Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2553. 1636 april 14. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijn. Heer, Dat graeff Ian van NassauGa naar voetnoot2 over Mase naer Cleeff met den cardinaels infantesGa naar voetnoot3 volck tot ontseth van SchenckenschansGa naar voetnoot4 was getrocken, sal uEd. wt mijn leste brievenGa naar voetnoot5 hebben verstaen. Desen sal uEd. nu seggen, dat bij graeff Ian PicolominiGa naar voetnoot6 met sijn troupes hem hadde gevoucht ende gelijckelijck tot Cleeff sijn geweest sterck, soo men seyt, 6000 à 7000 te voet, 10000 paerden. De wercken van graeff WillemGa naar voetnoot7 in de Duffel hadden sij gedaen besichtygen, maer oordeelende deselve te sterck om deur te breecken, niet vindende om menschen off paerden te voeden, was graeff Ian wederom over Mase teruggegetrocken ende Picolomini met sijn volck naer het lant van Gulyck. Tegenwoordych is graeff Ian met sijn volck in de Meyerie van den Bosch, daer hij noch meer volckx bij hem crijcht, maer is weynych apparentie, dat hij yet op de Maeskant bij gebreck van vivres sal connen attenteren. Men sal eerstda(echs) het fort Schenck met gewelt attaqueren, dat is, soo haest het water wat laeger is, ende hout men nu hetselve voor den viant verlooren; maer men moet tijt winnen, om den viant geen occasie te geven door diversie eenych voordeel te doen. Brieven van Hamburch seggen, den generael BannierGa naar voetnoot8 wederom was over de Sael getrocken om te slaen HatsveltGa naar voetnoot9, die met keyserlijcke volck tot secours van den SaxGa naar voetnoot10 quam, eer sij waren geconiungeert, ende hadden sij daer brieven van Leypsich, dat de gemelte Bannier een regiment dragonners haddenGa naar voetnoot11. Verscheyde advisen gaen breeder ende spreecken van een generale defaite van de Saxische, doch seckerheyt hebben wij niet. Tot Francfort was een keysersche ambassadeu(r)Ga naar voetnoot12 om te gaen naer Engelant, ende presenteert den keyserGa naar voetnoot13, immers laet hij sulckx verluyden, dat hij den palsgraeffGa naar voetnoot14 wil restitueren portionem non contemnendam van het Palatinaet, dat is den Nederpals, ende het electoraetschap maecken ambulatoir, dat is, dat den iegenwoordygen palsgraeff naer doot van den BeyervorstGa naar voetnoot15 de keure soude hebben ende naer des palsgraven doot wederom een van de successeurs van den Beyervorst; materie genouch om Engelant tot handelen te brengen ende soo tijt te winnen. | |
Oock wert hier verwacht den grave van ArondelGa naar voetnoot1, die vanwegen den conynck van EngelantGa naar voetnoot2 naer den keyser gaet. Van Stockolm heb ick advisen gesien; meene, die sijn van den man vanGa naar voetnoot3 TerentiusGa naar voetnoot4, dat men sprack van viceroy te maecken ende dat het ooch viel op TuchididesGa naar voetnoot5. DatGa naar voetnoot6 VindexGa naar voetnoot7 manGa naar voetnoot8 met XenocratesGa naar voetnoot9 is verdragen, wil men hier mij doen geloven; dat is seecker, dat hij weder bij NervaGa naar voetnoot10 was. MelanderGa naar voetnoot11 is hier gisteren gearriveert met noch een commissaris van den lantgraveGa naar voetnoot12, genaemt ChesterGa naar voetnoot13, ende hoort men weynych apparentie, dat den lantgrave met den keyser sal verdragen; tot hostiliteyt commen sij noch niet. De defaite in Italiën wert hier seer cleyn gemaeckt. CalaberGa naar voetnoot14 soude garen van IustinusGa naar voetnoot15 weten, off de dedisgr[a]tie van Bresé vast gaetGa naar voetnoot16, met de particulariteyten daervan. Hetgene HannibalsGa naar voetnoot17 man, die bij deGa naar voetnoot18 LatouGa naar voetnoot19 comt, verrichten sal, wilde IrenaeusGa naar voetnoot20 wel wesen geadviseert, ende hetgene van StesichorusGa naar voetnoot21 occurreert. Van CaesarGa naar voetnoot22 wachte ick tijdynge. Met ManliusGa naar voetnoot23 staet het in deselffde pointen, dan sal GracchusGa naar voetnoot24 dat werck | |
wel te boven commen. Somyge sagen SerranumGa naar voetnoot1 garen bij EusebiusGa naar voetnoot2; IovinianusGa naar voetnoot3 is daertegens. HannoGa naar voetnoot4 heeft mij noch vandage verclaert, dat hij TerentiusGa naar voetnoot5 niet souckt te lesen. Wat uEd. goet sal vinden van de concepten, bij mij uEd. toegesondenGa naar voetnoot6, gelieve uEd. mij te laten weten, ende dat in sulken vougen, dat ick degene, die uEd. intercessie hebben versocht, mach toonen, dat uEd. genegen is voor haer wat te doen. Meerder van de saecke sal ick uEd. met meerder tijt laten weten. KrayenburchGa naar voetnoot7 aen een quartiermeesterschap te helpen, ware niet eere genouch, alsoo doorgaens die plaetsen bij luyden van seer slechte conditie werden bedient. Het beste waer de wapenen te dragen onder een regiment, daer de compangiën sonder nominaties worden bij sijn Ex.tieGa naar voetnoot8 begeven, ende alvoren te sonderen, off sijn Ex.tie genegentheyt soude hebben hem bij occasie te favoriseren; aen een vendel waer wel te helpen, dat beter trap soude wesen tot meerder als een quartiermeesterschap. Den heer WytsGa naar voetnoot9 presenteert in het leger hem alle vrienschap te doen, oock dickwels aen sijn tafel te nemen ende voort te trecken; daer soude connen hooren ende sien. Vooral most hij bij van den Bosch continueren, die genegentheyt toont; hij doet wel, dat hij die met brieven cultiveert. Mijn opinie soude wesen van daer niet te commen, vóór het leger te velde gaet, dat mogelijck soo haest niet wesen en sal; want de tale ende goet fatsoen om met luyden van qualiteyt om te gaen dient wel te hebben. Soo de exercitiën hem niet te Paris en hielden, soude best bij Fransen alleene op het lant dienen; dat is mijn gevoelen. Blijvende in alles genegen om uEd. ende de uwe te dienen. Desen 14 April 1636. | |
Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot, Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Coninck. In dorso schreef Grotius: 14 april 1636 N. Reig. |
|