe de kleinste Primaten, de zijdeaapjes of oeistiti's, behooren, is fossiel alleen bekend uit het pleistoceen van Zuid-Amerika; van de Cebidae, waartoe de typisch Guiaansche vormen, de brulaap, de kwatta en het capucijneraapje behooren, zijn voorloopers bekend uit het bovenmioceen van Santa Cruz in Patagonie. Aangezien in het holarktische gebied tot nog toe geen fossiele verwanten der Platyrrhinae gevonden zijn, zijn wij voorloopig wel gerechtigd deze groep tot de autochthone, neotropische fauna te rekenen. Het tweede element der fauna is waarschijnlijk te danken aan een vroeg-tertiaire invasie van palaearktischeGa naar voetnoot1) knaagdieren over de noordelijke landverbinding van Archiguiana met Noord-Afrika of Zuid-Europa, de Archatlantis-brug. De neotropische knaagdierfauna, die dus fossiele verwanten in Europa bezit, is van de tegenwoordig levende holarktische vormen over 't geheel zeer verschillend. Wel vortoonen de Zuid-Amerikaansche stekelsvarkens natuurlijk eenige verwantschap met de Hystricomorphae der Oude Wereld, maar zij vormen toch de afzonderlijke familie der Coëndidae, terwijl de kosmopolitische eekhorens (Sciuridae) door een recente immigrant uit N.-Amerika, Sciurus aestuans L., vertegenwoordigd worden en de familie der Octodontidae (Loncheres brachyurus, de stekelrat) ook aethiopische en orientale vormen omvat. De meest typisch neotropische familie is echter die der Caviidae, waartoe behalve het tegenwoordig overal verspreide Guineesche biggetje (Cavia cobaya L.) een aantal der meest gewone Surinaamsche knaagdieren behooren, zooals het watervarken, de zoogen. haas en de agoeti. Uit een andere zoogdierorde, n.l. uit die der Sirenia behoort misschien de zeekoe of lamantijn, waarvan een naverwante soort aan den mond van de Senegal voorkomt, tot dezelfde immigrantengroep als de knaagdieren hoewel het evenzeer mogelijk is, dat deze den omgekeerden weg heeft afgelegd. Het derde element vormen de jong-tertiaire (plioceen en later) immigranten uit Noord-Amerika. Hiertoe behooren alle roof- en hoefdieren van Guiana. Toch is ook bij deze recente invasie de afzondering van Zuid-Amerika van dien aard gebleven, dat zich in vele gevallen voor dit gebied typische vormen ontwikkeld hebben. Onder de roofdieren wil ik allereerst de Waschbeeren (Procyonidae) vermelden. Met uitzondering van één soort in de Himalaya zijn alle vormen neotropisch of sonorisch. Onder de marterachtigen (Mustelidae) is het geslacht Galictys, de aira, neotropisch, evenals onder de Canidae de Braziliaansche hond, Icticyon venaticus Lund. De katachtigen behooren allen tot het kosmopolitische geslacht Felis. Bekend zijn natuurlijk de over het geheele neotropische en sonorische gebied voorkomende jaguar, de koegoear of poema en de ocelot (F. pardalis L.), terwijl de kleinere katten, zooals F. macrura Wied. en F. jaguarundi Fisch. meer tot het eigenlijke neotropische gebied beperkt zijn. In verband met het ontbreken van groote grasvlakten komen in kudden levende, groote hoefdieren in Suriname niet voor. De gepaardhoevigen (Artiodactyla) worden door het typisch neotropische navelzwijn en door 3 hertjes tot het ondergeslacht Coassus behoorende, vertegenwoordigd; terwijl de tapier of zoogen. buffel het eenige ongepaardhoevige (perissodactyle) dier is. Behalve in het neotropische gebied komt dit zeer primitieve geslacht op dit oogenblik nog in Sumutra en Achter-Indië voor. Fossiel heeft het achter een veel grootere verbreiding in het holarktische gebied gehad. Misschien behooren ook de buidelratten tot de Noord-Amerikaansche immigranten, aangezien echte Didelphyidae reeds in het Eoceen van het holarktische gebied optreden en pas uit het plioceen van Zuid-Amerika bekend zijn. Volgens Ameglimo zouden de buidelratten echter van de cretaceïsche en eocene, Patagonische familie der Microbiotheridae afstammen en dus autochthone, neotropische vormen zijn. Ten slotte nog enkele woorden over de vleermuizen, die in dit gebied zoozeer op de fantaisie der menschen hebben gewerkt. Natuurlijk komen onder deze vliegende vormen kosmopolitische families en geslachten voor maar toch draagt ook de vleermuizenfauna van Guiana een bepaald locaal karakter. Allereerst ontbreken de voor het orientale gebied zoo kenmerkende, plantenetende Macrochiroptera; alle neotropische Chiroptera behooren tot de insektenetende of bloedzuigende Microchiroptera. Vermeldenswaard zijn de circumtropische Emballonuridae, bij welke vormen de staart het staartvliegvlies doorboort en aldaar een eigenaardig zakvormig orgaan gevormd wordt, waarvan de beteekenis tot nog toe onbekend is gebleven. Tot het neotropische gebied beperkt zijn de Vampiers (Phyllostomatidae), waarvan een aantal genera en species in Suriname voorkomen. De meeste dezer vormen zijn facultief bloedzuigend. Verdeeling der fauna over de verschillende streken van Suriname. De fauna van het mangrove-gebied is over 't algemeen arm aan soorten en rijk aan individuen. Zoogdieren komen er behalve de kraboedagoe en de zeekoe bijna niet voor. De vogels worden vertegenwoordigd door talrijke kolonie's van reigers, ibissen, flamingo's (zeeganzen) e.a., die men bij laag water in groote troepen op de modderbanken aantreft om voedsel te verzamelen. Ook strandvogels gelijkend op die der gematigde luchtstreek, zooals snippen, plevieren, zeezwaluwen, meeuwen e.a. komen hier voor, hoewel niet in zoo grooten getale. In de pans vindt men talrijke eenden, ooievaars, lepelaars, waterhoenders, enz., terwijl de krabbenbuizerd bij dag en de krabbenuil bij nacht op prooi loert en gieren steeds op roof van eieren en jonge vogels uit zijn. Waar een zandige kust gelegenheid tot eierleggen biedt, komen zeeschildpadden en lederschildpadden voor, terwijl het natuurlijk onmogelijk is ook maar bij benadering de visschen te vermelden, welke aan de kust en in den benedenloop der rivieren gevonden worden. Doordat het strand uit een soort van blauwe leem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaat en voor de kust talrijke modderbanken aanwezig zijn, komen ongewervelde dieren, welke een zandigen of rotsigen bodem verkiezen, niet voor, doch ook hier wordt de armoede aan soorten eenigermate vergoed door den rijkdom aan individuen. Behalve enkele zeekreeften, zijn vooral verschillende krabbensoorten, waaronder een heremietkrab en een zandkrab die in eigen gegraven holen leeft, zeer talrijk. De Mollusca zijn niet zoo rijk vertegenwoordigd als aan andere kusten, er schijnen wulken (Buccinum spec) en soorten van het geslacht Neritina voor te komen, terwijl zich aan de wortels der mangroven talrijke kleine oesters bevinden. De meest gevarieerde fauna bezitten de bosschen van het intermangrove terrein en die langs de rivieren en kreken der Savannenstreek. Vooral de avifauna is rijk vertegenwoordigd en bevat vormen uit bijna allen Guiana voorkomende families. Kappler geeft de volgende beschrijving van dien indruk, dien deze fauna op den juist aangekomene maakte op de afgelegen post Nepheusburg: ‘Onze woning was zoo door termietengangen ondermijnd, dat men gemakkelijk een vinger door duimdikke planken heendrukken kon. Zij lag op een kleine hoogvlakte aan de eene zijde door moerassige pina- en mauritia-bosschen, aan de andere zijde door een kleine Savanne en door oerbosch omgeven en was 2 uur van de dichtstbijgelegen menschelijke woonplaats verwijderd. Onder het dak en in een oude waterput nestelden honderden vleermuizen. In de citroen- oranje- en zuurzakboomen hingen vele zakvormige nesten van gele en roode Cassicus-soorten, die bij het bouwen van hun nest en het voederen der jongen allerlei geluiden nabootsten. Nu eens kakelden zij als kippen, dan weer blaften zij als honden of schreeuwden zij als apen, waarbij zij de oogen verdraaiden en allerlei potsierlijke bewegingen maakten. Hun imitatie-vermogen is alleen met dat der papagaaien te vergelijken. Nog voor het aanbreken van den dag, hoorde men uit de Savanne de schelle roep van een boschhaan, Wakago (Ortalida parragua) en het brommen der powiezen (Crax alector), waarop na zonsopgang het schreeuwen der Ara's en der andere papegaaien volgde, welke in het palmbosch nestelden of de stem van den toekan, welke in den top der boomen gezeten onder voortdurend heen en weer bewegen van den kop, zijn schel geluid deed weerklinken. Uit het bosch hoorde men van tijd tot tijd de klokketonen van het mannetje eener Ampelissoort (Lipaugus plumbea), waarop het wijfje met gorgelend geluid antwoordde, het geschreeuw van vechtende apen of het op een ontstemde trombone gelijkende geluid van den kaalkoppigen vliegenvanger (Gymnocephalus calvus), die een zoo geweldige stem bezit om er dooden mee op te wekken. Ging 't bij dag reeds vrij luidruchtig in de wildernis toe, het concert, dat ik in de nachten van den regentijd te genieten kreeg, laat zich met geen pen beschrijven. Nauwelijks was de zon ondergegaan of uit de vruchboomen om ons huis weerklonken de ratelende geluiden der boomkikvorschen, welke begeleid werden door de diepe bastonen van een pad, die in het moeras huisde en zijn gezang met een luidklinkend gelach besloot. Kleine padden, die zich in holen naast de slooten en greppels ophielden, kwaakten onophoudelijk, en de scharenslijpers (Cicada tibicen) maakten zoo'n schel en doordringend geluid dat het wel een kwartier ver te hooren was. Van tijd tot tijd klonk uit de verte het melancholieke gezang van een nachtzwaluw (Nyctibius leucopteryx) het welk uit een reeks van 6 steeds lager wordende toonen bestaat en in een luid gebrom eindigt of het angstige geroep van een roerdomp (Tigrisoma brasiliensis), waarbij deze vijf malen achter elkaar met een klagende stem “God, o God” uitroept en dan weer minutenlang zwijgt. Rekent men hierbij de vreeselijke stemmen van een brulapenkoor, wier gehuil veel sterker is dan dat van eenig roofdier, dan krijgt men langzamerhand een orkest, zooals er geen tweede bestaat.’ (Kappler, Surinam, blz. 49-51.) In de bosschen der derde zone van Suriname, het hoogland, treft men niet zoo'n groote verscheidenheid van diervormen aan, als in de bosschen van het laagland. De meeste onderzoekers zijn het er dan ook over eens, dat de eerste indruk van een oerbosch in't hooge gebied bij dag vrij doodsch is. Eerst als men door een langdurig verblijf met de geheimenissen van het oerbosch vertrouwd is geraakt, begint men overal het dierenleven te aanschouwen en blijkt het, dat het oerwoud, vooral 's nachts een overweldigend rijke insekten-fauna herbergt. waaronder naast ontelbare muskieten en mieren, lichtkevers en vuurvliegen het eerst opvallen. Ook bij andere diergroepen zooals bij vleermuizen, vogels, hagedissen en slangen, die voor een groot deel op insekten voedsel aangewezen zijn, treedt daardoor het nachtleven op den voorgrond. Natuurlijk komen een aantal vormen zoowel in de bosschen van het laagland als in die der hoogere streken voor, terwijl andere tot één dier gebieden beperkt zijn. Zoo zijn b.v. de groote miereneter en de meeste gordeldieren tot de savannenbosschen beperkt. Het neusbeertje, een der hertensoorten (Cariacus) en de waterbuidelrat komen alleen in de kuststreken (intermangrove-terrein) voor, terwijl de kwatta, de meeste zijdeaapjes, de tapier, het watervarken e.a. alleen in 't binnenland en de in kudde levende pakira's, de twee andere hertensoorten, de agoeti's, de capucijner-aapjes, de brulaap, de jaguar, de boommiereneters, de boomstekelvarkens, de luiaards en enkele vleermuizensoorten in de geheele kolonie aangetroffen worden. Enkele vormen houden zich in 't bijzonder in de nabijheid van menschelijke nederzettingen op. Hiertoe behooren de buidelratten, de haas, vele vleermuizen, de reeds vermelde gieren, die voor het opruimen van den afval der menschen zorgen, alsmede vele andere vogels die zich bij voorkeur van gekweekte vruchten voeden, zooals de Tjambaraaf, de maisparkiet en de smousvogel, die voor een deel van ektoparasieten (koepari) van het vee leeft. Ook enkele slangen en hagedissen, waaronder de sapakarra, een geweldige roover van eieren en jong pluimvee, de tuinhagedis en de Gekko houden zich bij voorkeur in bewoonde streken op. Tot de vogels, die in 't bijzonder aan 't hoogland eigen zijn, behoort de rotshaan, terwijl ook de Vireo's, de Tanagers en de Mierenvogels in hoofdzaak tot deze streek beperkt zijn. Onder Reptiliën zijn o.a. hooglandvormen de papaslang, een der waterschildpadden en het zoogen. kameleon (Polychrus marmorata L.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De Nederlandsche Antillen.Zooals reeds hierboven gezegd werd, is de eigenlijke landfauna onzer West-Indische eilanden zeer arm en slecht bekend; slechts van enkele groepen (o.a. de Reptilia) zijn uitvoeriger gegevens voorhanden. Zoo is het eigenlijk niet uitgemaakt of er inheemsche zoogdieren op deze eilanden voorkomen. De paarden, ezels, muilezels, runderen, schapen en geiten, welke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatste soms in min of meer verwilderden staat optreden, alsmede konijnen, muizen en ratten, zijn door de Spanjaarden of door de Hollanders ingevoerd. Volgens de opgave van Simons ((Beschrijv. v.h. eiland Curaçou, Oosterwolde 1868) zou de binaar of reebokGa naar voetnoot1) op Curaçao inheemsch zijn, wat gezien de zeer slechte levensvoorwaarden voor dezen graseter van middelmatige grootte op dit droge eiland, onwaarschijnlijk te achten is. Wel is dit vermoedelijk het geval met twee vleermuizen-soorten, terwijl kleinere Atlantische baleinwalvisschen, cachelot (Physeter) en dolfijn en een enkele maal op de kust onzer West-Indische eilanden schijnen aan te spoelen. Ook de vogelwereld, hoewel niet zoo slecht vertegenwoordigd als de zoogdieren, vertoont hier niet een zelfden rijkdom van vormen als in Suriname. Als wij de kustfauna, die een tamelijk wisselend en voor de afzonderlijke eilanden weinig typisch karakter draagt en lang niet zoo rijk is als die der mangrovebosschen van Suriname uitzonderen, moeten hier als eigenlijke landvogels genoemd worden eenige parkieten-soorten, eenige kolibries-soorten, de troepiaal, terwijl ook enkele vertegenwoordigers der Tanagers, der Cotinga's, der tiranvogels, der honigkruipers alsmede een Cathartes-soort (gier) voorkomen. Behalve deze min of meer neotropische vormen, treft men ook een aantal soorten uit kosmopolitische families aan (Lijsterachtigen, Raven, Zwaluwen, Spechten, Duiven, Koekoekachtigen, Muschachtigen, Geitenmeikers e.a.). De gesteldheid van den bodem doet verwachten dat onder de Reptilia de hagedissen hier de beste levensomstandigheden zullen vinden. Zij vertoonen dan ook een tamelijk groote verscheidenheid van vormen. De slangen zijn minder goed vertegen woordigd. De bekende kosmopolitische zeeschildpadden komen aan de kusten voor om eieren te leggen, waarbij de eetbare groene zee-schildpad nog een kleine bron van inkomsten oplevert, doordat de eieren en het vleesch een zekere handelswaarde vertegen woordigen. Zooals bij de groote schaarschte van zoetwater begrijpelijk is komen Amphibia en zoetwatervisschen op onze eilanden bijna niet voor. Er zijn eenige kikvorschen, die zich in den drogen tijd in den grond ingraven en enkele Cyprinodontidae (Poecilia spec.) waargenomen. Laatstgenoemde vischjes leven in poeltjes, welke in den drogen tijd nog geen halven meter doorsnede bezitten en slechts enkele centimeters diep zijn. Zoo arm aan soorten en individuen als de zoetwaterfauna is, zoo rijk moet de marine fauna van de kusten onzer West-Indische eilanden genoemd worden, vooral die van de Benedenwindsche eilanden. Daarvan zijn de vele beschutte inhammen en lagoenen en de geheele formatie der kust welke vooral deze laatste eilanden-groep kenmerkt, de oorzaak. De marine vischfauna behoort bijna geheel tot kosmopolitische of in de tropen en subtropen alom verspreide families en genera; zij levert dus zoögeographisch geen belangrijke gezichtspunten op. Zooals bij de kustformatie onzer eilanden te verwachten is, vertoont ook de Evertebrata-fauna een grooten rijkdom aan individuen en soorten. Allereerst moeten natuurlijk de koralen genoemd worden uit verschillende families en orden der Anthozoa, daarnaast komen kalk-, kiezel- en hoornsponzen voor, terwijl zich tusschen deze bodemgewassen een zeer gevarieerde, kleurrijke fauna uit alle groepen der littorale dierenwereld voortbeweegt. Op de zandige stranden komen talrijke weekdieren voor, evenals kreeften, krabben, garnalen en andere Crustacea. In de buurt van Aruba schijnen pareloesters te worden aangetroffen, terwijl daar, waar de kust door mangrove-boschjes gevormd wordt, de wortels dezer boomen veelal met kleine eetbare oesters en andere bivalven bezet zijn.
D.d.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Felichthys bagre(L.) Jord. & Everm. (Syn. PIMELODUS BAGRE Lac., AILURICHTHYS GRONOVII Gthr.). Bagger, Katvisch, Koperzuiger, sur. Fam. Siluridae. Zeevisch. Verspreiding: Kust van Brazilië, Guiana, Suriname, toegeschreven aan West-Indië, doch zelden noordelijk van Suriname. De kop is plat, de bovenkaak het langste, de mond breed. Er zijn vier voeldraden: de bovenkaaksvoeldraden zijn bandvormig en reiken voorbij het begin van de aarsvin, de twee kin-voeldraden zijn kort. De borstvinnenstekel en de rugvinstekel in een bandvormigen draad uitgegroeid, die der laatste tot aan de staartvin reikende. Eene vetvin is aanwezig. De staartvin is wijd gevorkt. De kleur is van boven donkerpurper en wordt naar beneden langzamerhand zilverachtig. Al de vinnen purper, min of meer met zwarte vlekken bedekt, de toppen soms donker. purper. Soms de rand van den buik en de onderkanten der zijden gevlekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Felis.Het geslacht Felis behoort tot de familie der Felidae (zie CARNIVORA). Het gebit heeft beiderzijds boven 3 snijtanden, 1 hoektand en 2 kiezen; onder één kies minder. Klauwen geheel terugtrekbaar, sterk gekromd. Schedel kort, tamelijk rond. Jukbeenbogen wijd en krachtig. Voorpooten met 5, achterpooten met 4 vingers. Tong bedekt met scherpe hoornachtige papillae. Het geslacht Felis omvat talrijke soorten, waarvan er vijf in Suriname voorkomen. F. onca, de Jagoear, algemeen Tijger genoemd; Kar. Kaikoesi, arow. Aroa en Kapadaroe, is tamelijk algemeen. Hij rooft menigmaal vee, doch valt den mensch niet aan. Hij houdt zich gaarne op in bosschen, is een goed boomklimmer en vindt des nachts als hij op roof uitgaat, ruimschoots buit. Ook schijnt hij aan het strand voor te komen en te azen op de groote schildpadden. De grondtoon is geelbruin; buik wit. Aan de flanken zwarte kringen; staart met zwarte banden. F. concolor, de Koegoear of Puma wordt dikwerf Roode Tijger genoemd; arow. Koletoe, Kar. Koesaliwala. Vaak bestempelt men hem, vooral in de Ver. Staten, met den naam van Panter, niet te verwarren met den echten Panter, F. pardus, die in Afrika en Z.-Azië te huis is. De Koegoear is kleiner dan de Jagoear, geelbruin, dikwerf rossig van kleur, buik wit. Over het algemeen varieeren al deze soorten vrij sterk in kleur en teekening, zoodat het dikwijls twijfelachtig is of men met een bepaalde soort of met een variëteit te doen heeft. Merkwaardig is het feit dat de jongen van de Koegoear bij de geboorte vlekken vertoonen en donkere ringen op den staart. Het dier wordt van neus tot staartwortel ongeveer een meter lang, de staart een halve meter. Hij schijnt in Suriname zeldzamer te zijn dan F. onca. Daarentegen komt F. pardalis, de Tijgerkat, veelvuldiger voor. In kleur en teekening gelijkt hij veel op den Jagoear, doch de zwarte vlekken liggen dichter bij elkaar; de buik is grijs met zwarte vlekken. F. macrura, kar. Marakaja, wordt grooter dan F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pardalis en heeft een langeren staart. Eindelijk vermeldt Kappler ook F. yaguarundi, die evenals de bovengemelde soorten menigmaal kippen rooft, voor den mensch echter niet gevaarlijk is. Hij wordt grooter dan een gewone kat; de kleur is effen bruin-grijs.
G.C.J.V. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fermin (dr. Philip),in de eerste helft van de 18e eeuw geboren te Maastricht, waar hij verscheidene jaren de geneeskundige practijk had uitgeoefend, vestigde zich in 1754 te Paramaribo, als geneesheer. Na een verblijf van 10 jaar keerde hij naar Maastricht terug, waar hij tot zijn dood bleef. Van zijne hand verschenen: Traité des maladies fréquentes à Surinam, avec une dissertation sur le fameux crapaud de Surinam, nommé Pipa. Maastricht 1764 en Amst. 1765, in 12o. Histoire naturelle de la Hollande équinoxiale ou description des plantes, fruits, etc. à Surinam, Amst. 1765 in 8o. Description générale, historique, géographique et physique de la colonie de Surinam, etc. enrichie d'une carte topographique du païs et de figures. Amst. 1769, 2 dln. in 8o. Tableau historique et politique de l'état ancien et actuel de la colonie de Surinam. Maestricht 1778 in 8o. Van deze geschriften bestaan vertalingen in het Hollandsch, Engelsch en Duitsch. Zie de lijst bij Van Sypesteyn. Beschrijving van Suriname. 's Grav. 1854, blz. 269 en 270. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fesa.aant.Groote zang- en danspartij der negers bij het eindigen van den rouw voor een nabestaande. De term is nu met de zaak in onbruik geraakt, althans bij het beschaafder deel der negerbevolking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ficus caricaaant.L. Fam. Moraceae. Vijg, sur. en ben. e. Boom of heester met handlobbige bladeren; de bloemen staan in peervormige tot op een kleine opening na geheel gesloten bloeiwijze, die gegeten wordt. Gekweekt in Suriname en op de Benedenw. Eilanden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Filariosis.Verzamelnaam voor een groep van tropische en subtropische ziekten, die, in haar symptomen zeer verschillend, alle toegeschreven worden aan de aanwezigheid in het lichaam van een parasitischen draadworm, de Filaria sanguinis hominis of F. Bancrofti. In Amerika schijnt de filariosis door negerslaven ingevoerd te zijn. De oorspronkelijke bewoners, de Indianen, zijn geen dragers van F. Bancrofti. Volgens Dr. Ch. Landré, Tijdschr. West-Indië, II, 222 vlg., was de elephantiasis (zie hieronder) in de 18e eeuw in Suriname niet bekend; de ziekte zou na 1799 onder het Engelsche bestuur uit Barbados zijn overgebracht, van waar men de daaraan lijdende slaven, van welke men zich wilde ontdoen, naar Suriname zond. Zeker is het dat men bij de oudere schrijvers over Suriname van de ziekte geen melding gemaakt vindt. Sedert de invoering heeft de parasiet zich zeer sterk verbreid, zoodat tropisch Amerika tot de zeer geteisterde streken behoort; in Suriname vooral de kuststreken. Nóch bij Indianen, nóch bij de in het binnenland wonende Boschnegers heeft Flu filaria-ziekten waargenomen. Volgens zijne onderzoekingen lijden daaraan het minst de Europeanen, de Britsch-Indische en de Javaansche immigranten. De parasieten komen in het menschelijk lichaam door den steek van muskieten, n.l. van culex-soorten, te Paramaribo bijna uitsluitend culex fatigans. Zij leven in de lymphwegen, waarin zij de normale doorstrooming beletten en zoo aanleiding geven tot stuwingen in de door die vaten verzorgde deelen, waardoor allerlei ziekteprocessen ontstaan, verschillend naar de plaats waar zij zich bevinden. Wij noemen hier de chylurie, vergroote liesklieren, lymphangitis en elephantiasis arabum. De chylurie, waarbij de lymphe zich vermengt met de urine, die dan op melk kan gelijken, komt in de kolonie, vooral bij vrouwen, niet zelden voor. Vergroote liesklieren komen zeer veel voor. Zeer algemeen zijn aanvallen van lymphangitis (ontsteking van de lymphvaten, die veelal gepaard gaan met roodheid van de huid, heftige, ijlende koortsen en pijnlijke aandoening der naastbij gelegen klieren. Zoo groot is bij de inboorlingen - vooral wegens de neiging tot recidieven - de angst voor deze ziekte, de zoogenaamde ‘roos’, ‘klierkoorts’ of ‘boeboe (n.e.), dat zij het niet wagen haar naam uit te spreken, maar haar door omschrijvingen, gebaren, kloppen op de tafel of den wand, trachten aan te duiden. Een gewone volksnaam is ‘misi Abéni’. Onder boeboe verstaat de creool eigenlijk elke ontsteking in de huid, die niet direct aanleiding geeft tot ‘uitslag’. Elk niet met zorg behandeld huidwondje kan oorzaak worden van een heftige en uitgebreide lymphangitis, die niet zelden tot abcessen voert. Vooral na het uit de huid verwijderen van zandvlooien (n.e. sika's) met vuile spelden of naalden treedt dikwijls boeboe op. Het meest komen de verschillende vormen van boeboe aan de onderste extremiteiten voor, die na een of meer aanvallen al of niet blijvend opzwellen. Plant het ontstekingsproces zich door de lymphwegen naar de buikholte en op het buikvlies voort - het volk noemt dit het ‘naar den buik springen’ of het ‘naar binnen slaan’ van de boeboe - dan verloopt de ziekte meestal doodelijk. Elephantiasis, (olifantsbeenen, door het volk ‘bigi foetoe,’ ‘mata biemba’ of ‘mata piemba’ genoemd) verdikking van de huid en van het onderhuidsche celweefsel, ontwikkelt zich gewoonlijk na herhaalde aanvallen van boeboe, als het ware door successieve toevoeging en, zooals de naam olifantsbeenen aanduidt, meestal aan de onderste extremiteiten, die de wanstalligste misvormingen kunnen vertoonen. Het bovenbeen blijft meestal normaal, maar bij dubbelzijdige aandoening zijn ook de bovenbeenen geregeld gezwollen. De huid kan glad blijven of bedekt zijn met knobbels, wratten (in Suriname Taja foetoe genoemd) en hoornvliesplaten. De dikke beenen komen meer bij vrouwen dan bij mannen voor, vrij zeldzaam bij kinderen. Elephantiasis kan ook aan de armen optreden; voorts aan den balzak (n.e. madoengoe), den penis, de borsten, de uitwendige vrouwelijke geslachtsdeelen en de clitoris. Al deze deelen kunnen daarbij monsterachtige afmetingen en misvormingen vertoonen. Op de Nederl. W.I. Eilanden komen filariaziekten weinig voor en bij de lijders aan elephantiasis neemt men niet zulke monsterachtige afwijkingen waar als in Suriname. Ten slotte zij hier aangeteekend dat vele medici de bovengenoemde ziekten niet aan de filaria maar aan bacteriën toeschrijven. Zie daarover bij Halfhide. Litt. Dr. Ch. Landré, Over de Elephantiasis Arabum in West-Indië, Tijdschr. West-Indië, II, 209-233. Dr. van Leent, La Guyane néerlandaise, Arch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de médicine navale, t. XXXIII, XXXIV, 1880, t. XXXV, 1881; Julius J. Halfhide, Schadelijke insecten en dieren en de daardoor veroorzaakte ziekteprocessen, Haarl. 1910, 1e gedeelte; P.C. Flu, Filaria-onderzoek in Suriname, 's Grav. 1911, met uitvoerige litteratuuropgave; E. A, Koch, Nederl. Tijdschr. v. Geneesk. 1912, eerste helft, no. 18, blz. 1403 en 1404. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Financiën.aant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Suriname.Reeds in den aanvang hebben de financiën van Suriname in een ongunstigen toestand verkeerd. In 1667 in bezit genomen door de Staten van Zeeland, slaagden deze er niet in om van dit bezit eenig voordeel te trekken, zoodat zij reeds in 1682 de bezitting aan de West Indische Compagnie verkochten. In het begin van de 18e eeuw echter schijnt de economische toestand goed geweest te zijn en eenige economisch zeer goede jaren beleefde Suriname van 1738 tot 1742, welke gunstige toestand nog min of meer heeft voortgeduurd tot omstreeks 1770; in dien tijd werden dan ook eenige belangrijke openbare werken uitgevoerd. Daarna kwam weder een belangrijke keer. In de jajen 1772-1774 verzochten vele plantage-eigenaren surséance van betaling, welke verzoeken door het Hof van Justitie werden afgewezen; vele plantages werden bij executie verkocht. Voor 1776 vindt men reeds weder een tekort op de koloniale financiën van ƒ174 854 en voor 1777 van ƒ189 362. Daarna bleef de achteruitgang aanhouden, o.a. door den Engelschen oorlog van 1780-1784, gedurende welken talrijke koopvaardijschepen door de Engelschen werden buitgemaakt. In het laatst der 18e eeuw was het meerendeel der plantages in eigendom overgegaan aan Amsterdamsche kooplieden, die voorschotten voor de culturen hadden gedaan (zie NEGOTIATIËN) en de plantages toen lieten beheeren door administrateurs (zie aldaar). Onder de oorzaken van den ongunstigen economischen toestand moet nog bijzonder worden genoemd de slechte regeling van het muntwezen sedert den geheelen duur van het bewind der West-Indische compagnie en ook nog langen tijd daarna, zoodat daarin voortdurend de grootste verwarring heeft geheerscht tot schade van de landbouwnijverheid en den handel (zie BETAALMIDDELEN en MUNTWEZEN.) Nadat in 1791 het octrooi der W.-I. Compagnie was geëindigd en de kolonie onder het rechtstreeksche bestuur van de Republiek der Vereenigde Nederlanden was gekomen, werd zij in 1799 veroverd door de Engelschen en na tengevolge van den vrede van Amiens in 1802 teruggegeven te zijn, in 1804 wederom door de Engelschen in bezit genomen tot 1816 na den vrede van Parijs. Onder het kracktige en zuinige bestuur van een Engelschen gouverneur van 1812-1816 was de algemeene toestand althans zooveel verbeterd, dat bij de overgave in 1816 de koloniale uitgaven door de ontvangsten werden gedekt (verg. v. Wieringen, Geschiedenis der belastingen in de kolonie Suriname, 1913.). Sedert 1816 zijn de financiën weder geleidelijk achteruitgegaan en ook de nieuwe bestuursinrichting en het financieele stelsel van 1828 hebben geen verbetering gebracht. Nadat te rekenen van 1 Jan. 1832 de voor Suriname nadeelige financiëele band met Curaçao, in 1828 gelegd, reeds weer was verbroken vindt men op de jaren 1837-1842 een tekort van ƒ647.000.- en voor 1844 een subsidie van ƒ185.000. Sedert dien tijd tot heden is aan de kolonie Suriname door het Moederland elk jaar subsidie verstrekt, met uitzondering van het jaar 1856, toen er een batig slot was van ƒ42028, hetwelk in 's Rijks schatkist is overgebracht; in dat jaar was ƒ102 988 ontvangen als opbrengst van oude munten. Sedert 1845 tot aan de toepassing in 1867, van het nieuwe budgetrecht volgens het regeeringsreglement van 1865 hebben de subsidiën van het Moederland (gedeeltelijk gekweten uit de batige saldo's van Oost-IndieGa naar voetnoot1) aan de kolonie Suriname bedragen:
Krachtens het regeeringsreglement van 1865(Stbl. 55) werd een splitsing gemaakt tusschen a. koloniale huishoudelijke uitgaven en b. uitgaven van het rijksbestuur, welke laatste in het vervolg op de rijksbegrooting, hoofdstuk Departement van Koloniën, zouden komen en omvatten de wedde en verblijfkosten van den Gouverneur, de pensioenen van oud-Gouverneurs en hunne weduwen en de kosten der zee- en landmacht. Hierdoor werd in 1867 de Koloniale begrooting ontlast met ± ƒ537 000 (bedrag in 1866). De totale ontvangsten en uitgaven alsmede de subsidies en dekking uit geldleening of uit verkoop van inschrijvingen op het Grootboek der Nationale Schuld sedert 1867 tot en met 1910 zijn aangegeven in de tabel op pag. 298. Onder de ontvangstcijfcrs is de opbrengst der belastingen vertegenwoordigd met de volgende sommen, waarbij wordt opgemerkt, dat daaronder overeenkomstig de begrootingstukken ook gerangschikt zijn de schoolgelden en entrepôtrechten (tezamen ad ± ƒ47000 voor 1910) en dat onder de belastingen het middel der invoerrechten het voornaamste is (in 1910 ƒ1.373 400).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de beoordeeling dezer cijfers is in het oog te houden, dat in den loop der jaren dikwijls nieuwe belastingen zijn ingevoerd of bestaande min of meer belangrijk werden verhoogd, in het bijzonder: inkomstenbelasting 1874, 1885, 1906, huurwaarde-belasting 1910, verhooging drankaccijns 1887, 1898, 1907; (ƒ60, ƒ80, ƒ100 per H.L.); verhooging invoerrechten 1867, 1874, 1887, 1898, 1908; goudbelasting 1894; belasting op lucifers 1907; geneeskundige belasting 1901, 1905; hondenbelasting 1894. Uitden staat der ontvangsten en uitgaven blijkt, dat de uitgaven in de laatste jaren belangrijk zijn gestegen, hetgeen zijn oorzaak vindt in de uitgaven voor de immigratie van werkkrachten sedert 1875 en die voor productieve werken sedert 1896. Na het eindigen van het staatstoezicht in 1873 verlieten de vrijgemaakten de plantages. Tot invoer van arbeiders uit Britsch-Indië en Java moest worden overgegaan. (zie onder IMMIGRATIE). Reeds bij de wet van 1862 tot afschaffing der slavernij werden van staatswege premiën tot een gezamenlijk bedrag van hoogstens een millioen uitgeloofd voor den aanvoer van vrije arbeiders, eerst gedurende vijf jaren, doch bij een wet van 1866 verlengd tot tien ja- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren en bij een wet van 1873 tot 1 Juli 1878. Intusschen was bij de wet van 1872 Stbl. no. 4 bepaald, dat, wanneer de aanvoer van arbeiders van staatswege op andere wijze dan door het uitloven van premiën werd aangemoedigd, de kosten van die medewerking zouden komen ten laste der planters, die echter voorschotten konden krijgen uit daartoe aangewezen gelden der kolonie, namelijk de zgn. reservekas; verg. de wet van 1874, Stbl. 94 enz. Voorts was krachtens de wet van 1874, Stbl. 157 in 1875 een leening gesloten groot ƒ900.000 in drie seriën à ƒ300.000 à 5%, bestemd tot het uitloven van bovenbedoelde premiën, nadat de bovengemelde som van een millioen zoude zijn uitgeput. Eene verandering in dit finantieele stelsel bracht sedert 1 Jan. 1880 de wet van 1879, Stbl. 202, waarbij de wet van 1872, Stbl. 4, werd ingetrokken en een immigratiefonds ingesteld teneinde de immigratie ook op andere wijze te bevorderen dan door premiën en voorschotten (het Gouvernement zoude betalen ⅖ van de kosten van aanvoer en de totale kosten van eventueelen terugvoer), terwijl bij de wet van 1881, Stbl. 116, het voordeelig saldo der rekening van het fonds der voorschotten volgens de wet van 1872 werd toegewezen aan het immigratiefonds. In 1895 was dit immigratiefonds uitgeput en werd een nieuwe leening van ƒ1.500 000 gesloten. In 1906 was het fonds wederom uitgeput en werd nogmaals tot een leening ad ƒ1.500 000 besloten, mede met het oog op de werkkrachten, noodig voor de bacovencultuur. De schuld van het fonds bedroeg bij het einde van 1911 ongeveer ƒ2.700 000. De bovengedoelde productieve werken hebben bestaan in 1o. de werken aan het kanaal naar Saramacca en inpoldering van terreinen der Saramacca-polder (1894-1904); 2e. de bacovencultuur (1905). 3e. de gouvernements-rubberonderneming (1908). Voor deze werken kon krachtens een wet van 1896 ƒ3.000 000 à 3% geleend worden in serieën van ƒ100 000, waarvan tot en met 1907 was gebruik gemaakt tot een bedrag van ƒ1.500 000. Van 1896 tot en met 1911 is aan deze productieve werken uitgegeven ruim ƒ4.600 000, terwijl op 31 Dec. 1910 de plantages wegens de bacovencultuur aan het Gouvernement schuldig waren ƒ2.167 000, welke som grootendeels onverhaalbaar is en onder bijzondere bepalingen is omgezet in grondrenten (wet 1912, Stbl. 257). Voorts zij nog vermeld de in 1903 voorgenomen en in 1911 voltooide aanleg van den Lawa-spoorweg tot aan ‘Dam’ en de exploratie in het Lawagebied voor welk een en ander is geleeend ƒ8.500 000 à 3% van welke leening de aflossing moet aanvangen in 1916 (wet 1903, Stbl. 216). Het systeem om de leeningen, bestemd voor voorschotten aan het immigratiefonds en tot dekking van het tekort op de rekening der productieve werken in kleine bedragen uit te geven is in 1911 verlaten. Ter voorziening in gemelde behoeften kon krachtens de wet van 1912, Stbl. 209, door het Rijk gedurende 1912 en 1913 aan de kolonie een voorschot verstrekt worden van ƒ4 000 000. De aflossing der leening van 1874 is in 1912 afgeloopen. Van de overige leeningen zullen de renten en aflossingen nog gedurende verscheiden tientallen van jaren op de koloniale begrooting drukken. Op de begrooting voor 1914 is voor renten en aflossing uitgetrokken ƒ466 720, waaronder wat de spoorwegleening betreft alleen rente, nog geen aflossing (in 1916 te beginnen met ƒ85 000) is begrepen. Sedert 1908 worden de ontvangsten en uitgaven gesplitst in soorten en wel sedert 1911 in de volgende:
Onder b worden gerangschikt de renten en aflossingen van alle geldleeningen, ook die ten behoeve van het immigratiefonds, voorzoover de opbrengst der uit de leeningen bekostigde werken niet voldoende was; verder de uitgaven voor het boschwezen en voor wetenschappelijke expedities. Derhalve worden ook rente en aflossing gerangschikt onder buitengewone uitgaven te betalen uit rijksbijdragen; de bedoeling is echter om jaarlijks een stijgend bedrag van de uitgaven voor rente en aflossing sub b ook uit eigen middelen te betalen, waarop intusschen in de naaste toekomst geen uitzicht bestaat. Wat c betreft geldt het beginsel, dat alleen geleend moet worden voor rechtstreeks productieve werken, terwijl o.a. de kosten van indirect productieve werken onder b moeten worden gebracht. Volgens dit stelsel komen op de begrooting voor 1914 voor als uitgaven sub
Terwijl is geraamd voor middelen:
De stijging der gewone uitgaven kan blijken uit de begrootingcijfers aangegeven in de tabel op pag. 300. De hooge raming in 1900 voor de brandweer is voor ƒ51 500 gelegen in aanschaffing van materieel. De stijging der bovengemelde gewone uitgaven in 1914 vergeleken bij 1900 vindt hoofdzakelijk haar oorzaak in de volgende posten, waarop voor 1914 na te melden bedragen hooger zijn geraamd dan in 1900 Administratie van financiën: boschwezen ƒ30.000, boschpolitie ƒ30 000; reorganisatie domein ƒ18 000; landmeters ƒ11 000; toezicht landbouw ƒ15 500, voorschotten kleine landbouw ƒ22 000. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eeredienst, onderwijs en armenzorg: subsidie aan kerken ƒ16 000; onderwijzers tractementen ƒ114000 onderwijssubsidies ƒ113 000. Geneeskundige dienst: tractementen ƒ15 000; verpleging in het hospitaal ƒ37000; subsidie aan inrichtingen voor melaatschen ƒ42 000. Openbare werken: tractementen ƒ20.500; algemeene kosten ƒ6000; verlichting Paramaribo ƒ13000; verkeer te water ƒ29 000; onderhoud van land- en waterwegen ƒ57000; onderhoud van vestigingsplaatsen ƒ16 000; nieuwe werken ƒ30 000. Bij de overige stijgingen is in het oog te houden, dat de bevolking van ± 72000 zielen in 1900 vermeerderde tot ± 95 000 in 1914.
P. de J. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Curaçao.Tengevolge van de ontwikkeling van andere West Indische eilanden en later van de stoomvaart zijn sedert het laatst der 18a eeuw de bestuursuitgaven der kolonie Curaçao zelden door de ontvangsten gedekt kunnen worden. Reeds onder de West-Indische Compagnie vindt men bijv. in de jaren 1784-1788 voor Curaçao met Aruba en Bonaire een jaarlijksch tekort van gemiddeld ƒ72 000 = (Hamelberg, de Nederlanders op de West Indische eilanden, Amst. 1909). Onder het bestuur van het Moederland (sedert 1 Jan. 1792, doch practisch kan eerst sedert 1816 vaneen geregeld Nederlandsch bestuur gesproken worden) ging het al niet beter, weshalve in 1827 werd besloten tot een geheele reorganisatie van het bestuur en de financiën (zie BELASTINGEN). De zes Curaçaosche eilanden werden in 1828 met Suriname vereenigd onder een Gouvernement-Generaal. Men heeft toen gemeend, dat de landbouw van Surinaname en de handel van Curaçao aan elkaar dienstbaar gemaakt konden worden, terwijl de meer welvarende Kolonie Suriname de minder welvarende Kolonie Curaçao ook finantieel zoude kunnen steunen. Er is echter geen handel van eenige beteekenis tusschen de twee koloniën ontstaan, terwijl de vereeniging dezer ver van elkander verwijderde koloniën tot veel administratieven omslag en verwikkelingen aanleiding gaf. In 1833 reeds waren de inkomsten van Suriname nauwelijks toereikend om de eigen uitgaven te bestrijden en was dus financieele steun aan Curaçao niet meer mogelijk; van 1834-1841 wees de begrooting van Suriname zelve jaarlijks een deficit aan. In 1845 werden Suriname en de Curaçaosche eilanden voorgoed gescheiden. In 1828 was op het eiland Curaçao ook een plaatselijk bestuur ingesteld. Aan het begrip ‘gemeente’ moet daarbij intusschen niet gedacht worden. (verg. Mr. H.W.C. Bordewijk, Ontstaan en ontwikkeling van het staatsrecht van Curaçao, 's Grav. 1911). Het plaatselijk bestuur zoude voor verscheiden plaatselijke belangen zorgen, zag zich sommige belastingen toegewezen (zie BELASTINGEN, CURAÇAO) en had een eigen begrooting met, zoo noodig, subsidie van het algemeen bestuur. Dit plaatselijk bestuur maakte reeds spoedig geen sluitende rekeningen en heeft slechts tot 1833 bestaan, toen het vanzelf verviel door het nieuwe regeeringsreglement van 1833. Het nieuwe financieele stelsel van 1828 voor de kolonie Curaçao (zie uitvoerig onder BELASTINGEN, CURAÇAO) heeft ook niet aan de verwachtingen beantwoord. Van 1833-1836 bedroeg de subsidie van het Moederland aan de kolonie Curaçao, Aruba en Bonaire jaarlijks ƒ160 000.-; van 1837-1843 ƒ170 000. Wat de bovenwindsche eilanden betreft, werd aan St. Eustatius met Saba van 1833-1842 jaarlijks ƒ10 000, aan St. Martin van 1836-1841 jaarlijks ƒ10 000- en in 1842 ƒ7000 verstrekt. Het totaal der subsidies aan de zes eilanden heeft van 1833 tot en met 1842 beloopen ƒ1 827 000. alles gekweten uit de Indische fondsen (Recueil van uitg. stukken Dept. v. Koloniën, 28 Juni 1843 B. 2). Sedert 1848 tot aan de toepassing in 1867 van het nieuwe budgetrecht volgens het regeeringsreglement van 1865 hebben de Subsidies van het Moederland aan de Kolonie Curaçao bedragen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Krachtens het reg. regl. van 1865 Stbl. 56 werd eene splitsing gemaakt tusschen a koloniale huishoudelijke uitgaven en b uitgaven van het rijksbestuur, welke laatsten in het vervolg op de rijksbegrooting, hoofdstuk Departement van Koloniën, zouden komen en omvatten de wedde en verblijfkosten van den gouverneur, de pensioenen van oud-gouverneurs en hunne weduwen en de kosten der zee, en landmacht. Hierdoor werd sedert 1867 de koloniale begrooting ontlast met ± ƒ300 000; de subsidie over 1867 daalde tot ± ƒ160 000.- Sedert 1867 zijn er 14 jaren geweest, waarin de Kolonie geen subsidie noodig had. Dit was hoofdzakelijk te danken aan de ontginning van phosphaat en phosphorzure kalk. Het eerst, van 1872-1888 zijn ontgonnen de phosphaatlagen op het eiland Klein-Curaçao, gouvernementseigendom, dat in concessie werd uitgegeven op zoodanige voorwaarden, dat het Gouvernement daarvan bijna geen voordeel heeft getrokken, de concessionaris daarentegen zeer belangrijk. Voor de nog overige phosphaat van laag gehalte werd in 1906 weder concessie gegeven en werden er nog kleine hoeveelheden verscheept. De volgende belangrijke ontginning was die der phosphaatlagen op de Curaçaosche plantage St. Barbara, particulier eigendom; het Gouvernement trok daarvan slechts voordeel door het uitvoerrecht en de scheepsongelden. Deze ontginning is, na, in 1895 gestaakt tezijn, in 1913 hervat. Ten slotte sedert 1880 de ontginning der phosphaatlagen op Aruba, gouvernementseigendom, in concessie uitgegeven tegen aandeel in de opbrengst, terwijl voorts uitvoerrecht en scheepsongelden werden geheven; deze ontginning is financieel voor de koloniale kas het belangrijkst geweest; zij is tot heden voortgezet. De particuliere ontginning op St. Barbara heeft weinig rechtstreeksch voordeel voor de koloniale kas opgeleverd. Van hoeveel belang de phosphaatontginningen voor de koloniale financiën geweest zijn, blijkt uit de hierna volgende cijfers, waarin Aruba is vertegenwoordigd met de hoogste; sedert de daling der phosphaatprijzen zijn de inkomsten uit de Aruba-phosphaat minder geworden. De koloniale ontvangsten uit de phosphaatontginningen hebben bedragen (sedert 1909 is inbegrepen het uitvoerrecht van goud van Aruba):
Deze ontvangsten oefenden grooter invloed uit op het bedrag der subsidies van het Moederland, hetgeen blijkt uit de volgende cijfers.
De opbrengst der belastingen en der ‘inkomsten van onderscheiden aard’ zonder de baten uit de phosphaatontginningen zijn sedert 1872 geweest als volgt; daarbij komen de loodsgelden over 1882-1884 ad ƒ12 000 à ƒ19 000 voor onder de ‘inkomsten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
v.o. a’, van 1885 t/m. 1910 ad ± ƒ27 000 onder de ‘belastingen’.
Bij de beoordeeling dezer cijfers is rekening te houden o.a. met de wijzigingen der belastingen (zie BELASTINGEN CURAÇAO), met belemmerende maatregelen voor de scheepvaart, door naburige landen genomen, en vooral met goede of slechte oogstjaren; bij misoogst brengen niet alleen de belastingen minder op, doch is er ook veel achterstand in de betaling van verschuldigde belasting. De ‘inkomsten van onderscheiden aard’ in de kolonie bestaan hoofdzakelijk uit de volgende, waarbij de voorloopige bedragen over 1910 zijn aangegeven: posterijen (inbegrepen transitrechten) ƒ54 724. schoolgelden ƒ12 971, domeininkomsten ƒ15 216, winst van de gouvernementsbank ƒ9400, terugbetaling door de telegraafmaatschappij ƒ3511, concessierechten ƒ33 608, (voor phosphaat niet onder bovenstaande cijfers van 1872-1910 begrepen), uitvoerrecht van mijnproducten ƒ15 186 (als voren), uitvoerrecht van zout van St. Martin ƒ3240, pensioenbijdragen ƒ30648-, inkomsten van de gouvernementsscheepvaartdienst ƒ6058. De totale ontvangsten (die uit phosphaatontginning dus inbegrepen) en uitgaven der kolonie Curaçao hebben van 1872 af bedragen.
Zooals uit bovenstaande cijfers blijkt, vertoonen de uitgaven in de laatste jaren eene belangrijke stijging. Het laatste jaar, waarover de voorloopige cijfers bekend zijn, het jaar 1910, als basis nemende geeft de volgende ontleding, in groote trekken en ronde cijfers, eenigszins een beeld der koloniale huishouding, welke vooral kostbaar is door de omstandigheid, dat de kolonie uit zes eilanden bestaat; het zijn vooral de kleine eilanden St. Martin, St. Eustatius en Saba, waarvan het bestuur zeer kostbaar is in verhouding tot de inkomsten. De uitgaven over 1910 bedroegen rond ƒ1 200 000 Dit bedrag is te verminderen met de volgende buitengewone uitgaven: aanschaffing van een stoomschip ƒ152 000., proeven tot verbetering der visscherij ƒ12 000,- onderzoek naar delfstoffen ƒ11000-, voorschot aan de Sisalcultuurmaatschappij ƒ30 000.-; blijft ƒ995 000.- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ontvangsten en de gewone uitgaven verdeelen zich dan over de verschillende eilanden als volgt, waarbij die, aan het slot vermeld, over alleeilanden zouden moeten worden omgeslagen:
Het ontvangstcijfer van Aruba bestaat slechts voor ƒ29 000- uit belastingen, voor ƒ49 500.- uit ‘andere inkomsten’ (voorn. uit phosphaatontginning); voor Curaçao zijn die cijfers resp. ƒ430 000 en ƒ102 000; voor Bonaire ƒ16 200 en ƒ7300; St. Martin ƒ12 000 en ƒ8000. St. Eustatius ƒ4800 en ƒ4200; Saba ƒ4400 en ƒ1600.- Op de zes hoofdstukken der begrooting is in totaal in ronde cijfers als gewone uitgaven uitgegeven:
Het zijn voornamelijk de volgende soorten van uitgaaf, welke verantwoord worden op de hierna genoemde hoofdstukken der begrooting. I. Tractementen der gouvernementssecretarie en verdere ambtenaren der hoofdadministratie op Curaçao, der districtmeesters op Curaçao, overtochtsgelden, drukwerken, tractementen der gezaghebbers op de vijf andere eilanden. IIIa Tractementen van administrateur van financiën, inspecteur der belastingen, kolonialen ontvanger op Curaçao, hypotheekbewaarder, vijf ontvangers op de andere eilanden, kommiezen der invoerrechten en accijnzen. V. Tractementen der gouvernementsgeneeskundigen voor de buitendistricten van Curaçao en voor een geneeskundige op elk der andere eilanden, kosten van quarantainedienst, loodsdienst, landbouwkundige, krankzinnigen- en leprozengestichten, geneesmiddelen en alimentatie van onvermogenden, (ƒ30.000.-), draadlooze telegrafie, uitgaven voor cultures en nog velerlei andere uitgaven. VI. Tractementen van directeur en personeel van openbare werken, aanleg van dammen en putten (± ƒ30 000), onderhoud van de haven op Curaçao, straatverlichting, vuurtorens, onderhoud van landsgebouwen en nieuwe werken. De Kolonie Curaçao heeft geene geldleeningen te haren laste.
P. de J. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fiscaal.Het ambt werd ingesteld toen Suriname in handen kwam van de W.I. Compagnie. Volgens Hartsinck (II 882) fungeerde ten tijde van het zeeuwsche bestuur een ‘Maarschalk’ als ‘officier der Justitie’. De Fiscaal moest, volgens zijn instructie ‘nauwkeurig letten, dat de bevelen van den Gouverneur, waar onder mede de generale Articul brief van de Westindische Compagnie werd verstaan begrepen te zijn, mitsgaders de orders van Gouverneur en Raden werden in acht genomen en opgevolgd.’ Voorts was hij ‘verplicht 't Recht van de Hooge Overheid alomme waartenemen, over de gantsche Colonie, zoo te Water als te Land’. (Hartinck II, 882). De Fiscaal fungeerde ook als auditeur militair bij den krijgsraad. In 1754 stelden de Directeuren van de Societeit, tegen den zin van den Raad, een tweeden Fiscaal aan, met last om ingeval van ziekte of afwezigheid van den eersten te fungeeren. Gelijk reeds gezegd in het art. Bestuursregeling-Suriname had de fiscaal in den Raad van Politie en Crimineele Justitie slechts een adviseerende stem. Tot 1745 was het ambt van Exploicteur (zie aldaar) aan dat van Fiscaal verbonden. Hartsinck (II, 895) geeft een lijst van de Raaden-Fiscaal van 1683-1764. In het Essai historique sur la Colonie de Surinam, Paramaribo 1788 II. 105 is de lijst aangevuld tot 1785. Daar de gouverneurs veelal uit den militairen stand gekozen werden en evenmin als de andere leden van den Raad rechtskennis bezaten, kreeg de Fiscaal, als eenige rechtsgeleerde in den Raad, veel invloed. Bij art. 23 van het Reglement op het beleid van de Regering, enz. in Suriname van 14 Sept. 1815 (G.B. 1816 no. 2) werden de Raad-Fiscaal, de President van der Hove van civiele Justitie en de Raad-Controleur van Financiën als een confidentieele conferentie-Raad aan den Gouverneur toegevoegd. Art. 24 bepaalde dat de Raad-Fiscaal, die meester in de rechten moest zijn, in rang zou volgen op den gouverneur. De naam Fiscaal bleef bestaan tot aan de invoering van het Reg. Regl. van 1828, toen de functiën overgingen op het nieuw ingestelde ambt van Procureur generaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In den volksmond heet de P.G. nog steeds fiskari. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fjo-fjo,n.e. Zie RHYNCHOTA. In het Surinaamsche negerbijgeloof ook de naam van een ziekte die veroorzaakt zou worden door woordbreuk en zich openbaart door hikken, vooral onder het eten. Over het uitdrijven der ziekte zie F.P. en A.P. Penard, Surinaamsch bijgeloof. Bijdr. t.d. Taal- Land- en Volkenk. v. Ned.-Indië, 1912, deel 67 blz. 168. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fleurya aestuansGaudich. Fam. Urticaceae. Krassi-wiwiri, n.e. Stinging nettel, bov. e. Een veel voorkomend kruid van het uiterlijk van de gewone brandnetel; de bladeren lang gesteeld en scherp gezaagd; de bloemen staan in samengestelde trosvormige bloeiwijzen. Witti krassi-wiwiri (n.e.) noemt men de planten, die alleen meeldraadbloemen hebben. Een aftreksel der plant wordt tegen hoest gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Focke (Hendrik Charles),zoon van Hendrik Everard Focke en Wilhelmina Charlotte Esser, geb. te Paramaribo 16 Aug. 1802, aldaar overl. 29 Juni 1856. Hij genoot zijne opvoeding in Nederland en promoveerde 19 Juni 1827 te Utrecht in de rechten op proefschrift de Pretio in emtione venditione. Als vrijwilliger nam hij deel aan den Tiendaagschen Veldtocht. Omstreeks 1834 naar Suriname teruggekeerd practiseerde hij tot 1837 als advocaat, werd daarna auditeur-militair, lid van het gerechtshof en later president van het ‘collegie van kleine zaken’. Bovendien vervulde hij allerlei eere-ambten; zoo was hij ook lid van de commissie van onderwijs. In 1854 was hij met van Schaick, Landré, Van Sypesteyn en Dumontier oprichter van het tijdschrift West-Indië, dat echter slechts 2 jaargangen beleefde. Hierin schreef hij: Iets over de Arrowakken en hunne taal (I. 42), over de vanille (I. 275), De Surinaamsche Negermuzijk (II. 93) en nog eenige kleinere bijdragen. Van zijne hand vindt men in de Fakkel van 1830 een verhaal van een togtje naar de landstreek Para, in de Colonie Suriname en in de Fakkel van 1834 (X. 377) een verhandeling getiteld Muizenissen. Vele botanische bijdragen van zijne hand vindt men in de Botanische Zeitung van 1853 en in de werken van het Kon. Ned. Inst. en van de Akad. v. Wetensch., waarvan hij sedert 26 Oct. 1851 corespondeerend lid was. Zijn meest bekende werk is zijn Neger-Engelsch woordenboek, Leiden 1855, dat getuigt van zijn groote kennis op velerlei gebied. In het tijdschr. West-Indië (II 300-316) werd, na zijn dood, aan de hand van een hem toebehoord hebbend exemplaar, dat door hem was bijgewerkt, eene lijst van verbeteringen en aanvullingen gepubliceerd. Een fraai monument - hulde van Suriname's ingezetenen - werd in 1858 op zijn graf op het kerkhof de Nieuwe Oranjetuin geplaatst. Zie: Algemeene konst en letterbode, 1855, blz. 418 en 1856, blz. 265; A.J. van der Aa. Biogr. woordenb. der Nederlanden, Haarl. 1859, VI, 136; Handelingen en Geschr. v.h. Ind. genootsch. te 's Grav. 1860, VII, 312; C.J. Hering, korte beschr. van Mr. H.C. Focke, Paramaribo 1903 (met portret) A. Pulle, An enumeration of the vascular plants known from Surinam. Leiden, 1906, blz. 53; W.C. Muller, Nieuw Ned. Biogr. woordenboek I, 867, Leiden 1911. Zie ook BOTANISCH ONDERZOEK I. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Foengoe,n.e. Een bruine zwamachtige stof, die in Suriname in tondeldoozen wordt gebruikt. Zie ook HYMENOPTERA en PARINARIUM. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Foeniculum capillaceumGill. Fam. Umbelliferae. Finkri, n.e. Een hooge kruidachtige plant met kleine gele bloemen en langwerpige zeer sterk riekende en smakende vruchten. De plant heeft fijn ingesneden bladeren, is afkomstig uit de gematigde streken en heet in Nederland ‘venkel’. In Suriname een geliefd geneesmiddel voor kinderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Foresters (the ancient order of),een internationale broederschap (welke zou zijn voortgesproten uit de ten tijde van Richard Leeuwenhart en Robin Hood in Engeland gevestigde orde, onder den naam van Royal order of Foresters) heeft eene tweeledige strekking, eene morele en eene sociale. De eerste afdeeling, waarvan de geschiedenis melding maakt, is die, welke onder den naam van Court honour V=I in het jaar 1834 in de gemeente Leeds in Engeland gesticht is. Merkwaardig is de vlucht, die deze orde genomen heeft. Zij is thans over de geheele wereld verspreid, heeft meer dan 9600 afdeelingen (Courts) op meer dan 3800 plaatsen en telt ongeveer 2 millioen leden. In 1886 deed deze orde hare intrede in Suriname. De dispensatie tot oprichting werd verleend door den uitvoerenden Raad in Engeland op 8 Dec. 1885. Op 20 Juli 1886 kwam te Paramaribo aan eene uit Br. Guiana gezonden Commissie, met de opdracht de Court Charity no. 7416 te openen en de eerste leden te installeeren. Op 29 Juli d.a.v. vond de plechtige opening plaats en werden bij die gelegenheid 38 leden opgenomen. Deze Court is verbonden aan en maakt deel uit van het ‘Guiana United District’ gevestigd te Georgetown in Br. Guiana. De orde verschaft aan hare leden geneesen heelkundige hulp en in geval van overlijden wordt ƒ120.- uitgekeerd. Bovendien wordt aan de weduwen en weezen der leden onderstand verleend. Aan de vereeniging zijn 3 officieele fondsen verbonden n.l. een Beheerfonds, een zieken- en begrafenisfonds en een weldadig- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heidsfonds, benevens twee bijfondsen, een Weduwenen Weezenfonds en een honorairledenfonds. Zij houdt hare vergaderingen op den 1sten, 2en en 4en Donderdag van iedere maand. Het is ten strengste verboden in hare bijeenkomsten te spreken over godsdienstige en politieke aangelegenheden. Haar eerste Chief Ranger (voorzitter) was J.F. Waakhuijzen. Op 26 Juli 1911 werd het 25 jarig bestaan van deze vereeniging luisterrijk herdacht, waaraan vele autoriteiten en andere voorname ingezetenen deel namen. Eind 1913 telde zij meer dan 300 leden en beschikte over een kapitaal van ongeveer ƒ22 000 en bovendien over een eigen gebouw te Paramaribo, eene waarde vertegenwoordigende van ruim ƒ16 000. Aan den tegenwoordigen Chief Ranger, L.E. Nelson, werden in 1909 de eerester van verdienste en in 1913 de gouden past Chief Ranger medaille der Orde geschonken voor de bijzondere wijze waarop hij de belangen van de Court in het bijzonder, en die van de Orde in het algemeen heeft behartigd. Op de Ned. W.I. Eilanden is de orde niet vertegenwoordigd. (Zie over de orde, deel XI, blz. 217 van the Encyclopaedia Britannica. Cambridge 1910).
J.A.P. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fourcroya giganteaVent. Fam. Amaryllidaceae. Iengi-sopo, n.e. Een plant met een rozet van groote, vleezige bladeren, waaruit een bloeistengel te voorschijn komt, die meerdere meters hoog kan worden. In plaats van bloemen treft men vaak bebladerde knoppen aan. Het sap van de bladeren schuimt sterk en wordt wel eens bij het wasschen gebruikt; vandaar de naam Iengi sopo = Indiaansche zeep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Framboesia tropica,aant.in Suriname Jas, Jaws of Yaws (n.e. Jassi) genoemd, is een in vele tropische landen verspreide, door direct contact en waarschijnlijk ook door vliegen overgebracht wordende, zeer besmettelijke ziekte, die zich uit door ontsteking, ettervorming en woekering der huidpapillen, waardoor zweren en uitwassen ontstaan, die eenigszins op frambozen gelijken, van waar de naam. Deze efflorescenties, die een kleverige, geelgrauwe tot korsten verdrogende vloeistof afzonderen, kunnen overal op het lichaam voorkomen, maar bij voorkeur op de grenzen van huid en slijmvliezen, zeer zelden op de slijmvliezen zelve. Zij zijn pijnloos, behalve wanneer zij voorkomen op de voetzolen en handpalmen of onder de nagels. Treden er geen complicaties op dan geneest de ziekte, die niet levensgevaarlijk is, gewoonlijk van zelf in ½ tot 1½ jaar. Bij geneeskundige behandeling spoediger. Na de genezing blijft er op de plaats der zweren een bij donkere rassen lichte, bij blanke rassen donkere plek achter, die echter spoedig verdwijnt. Na het doorstaan van jaws in de jeugd, verkrijgt men op lateren leeftijd een inmuniteit tegenover de ziekte. De Boschnegers, die dit weten, exponeeren de jonge kinderen opzettelijk aan de infectie. Niet altijd is de gang van zaken gunstig. De ziekte kan soms jaren duren en aanleiding geven tot afzichtelijke verkrommingen en tot waterzucht der gewrichten en slijmvliezen, in Suriname jaswater, (n.e. jassi-watra) genoemd. Komt de ziekte in scheuren der voetzolen (zie ADI) voor - een moeilijk te genezen vorm bij een ongeschoeid loopende bevolking - dan draagt zij den naam van klaver-jas (n.e. krabboe-jassi). Een naziekte van de jaws draagt bij het volk den naam Sawawa. Bij George Warren ‘Een onpartijdige beschrijving van Suriname, Amst. 1669, blz. 7. - een der oudste geschriften over Suriname - leest men.... ‘De Jawes is bijkants een en dezelfde sieckte met de Fransche Pocken, ende men krijgt ze maar al te licht door ommegang met de Indiaensche Vrouwen, die 'er van natuyre schijnen mede besmet te zijn’. Deze meening, die ook in berichten uit den tijd van gouverneur van Aerssen voorkomt, is hoogst waarschijnlijk onjuist. Bij Indianen toch komt de ziekte niet of zeer zelden voor. Zij is waarschijnlijk met de slavenschepen uit Afrika gekomen en schijnt vroeger gevaarlijker geweest te zijn dan in later jaren. Hartsinck, II, 913, noemt althans de Jaas of Jawes ‘een leelijke Plaag, die meest alle nieuwe Slaaven aantast, en waar van men het niet voor ongelukkig rekend als de helft'er van in leeven blijft.’ Reeds sedert 1832 heeft het Surinaamsche bestuur maatregelen van afzondering voorgeschreven als het beste middel om de verspreiding der ziekte tegen te gaan. Tegen het einde van de vorige eeuw werden op post Groningen aan de Saramacca en in Nickerie inrichtingen in het leven geroepen tot afzondering van de jaws-lijders van de plantages. Framboesia is geen syphilis, maar wordt toch veroorzaakt door spirochaeten (zie PROTOZOA), nauw verwant aan die van de syphilis. Dit deed in het laatst van 1910 bij den Chef van den Militair geneeskundigen dienst (waarnemend geneeskundig Inspecteur) Dr. E.A. Koch en den officier van gezondheid Flu het denkbeeld rijzen om het middel van Ehrlich-Hatta, Salversaan 606 en later neo-salversaan op de jawslijders toe te passen. De resultaten waren zoo verrassend dat de ruim 300 lijders uit de Jaws-inrichting op Groningen als genezen konden worden ontslagen en de inrichting gesloten. Het verslag van dezen veldtocht tegen de jaws vindt men als bijlage I2 in het kol. Versl. 1911. Op de Nederl. W.I. Eilanden is de ziekte niet inheemsch. Litt. F.A.C. Dumontier. De framboesia in Colonia Surinamensia observata. Utr. 1855. Dr. van Leent, La Guyane néerlandaise, Arch. de médicine navale, 1880 en 1881. Charlouis, Vierteljahrschr. f. Dermatologie u. Syphilis 1881. E.H. Gewand, Ueber Polypapilloma tropicum (Framboesia, Yaws). Freiburg I.B. 1889. F. P, Schuitemaker. Bestrijding van Yawsziekte in Suriname. Eigen Haard 7 Oct. 1911. P.C. Flu. Dioxydiamido-arsenobensol bij Framboesia tropica. Nederl. Tijdschr. v. Geneesk. 6 Mei 1811. Idem, Verslag over de behandeling van 700 gevallen van Framboesia tropica en 4 gevallen van Pian Bois met Salversaan. Nederl. Tijdschr. voor geneesk. 25 Nov. 1911 en Münchener mediz. Wochenschrift, no. 45, 1911. Idem, Rapport omtrent Malariaonderzoek in de binnenlanden van Suriname, 's Grav. 1912, blz. 80 en 90. Kol. Verslag 1911, Bijl. I1 en 1912, Bijl. I1. Hier is alleen aangegeven de op Suriname betrekking hebbende litteratuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|