Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2521. 1636 maart 20. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijn Heer, Ick en kan noch niet anders wt alle crijchsverstandyge overste ende officieren verstaen, off door het innemen van het spuy ende een werck daerontrent, daermede den viant het fort van Schenck met volck ende behouften tot believen ververste, desen Staet sulcken avantage heeft gecregen, dat, ingevalle wij, gelijck sij allen niet alleenelijck mogelijck maer facyl oordeelen, ons selven daer blijven logeren ende een linie trecken van daer tot het huys te Bilant, den Spaengaert Schenckenschans niet lange machtych wesen sal. Men mach wel seggen, dat bij ons seer tijdelijck is gevigileert, want de Spaense vijff bolwercken alreede vier voet hooch hadden beginnen op het Spuy te wercken, dewelcke als in defentie souden sijn geweest, wij weynych hope tot veroverynge van het fort hadden connen houden. Des viants begonnen wercken sullen de onse wel te passe comen, die daer met tachtentych compangiën ontrent logeren, sonder in de dartych compangiën ruyteren, die het daer qualijck connen houden. Vandage is gelt gesonden om de wercken des te beter in defentie te helpen. Men vreest te min het effect van den viant, omdat hij tijt van doene heeft om bij te commen, ende voor sijn ruyterye is geen vourage. Ook soo sijn veele aen de Spaense sijde van die opinie, siende sij sooveel volck ende gelt daer consumeren, dat het beter waer het fort te laten lopen. Maer RosaGa naar voetnoot4, die de reputatie van Spaengen seyt daeraen gelegen te sijn, drijft hart de conservatie. Om den viant, off hij wat wilde bij de hant nemen, alles des te difficylder te maecken, is hier geresolveert de ingesetenen van Griethuysen, een stedeken in het lant van Cleeff naest het Spuy gelegen, de Spaense seer geaffectionneert ende nu bij de onse vermeestert, te doen delogeren, de wallen daervan aff te werpen ende de huysen in brant te steecken, van welcke resolutie de executie al is gedaen, off vandage of mergen sal geschieden. | |
De heeregelt, dat is een gulden off daelder voor elck knecht off meyt, bij de meesters te betalen, is geconsenteert; de verhogynge van het gemael hapert noch wat, maer meent men, dat het sal volgen. De Staten sullen op reces scheiden. Van GracchusGa naar voetnoot1 is niet voorgevallen. Alle cappitainen is belast in haer garnisoen te gaen, opdat, soo den viant remueert, alles hier mede veerdych is. Dat de keyserscheGa naar voetnoot2 in het graeffschap van Oldenburg off Emden souden logeren, is hier gelooft; dan nu hooren wij daer voor alsnoch niet van is, maer men vreest haest soude connen wesen. Als ick conferere de tijdyngen, die ZozimusGa naar voetnoot3, Gracchus ende andere hier geven, conferere met die van FelixGa naar voetnoot4, sie ick, hoeveel van de waerheyt wert gedeguiseert, ende om van die niet te seer te discreperen seyt IovinianusGa naar voetnoot5 qualij(ck) de sijne durft mededeelen. Ick bidde om mijn gebiedenisse. Desen 20 Martij 1636.
Den Heer Beveren is vertrocken. | |
Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot, Ambassadeur van de coninginne ende croon van Sweden. In dorso schreef Grotius: 20 Martij 1636 N. Reig. In margine achtereenvolgens: Griethuisen; Heeregelt; Gemael. |
|