Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2531. 1636 maart 31. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Ick heb den uwen van den 14 MaertGa naar voetnoot2 wel ontfangen. Hier hebben wij sonderlynge niet. Van ManliiGa naar voetnoot3 saecke is tsedert mijnen lestenGa naar voetnoot4 niet voorgecommen. AlcaeusGa naar voetnoot5 slaept. Het volck van PicolominiGa naar voetnoot6 is in aentocht geweest, men meende naer Schenckenschans; nu seyt men ons, sij een convoy tot Gennep hebben gebracht souckende verder te gaen, dat men haer sal beletten, ist mogelijck. Vijffthienhondert Geldersche boeren wercken sterck om een linie van communicatie te trecken van het spuy tot aen het huys te Billant; waer die voltrocken, soude men hopen, dat den viant met sijn secours te late soude commen. Men gelooft, de keyserseGa naar voetnoot7 haer meenen meester te maecken van Luyck, waerdoor Maestricht in grote ongelegentheyt soude werden gebracht. Van CalaberGa naar voetnoot8 weet IovinianusGa naar voetnoot9 niet, wat hij sal seggen. Dese voorleden weecke is VolbergenGa naar voetnoot10 gemaeckt thesaurier van mijnheer den prins van OrangieGa naar voetnoot11. Van Straelsunt ontfange ick geen schrijvensGa naar voetnoot12. Men segt mij, den heer SpierynckGa naar voetnoot13 in dese quartieren comt; hope, ick hem sal sien. Bij CaesarGa naar voetnoot14 versuyme ick niet. Recommandere mij aen alle de vrienden. Desen 31 Martii 1636.
Ick sal sien, off voor uEd. soonGa naar voetnoot15 yet is te doen; maer in gevalle tot geen quartiermeesterschap, bij faulte geen plaetse vacant is, off anders conde geraecken, wat oordeelt uEd. dan best? | |
Adres: Mevrouw Mevrouw De Groot Tot Paris. In dorso schreef Grotius: 31 Martij 1636 N. Reig. En in margine: Gennep. |
|