Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1240. 1628 maart 11. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère, Den uwen van den XXVIII is mij op ghisteren behandight over de wegh van Amsterdam. Ick sal deselve wegh, als uE. in Hollant sal zijn, ende bij wijle dye van Brabant, gebruycken tot ter tijdt toe, dat uE. mij bequaemheyt aenwijst om de brieven directelijck in den Hage te bestellen. Sonnendagh laestleden heb ick geweest bij den guarde des seauxGa naar voetnoot2. Vonde daer bij gevalle monsieur de BignonGa naar voetnoot3, dye van mij aen hem sprack, soodat ick de wegh eerst door monsr. de BeauclercqGa naar voetnoot4, daernae door desen wel vondt geprepareert. Hij most doe uytgaen, dan badt, dat ick hem dickmael soude comen besoucken, gelijck ick gedaen heb noch dyen avont ende hem vertoont de goede genegentheyt van den prins van Orangie ende veele van de regierders in ons landt, insonderheyt de oude ende de gerestabilieerde, tot het welvaeren ende rust van dit rijck, - contrarie menés van de andere - ende d'onbequaemheyt van HeliogabalusGa naar voetnoot5 om dyensten te doen, 't welck hij toestont, maer seyde, dat hij vrunden had, daerbij vougende, dat evenwel alrede in den raed gesproocken was van hem een successeur te geven. Monsr. de Beauclerq van al hetselve wel ondericht zijnde wil selve monsr. DefiatGa naar voetnoot6 disponeren om de verandering goed te vinden ende hij is voor monsr. de HayesGa naar voetnoot7, aen denwelcke Defiat oock in gevalle van verandering eenige toesegging gedaen heeft. Doch alles dependeert van den cardinaelGa naar voetnoot8, sonder dewelcke men niet en doet. Ick heb den guarde des seaux oock onderricht, dat de oude regierders niet en volgden de passiën van de ministers, om luyde van andere gesintheyt ende naementlijck de catholycken, haer draegende als getrouwe ondersaeten, te beletten hetgunt tot rust van haere conscientie noodigh is, 't welck hem wel geviel, gelijck oock veel anderen alhier. Hij heeft mij soo doe als op huyden veel eer ende vrundschap bewesen. Sal dese ende alle andere kennisse voort onderhouden. Mijn boecxken de Veritate religionis christianaeGa naar voetnoot9 doet niet alleen mij, maer oock de remonstranten in 't gemeen, goedt. Ick heb een brieff gezyen van monsr. RubensGa naar voetnoot10, waerbij hij verhaelt het peryckel, daer Sijn Extie. in is geweestGa naar voetnoot11, daerbij vougende, dat soo de cloot | |
hem had getroffen, den schyeter geen recompense van de infanteGa naar voetnoot1 had moeten verwachten, als dye Sijn Extie., buyten hetgunt de querelle aengaet, ten hoochste estimeert ende goed gunt. Den resident van den keyserGa naar voetnoot2 heeft mij oock van Sijn Extie. gesproocken met groote affectie, dewelcke ick heb gevoet, hem seggende, dat Sijn Extie. altijdt gesocht heeft ende noch souckt, dat wij in rust mochten blijven met het rijck, waermede anderen ons onvoorsichtelijck soecken te quaelijck te stellen. 't Stuck van Verdun is nyet buyten hoope van accommodement ende voorwaer Vrancrijck en dyent in desen tijdt geen nieuwe moeyte. Den mareschal de ChastillonGa naar voetnoot3 heeft eergisteren de oude ambassadeurs bij conings last ingehaelt, zijnde gevolcht van 20 carossen. Ick meen zij overmorgen audientie sullen hebben ende dan noch acht daegen op 's conincx coste getracteert werden. Michyel PaeuwGa naar voetnoot4, dye hyer is vanwegen, soo hij seyt, eenige affaires van de West Indische Compagnie, is mij wesen besoucken ende heeft mij gegroet vanwegen OetgesGa naar voetnoot5, dye hij seyde sijn oom te sijn. Hij vernieude de memorie van ons Engelsche reyse; seyde mijn ongeluck te beclagen. Ick seyde niet te beclaegen te zijn, alsoo ick in een beter landt was als het mijne ende bij vrunden van wel soo goede qualiteyt. Verder en gingen wij in dit propoost niet. Ick heb hem wederom besocht. Hij vraegde mij zeer nae de voortganck van de nieuwe Fransche compaignie. Ick seyde, dat dye saeck slyep, totdat de paix gemaeckt soude zijn met Engelant; dat den cardinael de saeck behartichde. Hij seide, dat eenige mij hadden willen beschuldigen, alsoff ick autheur daervan waere geweest. Ick seyde geen autheur te zijn, maer des gevraecht zijnde mijn advys aen den cardinael nyet te hebben connen weygeren; alsoo hij weynich werck maeckt van de personen in het octroy genomineert, seyde ick, dat de meening niet en was dye luyden de principale daertoe te geven, maer dat sij de saeck bevorderen door last van anderen, dye haer bedeckt hyel[d]en, totdat het tijdt soude zijn haer te openbaeren. Rochelle houdt men nu volcomentlijck voor besloten te water, hoewel noch onlancx er eene cleyne barque is gepasseert. Men spreeckt van noch een VII schepen te laeten sincken. De saeck wordt zeer behartight ende hoewel HauquynGa naar voetnoot6, dye hyer met de Fransche gevangenen gecomen is, aen de coninginne-moederGa naar voetnoot7 voorgeeft, dat Rochelle te cleynen saeck is om den welstant van de religie overal te beletten, soo en vertrouwt men seeckere propoosten niet. Dye van Toulouse gaen voort in haere rigeurs ende is La MiletièreGa naar voetnoot8 geappliceert aen de questie, ten deele op het boeck, dat hij in den Hage zijnde, tegen den coning ende monarchique regeering van Vrancrijck gemaeckt heeft. 't Soude wel | |
connen zijn, dat een van onse extraordinarissen als compère soude genoemt mogen werden. Een persoon van qualiteyt seyt mij, dat BoutardGa naar voetnoot1, secretaris van monsieur d'EspesseGa naar voetnoot2, soo hij niet haest en waer vertrocken geweest, gestelt soude geweest sijn in de Bastille. Monsieur de Hayes vond deser dagen de mareschal de Chastillon bij monsieur de Beauclercq ende alsoo deselve mareschal, versch comende van onse ambassadeursGa naar voetnoot3, verhaelde haere clachten over het aentasten van de schepen, seyde hij, dat het haer schuldt was, omdat zij het beworpen tractaet, waermede sulcx voorcomen soude zijn geweest, niet en hadde geteyckent. Alsoo hij SomerdijckGa naar voetnoot4 zeer excuseerde van dat men meende, dat hij geen goede affectie soude hebben tot Vrancrijck ende hyer gecomen soude zijn om quade dyensten te doen, allegerende, dat hij dese reyse niet en hadde gesocht, maer dat dye hem opgeleyt was; seyde monsieur de Hayes, dat hij geloofde, dat d'heer van Somerdijck de reyse hadde gesocht te ontgaen, omdat hij wist, dat hij den cardinael veel belooft en nyet gehouden en hadde. Den mareschal seyde, dat hij de ambassadeurs voortaen in vrede soude laeten ende voorts den meester van de ceremoniën daermede laeten beworden. Eenige van de religie alhier hebben mij geseyt, dat dye van Charenton haer niet en houden aen de resolutiën bij haere synode voor desen genomen ende dye van onse gesintheyt wel willen ten avontmael admitteren. Ick segge dat het refuys blijckt bij acte ende niet de verandering; dan soo sij lust hebben tot vrede, dat zij de kerckendyenaers in Hollant daertoe behooren te vermaenen. MaistrezatGa naar voetnoot5, een van de ministers alhier, soeckt met TilenusGa naar voetnoot6 te spreecken ende prijst zeer een geschrift, dat Tilenus eertijds tot Sedan zijnde gemaeckt had radende tot de tolerantie, genoech met deselve redenen, waerop gefundeert was mijne propositie te Amsterdam. Seyt, dat men dye voet hadde behooren te volgen. Sij vresen, dat wij hyer in faveur sullen comen off de onsen in Hollant in credyt; misschyen oock, dat eenige dit pretext sullen nemen om van haer af te vallen in tijdt van peryckel, gelijck alrede CerestusGa naar voetnoot7 gedaen heeft. Ick com tot uwen brieff ende wensch, dat mijnheer den prins zijn couragie oock in de binnenlandsche saecken toone met minder peryckel ende met meerder effect, eer het te laet werdt. Ick soude wel willen zyen de formele artyckelen van Dordrecht ende DelffGa naar voetnoot8, waerin PolyanderGa naar voetnoot9, FestusGa naar voetnoot10, ColoniusGa naar voetnoot11 haer beswaert vinden ende haere redenen. | |
't Vertreck van de Spaensche schepen toont wel, dat het verstant tusschen de twee coningen niet sulcx en is, als de ombrageusen haer imagineren. Alle Uwe E. advysen heb ick menageert met de meeste circumspectie, mij mogelijck zijnde. De vaersen, daer uE. van schrijft, meen ick te zijn in Quibus Rupella loquitur. Den autheur is advocaet-general du Roy au grand Conseil genaemt GaunirGa naar voetnoot1, een seer geleerd persoon. 't Eynde van de versen is soo goed niet als veel van het voorgaende. Men seyt, hij door de occasie zijn pensioen heeft doen verbeteren tot VIm gl. 's jaers, door faveur van den cardinael. Nae DiocletianiGa naar voetnoot2 saeck verlang ick zeer. De beschrijving van GrolGa naar voetnoot3, soo ick daertoe materie vinde ende lust, sal bij mij geschieden alleen om Sijn Extie. dyenst te doen. Maer veel tot prins Mauris' loff te seggen is buyten mijne plicht ende alhyer niet noodigh. Evenwel danck ick uE. van de ronde opening van zijne concepten ende bidde daerin te continueren. Den XIe Martij XVIcXXVIII. UE. dyenstwillige broeder
| |
Adres: Mijn Heer Mijnheer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raid in Hollant ten huise van den Heer Rentemr., zijne E. broeder, tot Middelburg. |
|