Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1213. 1628 januari 16. Van J. WtenbogaertGa naar voetnoot4.Mijn heere, Naedat d'ingeleyde van mij aen uE. tot recommendatie van den jongman, brenger deses, all eenige dagen in sijne handen was geweest, wachtende na den windt, is mij toegesonden den anderen ingeleyden aen uE. van mijn neeff van GervenGa naar voetnoot5, die ick nu hyerbij hebbe willen voegen. De saecken sleuren hyer noch als voren. De voorleden weeck creech ick tijding, dat de reyse van onse ambassadeursGa naar voetnoot6 aff was, doordien S. Mat, soude hebben doen weten, dat deselve niet begeerde, dat sij quamen, ten ware met expresse last van te accorderen assistentie tegen alle sijne vijanden, oock Rochelle ende alle andere, daertoe men niet gesint en was. Nu wierdt geseydt, dat se efter voortgaen. Men meynt hier, dat Rochelle seer benaut is, ende seydt, dat schepen gecomen sijn uyt Spaenien tot assistentie van S. Mt. ende dat noch andere werden verwacht. In Engellandt prest ende armeert men sterck. Heel Jutlandt is bij WalsteynGa naar voetnoot7 geïncorporeert. Tilli is omtrent Staden, daer hij weynich vordert door de hooge vloeden. 't Crijchsvolck verspreyt wijdt ende zijt, oock een deel tot in de graefschap Oldenburch ende Emderlandt. De peys tusschen Polen ende Sweden noch onseecker. D'Arminianen zijn door commissarissen van den Hove tot Schoon(hoven) | |
wat vernestelt door 't wechhaelen van stoelen ende bancken uyt de plaets, daer zij plegen te vergader(en), maer nae haer EE. vertreck zijn zij all weder vergadert geweest, gelijck zij haer EE. geseydt hadden te sullen doen ende dat sij om 't respect van harer praesentie alleen sulcx lieten. Hierop sijn op nieuwe clachten weder 4 personen in den Haege geciteert. De verandering van den magistraet ter Goude is den Arminianen heel tegengelopen. 't En conde niet anders, want de nominatie gaff geen stoffe voor hun door toedoen, soo men meynt, van den gerestitueerden bailliouGa naar voetnoot1 die hun grote parthije is. Evenwel laten sij niet aldaer seer sterck te vergaderen. Tot Rotterdam comen sij bijeen met grote menichten, hebben dese christdagen vier plaetschen op een tijdt geoccupeert, vier predicanten, soo veel als zij halsen conden, ende daer wordt niet tegen gedaen. T'Utrecht, t'Amsterdam ende in den Haege wackert het oock. Tot Hoorn hebben sij de mouterije weder ingenomenGa naar voetnoot2, met stercke vergaderingen. T'Alckmaer oock seer sterck, ende blijven de psalmen singen opentlick sonder belet. Dit meynen de luyden veel te wesen, maer die wat meynen te weten van haere gelegenheyt inwendich, meynen dat het niet dueren sal, omme 't gebreck van goede predicanten, die faelgeren bij gebrek van gelt sonder apparentie van een seminarium tegen dat d'oude affgaen. Sij hebben oock nu meer difficulteyt int drucken als oyt te voren. Sij meynen, hadde die man, die omtrent uE. isGa naar voetnoot3, sijn woordt gehouden, dat het vrij wat soude geholpen hebben. Sij hadden gemeynt MeermanGa naar voetnoot4 te crijgen in den Gecommitteerde Raden, 't is, ter contrarie, van SantenGa naar voetnoot5, een van de rechters, te beurt gevallen. Meerman is in de Generaliteyt, soo ick hoore, alsoock den ouden BeverenGa naar voetnoot6, in welcks plaets de soonGa naar voetnoot7 comt in de Gecommitteerde Raden, all tegen Mey. Ick weet niet meer te seggen dan dat int landt groot gerucht is van een TorrentioGa naar voetnoot8, een schilder, tot Harlem wonachtich, een man, die men houdt voor een mirakel int schilderen, ende in de propoosten, die hem uyten monde gaen. Men heeft vremde suspiciën van hem, vermits vele bijeencomsten, gehouden t'sijnen huyse, van mannen ende vrouwen, van welcke verscheydelick wordt gesproocken. D'een houdt hem voor een toveraer, d'ander voor een atheist. Die van Harlem hebben hem ende zijn weerdt, eenen Koppen, gevangen, ende nae detentie van 5 maenden, sonder aenspraeck, den weerdt 7 jaren gebannen ende den Torrentium seer affgrijselick - soo men seydt - gepijnicht, om hem te doen bekennen, dat hij God soude hebben gelastert, sonder te seggen, waerin off waer- | |
mede. Men kon van hem - soo geseydt wordt - niet trecken dan dat bij hem bevonden werdt een wonderbaerlicke patientie ende sachtsinnicheyt. Vele treffelicke, verstandige personen lopen voor hem te Hove ende bij S. Exc., om hem uyt de handen - seggen se - van die Harlemsche tyrannen te trecken, ende zijn saeck te Hove te brengen. Men seydt, dat hij mandement vercregen heeft, maer is onseecker; die pijniging heeft hij wech. Sij (?) meynen, dat hij haest sententie hebben sal. De sententie van Koppen, sijn weert ...., dat hij op de gesontheyt van den duyvel gedroncken soude hebben, twelck ... anders uytleydt. Ick weet niet, off dit yet om 't lijff heeft ...... maer de overgrote praet, die daervan is door 't heele landt, heeft .......... den bailliou van den Haege VerioGa naar voetnoot1 ende den geweldigen provoost gel ..... alsoo hij in den Haege is ende daer veel quaets doet ..... dat het RosaeusGa naar voetnoot2 heeft aengedient, dat oock .... geresolveert. Evenwel isser noch geen .... vele meynen, dat het gedaen is naer 5 .... als anders. Ick meyne evenwel ... Ick bid uE. mij rondelick te schrijven ... is, weder daer quam, off hij daer soude .... op. Met wenschinge van ... Mijn heer weest Godes ... Mijnheer, omtrent 8 dagen naedat dat aen d'andere sijde geschreven was, wachtende nae den wint, sendt monsieur TreselGa naar voetnoot3 mij den uwen van 26en Novemb., genoch van eenen inhout met eenen anderen van deselve date, all lang voor desen ontfangen, op welcke ick oock all heb geantwoordt. Een dinck isser: uE. spreeckende van twedersenden der gevangenen hinc inde opt vertreck van BuckingamGa naar voetnoot4 gebruyckt 2 latijnsche woorden, die ick niet en kan lesen dan aldus, dat aen d'eene sijde de gevangenen souden wedergesonden sijn infirmitate frontis: twelck ick niet en verstaeGa naar voetnoot5. Van den cours, die AlphaeusGa naar voetnoot6 houdt, can ick uE. niet seggen, dan dat dit velen niet en behaecht. Men seydt veel van sijne affectie, maer ick en sie geen, off mager, effect. Wil de wagen van selve voort, hij en sal se - meyn ick - niet tegenhouden, mogelick wel een weynich helpen schuyven, maer 't voorttrecken off sterck douwen en verwacht men niet van hem. Als de prins geen soldaten en levert, meynen d'Arminianen wel gevochten. Maer ick maeck altemet dit dilemma bij mijn selve: in cas van executie - oock selve tot Rotterdam - sullen d'Arminianen resisteren, off niet. Soo 't eerste, sal men den prins perssen tot soldaten: si postremum, soo moet onse t'onder als parthije wil. Dan d'Arminianen seggen, dat God boven all is, twelck ick oock gelove: maer ick en sie, nae den mensch, noch niet, dat haere saecken, in haer corpus selff, gestelt zijn om te konnen bestaen, off zij mosten middel schicken tot voorraet van predicanten ende om hiertoe te comen, tot gelt. Ick meyn oock, dat haer parthije die reeckening oock wel weet te maecken, ende derhalven voor heeft, op d'een plaets ende tijdt met overvallen, op d'ander met haer door conniventie te laten bewerden ende tegen den doodt worstelen, haer te verduyren. Si vester ille ποδαγϱὸς ϰαὶ ἄπαιςGa naar voetnoot7 spei datae et | |
conceptae satisfecisset, sij souden vrij wat voets gehadt hebben om anderen meer te bewegen, nae ick hoore. Het staet anders met de Arminiaensche vergadering rontom redelick, nae haere gelegenheyt. Dan int publyck blijft de wet ende siet men noch sobere apparentie tot verandering, die de Arminianen veel vordeels toebrenge. Ick voor mijn hooft en verwacht se niet haest tot haer voordeel. Men sal sien, hoe het te SalemGa naar voetnoot1 haest gaen sal. VigilantiusGa naar voetnoot2 is daer ende doet veel goedts. VictorGa naar voetnoot3 flaccescit obrutus - soo hij seydt - cruce domestica. Crepel werck, in somma, op vele plaetschen. Messis quidem multa, ut videtur, sed operarii pauciGa naar voetnoot4, ende d'apparenste helpen niet, amplexi praesens saeculum. Dit discours heeft uE. mij affgedrongen met dit woordt; soo ick wat particuliers wist, wat cours men meent te houden, soude mij daer nae wat reguleren. De vrienden laten evenwel niet te hoopen. Ick hoop all mede, soo sij willen, maer laet niet te dencken ende te duchten. Hoe het dit n. jaer tot Nimm. gegaen is met de verandering van den magistraet, weet ick noch niet. Niet uyt curieusheyt verlange ick dat te weten, maer uyt goede oorsaeck. De lest geciteerde uyt Schoonhoven sijn noch in den Haege: d'wtcomst is noch onbekent. Men seydt, dat de Gr. van ZwartsenborchGa naar voetnoot5 in den Haege verwacht wordt. Waertoe, leert de tijdt. Ick bid uE. nochmaels seer te letten op de vrage van residentie van een vrient, geroert in den naest lesten regel aen d'ander sijde, ende rondt te antwoorden. Met den Torrentio, daervan hiervoor, schijnt het qualick te willen afflopen; men houdt hem voor een pur atheist ende spotter van de christelicke religie met alle de sijne, niet hebbende gesocht dan een heel vleeschelick leven ende vremde dingen, dan van mij moet hij ongeoordeelt sijn. Ick hope, dat men mij schrijft, men salt haest vernemen. Daer comt de schipper seggen, dat de wint goedt is ende dat hij wech wil. Ergo vale, mi dome. 16 Jan. 1628. T. omni officio. | |
Adres: Aen Mijn heer mijn heer Hugo de Groot in eigen handen tot Paris. Door vriendt, die God geleyde. In dorso schreef Grotius: 16 Jan. 1628 I. Utenb. |
|