| |
| |
| |
Sapplanten, vleezige planten of succulenten.
Deze planten groeien veelal op dorren, zandigen grond of langs het strand op zilten grond. Komen ze bij toeval dieper landwaarts in of op vochtigen bodem voor, dan verliezen de bladeren in dikte en saprijkheid. Zie ook de opmerking aan het einde der tabel.
| |
1
a. |
De heele plant ligt als een nietige ster plat op den grond, soms midden op 't zandpad. De draaddunne stengel is gewoonlijk rood; door de dikkere kelkjes lijken de zeer kleine bloempjes wit. Zie fig.
Sterremuurfamilie, blz. 428, Grondster |
|
|
b. |
De plant ligt niet geheel en is niet tevens stervormig; al liggen de stengels plat neer, de bloemsteel richt zich op. |
2 |
| |
2
a. |
Geen bladeren, alleen ronde, vleezige stengels, met takken als een luchter; ze bestaan uit schijnbaar ineengeschoven leedjes. Zie fig.
Ganzevoetfamilie, blz. 383, Zeekraal |
|
|
b. |
Wel bladeren, al zijn ze misschien klein. |
3 |
| |
3
a. |
Alleen bladeren op den grond, maar niet aan de bloeiende stengels. Mooi paars bloempje; blaadjes kleverig, dikwijls met vliegjes of andere kleine insekten er op. (Vleeschetend plantje van de natte heide.) Zie fig. Blaasjeskruidfamilie, blz. 870, Vetblad |
|
b. |
Ook een blad of bladeren aan den bloeistengel. |
4 |
| |
| |
| |
4
a. |
Maar één blad (of dubbelblad) aan elken bloeistengel; als uit een schoteltje schiet daaruit een bloemtrosje met kleine, witte bloemen op. Zie fig. vorige blz.
Posteleinfamilie, blz. 436, Winterpostelein |
|
b. |
Meer dan één zoo'n blad aan den stengel. |
5 |
| |
5
a. |
Bladeren samengesteld uit kleinere, aan weerszijden van een gemeenschappelijken bladsteel Bloempjes geel, vele bijeen, met pluis er tusschen. Zie fig.
Vlinderbloemenfamilie, blz. 735, Wondklaver |
|
b. |
Geen samengestelde bladeren. |
6 |
| |
6
a. |
Bladeren diep ingesneden met schuin of recht afstaande slippen. |
7 |
b. |
Bladeren gaaf of bijna gaaf van rand. |
8 |
| |
| |
8
a. |
Bladeren alle duidelijk twee aan twee, of in kransen (schijnbaar, doordat ze dicht opeen staan) |
9 |
b. |
Bladeren van de plant niet of niet alle twee aan twee. |
12 |
| |
9
| |
| |
| |
10
a. |
Draaddunne bladeren, schijnbaar in kransen aan de stengels. Fig. vorige blz. Blz. 425, Sterremuurfamilie |
|
b. |
Dikke, ronde of platte bladeren. |
11 |
| |
| |
12 (8)
a. |
Nietig plantje met zeer kleine, gele bloempjes, omgeven door een krans van blaadjes. De kelk bestaat uit twee blaadjes, die half met den bloemsteel vergroeid zijn. Zie fig. Posteleinfamilie, blz. 436, Postelein |
|
b. |
Geen tweeslippige kelk. |
13 |
| |
13
a. |
Onduidelijke, groene of roodachtige bloemen in kluwens in de bladhoeken of aan den top; zonder loep haast niet te onderscheiden (vijfslippig met vijf meeldraden). Zie fig. Blz. 380, Ganzevoetfamilie |
|
b. |
Duidelijke gele, witte, roode of paarse bloempjes, vijf of meer bloem- en kelkbladeren, drie of meer stampers.
Blz. 640, Vetplantenfamilie |
|
Opmerking. Voor vleezige planten, in deze tabel niet opgenomen, zie de gewone tabel (blz. 9, No. 7) en Aanh., Blz. 1074.
|
|