Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2562. 1636 april 22. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot8.Mijn Heer, Uwen lesten is van den X AprilGa naar voetnoot9.
| |
ende tot dien eynde een machtyge vlote hadde geëquipeert; dat sijne M.teyt het gebruyck van zee off visserie niet wilde beletten, mits men het met sijne permissie dede. Wij hebben hier tijdyngen, dat de alliantie tusschen Vranckerijck ende croon Sweden is gesloten, met obligatie van d'een sonder d'ander niet te handelen, op aggreatie van den conynckGa naar voetnoot1 ende coninginneGa naar voetnoot2 binnen vier maenden. Den heer SpierynckGa naar voetnoot3, die hier is getrout, continueert in het vervolch van de drie belooffde maenden subsidie ende continuatie van dien; sal sonder grote difficulteyt het niet tewege brengen, soo immers het tewege brengen kan. IrenaeusGa naar voetnoot4 toont bij alle occasie, dat hij hem vrienschap wil doen, daervan hij hem wel hout verseeckert. AelianusGa naar voetnoot5 heeft tegens IovinianusGa naar voetnoot6 breet gesproocken van het contentement, dat XenocratesGa naar voetnoot7 van FelixGa naar voetnoot8 heeft ende hoeseer hij hem estimeert; oock geseyt, dat TuchydidesGa naar voetnoot9 hem bovenal heeft gerecommandeert, dat hij hem SimonidesGa naar voetnoot10 bovenal moet procureren, waervoor hij belooft soo lange bij XenocratesGa naar voetnoot11 wel sorge dragen sal. Dat DiodorusGa naar voetnoot12 bij TatianusGa naar voetnoot13 tot eere vanGa naar voetnoot14 SophiGa naar voetnoot15 wert besteet, daervan was hij wel onderrecht. Op een travers, dat den viant voor het horenwerck van de schansGa naar voetnoot16 aen de kant van de Betuwe heeft, is bij de onse een attaque gedaen, doch, alsoo de eerste troupe, die al de werken inhadde, bij de volgende niet wel wert gesecondeert, sijn wt eenyge gerepousseert met verlies van 13 doden, 40 gequetsten. Medicamenten meent men in 't fort ontbreecken. Dan men sal het meer met force als met tijt soucken te veroveren. Hier heeft gelopen een geruchte van een disgracie van den heer mareschal de BreséGa naar voetnoot17, dan seggen hetselve sijn oorspronck heeft, omdat hij op sijn huys was gegaen, doch dat nu wederom is te Paris; wat daervan is, weet uEd. best. Ombrageuse luyden hier seyden, uEd. daervan advisen hadde gegeven ende dat deselffde bij den raetsheer ReigersberchGa naar voetnoot18 waren gedivulgeert, die nochtans niemant wisten te noemen tegens wie het was geseyt; soo diep wert er gespeculeert op het gaen | |
ende staen. ZozimusGa naar voetnoot1, die Constans'Ga naar voetnoot2 broeder bijGa naar voetnoot3 GracchusGa naar voetnoot4 hadde gesien, sal dat hebben geïmagineert. Met SerranoGa naar voetnoot5 staet het als voor desen, ende loopt daer noch op, dat hij wel wat bij VindexGa naar voetnoot6 soude connen blijven. Bij CaesarGa naar voetnoot7 sal vandage yet van uEd. saecken worden gedaen, ben darom saterdach bij hem geweest. Wat het wesen sal, moet uEd. met den naesten verwachten; buyten mijn ordre sal ick niet gaen. Van Straelsunt crijge ick geen brieven. Die van Delft hebben Delffshaven met resolutie van de Staten wt de classe van Schielant onder de classe van Delflant gebracht. De predicanten van Schielant hebben haer daertegens geopposeert; de Staten sijn gebleven bij hare resolutie. Evenwel heeft op gisteren een wt Schielant daer gepredyckt; de magistraet, die het wilde beletten, liep peryckel van de gemeente. Ick sal onderrechtynge verwachten op hetgene SerranusGa naar voetnoot8 begeert te weten. Luyck neempt 4000 man aen; de burgemeesters ende burgerye sijn het nu wel eens; hebben die voor den biscopGa naar voetnoot9 waren, soowel geestelijke als andere, wt de stat gehouden. Desen 22 April 1636. | |
Adres: Mevrouw Mevrouw De Groot. Tot Paris. In dorso schreef Grotius: 22 April 1636. N. Reig. |
|