Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1207. 1627 december 30. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijn Heere, Den geopenden ingeleyden had ick gemeent Sondage met den ordinaris te senden, quam te laete, warom ick die met d'occasie, die mij versch voorcomt, over Brabant hebbe willen senden om te verstaen, waer het hapert, dat ick van uE. geen brieven en crijge ende met eenen te doen weten, dat ick dienstych oordeele, dat wij in onse correspondentiën continuere. Sullen eerlange sien, wat vrucht dat geven sal ende wat wij hebben te verwachten. Eer de veranderynge van Mey geschiet, sal ick nergens van vermanen, alsoo mijns oordeels ontijdelijk is. Daer naer sal alles tenteren ende mijns oordeels met apparentie, hoewel eenych versouck sal moeten geschieden, moeten dencken op de beste forme. De gedeputeerden van Hollant in de Generaliteyt sullen vijff sijn. Drie apparent ons wel toegedaen. Ten is oock niet buyten hoope, dat van SantenGa naar voetnoot2 door de BrassersGa naar voetnoot3, die groot credyt bij hem hebben, licht tot uE. voordeel sal werden gedisponeert. Hij heeft verstant om te sien, waer de saecken eyndelynge sullen loopen, ende sal garen part hebben aen den danck, quia etc..... quisque diffidentia praesentium mutationem pavens adversus publicum odium privatam gratiam praeparatGa naar voetnoot4. Daer toe meene ick het te stieren ende door bequame instrumenten, soo uE. het niet improbeert. Tis een groot ongeluck, dat de heer Mee(rm)anGa naar voetnoot5 voorbij is gegaen, apparent door misverstant off ongunste, want hij te helpen was met (stem)men, die verl(or)en sijn gegeven aen die oock remonstrantsch gesint sijn. Ick hebbe goet contentement van u NeeffGa naar voetnoot6, die dit seer mishaecht, daervan ick uE. veel, waer het gelegen, soude connen seggen. Ick hebbe goet gevonden den heer van SomersdijckGa naar voetnoot7 voor sijn vertreck te besoucken, hebbe propoosten gehouden van de gelegentheyt van dat rijck. Het affscheyt was met reciproque offres. Vraechde, off hij mij daer dienst conde doen iterativelijck. Ick passeerde alles. Ons NeeffGa naar voetnoot8 rept nergens van, soo sal ick oock niet doen. Wt Denemarcken is noch geen tijdinge; Somersdijck meende den conynck wel soude verstaen tot verseeckerynge van de Sont ende dat daer apparentie ende middel toe was. Van de ambassadeurs wt PolenGa naar voetnoot9 hoort men niet. Den wint wil niet dienen om de ambassadeursGa naar voetnoot10 derrewaert te brengen, meenen naer Zeelant te gaen om beter gelegenheyt te vinden. Ick sal bij dese occasie van handelynge pertinent dienen te weten, wat daer passeert, gelijck voorts wat (daer) omgaet. Dit schrijve ick in (hae)st op mijn bedde, geïncommodeert sijnde met een quaet been, dat ick hoope binnen een dach off twee sal wesen genesen. Desen 30 Decemb. 1627. | |
Wensche uE. ende uE. huisvrouw dit toecomende ende volgende jaren soo veel contentement als tot vergeeten van voorgaende quellyngen sout connen begeeren. | |
In dorso schreef Grotius: 30 December 1628 (!) N. Reigersb. |
|