Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdDavid,geboren in de tweede helft van de 11e eeuw v.C., was de zoon van Isaï (»Jesaja) uit Betlehem uit de stam van »Juda. De boeken 1 en 2 Samuël en 1 Koningen vertellen zijn levensverhaal. Het volk van Israël leefde in die dagen onder het koningschap van »Saul. Na een overwinning op de Amalekieten liet Saul, in weerwil van een gebod van de profeet Samuël, hun koning Agag en het beste deel van het vee van de vijand in leven. Saul betuigde daarover zijn spijt aan de profeet, die hem echter berichtte dat Jahwe hem reeds had verworpen en dat hij het koningschap niet meer waardig was. Een man naar Jahwe's hart zou zijn plaats innemen. Samuël zalfde daarop David in het geheim tot koning. David was toen nog een herdersjongen. Maar hij had al leeuwen en beren die zijn kudde belaagden neergeslagen. ‘De jongen was rossig’, zegt de schrijver van het boek Samuël, ‘had mooie ogen en een prettig voorkomen.’ De jongen kwam aan Sauls hof om de vorst, uiterst zwaarmoedig na zijn breuk met Samuël en de verwerping door Jahwe, door zijn citerspel te kalmeren. Hij bleek niet alleen een goed musicus, maar ook een onvervaard strijder. Toen de reusachtige Filistijn Goliat het leger van Saul eens tartte, kreeg David van de sceptische vorst na enig pleiten toestemming het tegen de reus op te nemen, slechts gewapend met een stenenslinger en enkele gladde stenen. Toen de honende Filistijn David naderde werd hij door een steen uit diens slinger dodelijk getroffen. David sloeg Goliat het hoofd af en de Filistijnen namen de vlucht. Een triomferende David keerde met het hoofd van de tegenstander in Jeruzalem terug. Deze en andere wapenfeiten van David in de strijd tegen de belagers van het jonge koninkrijk wekten de diepe vriendschap van de zoon van Saul, Jonatan, maar de haat van de koning. Tweemaal slingerde Saul zelfs zijn lans naar de citer spelende David. Toch werd Sauls dochter, Mikal, een van Davids vrouwen: de koning hoopte dat zijn schoonzoon als legeraanvoerder nog meer op de voorgrond zou treden en ten slachtoffer zou vallen aan de Filistijnen. Uiteindelijk moest David, gewaarschuwd door Jonatan en geholpen door Mikal, de vlucht nemen voor Sauls bedreigingen. Hij werd leider van een bende zwervende vrijbuiters. Tijdens hun strooptochten spaarde David tweemaal het leven van de hem achtervolgende Saul - een Saul die er steeds meer onder gebukt ging dat God hem verlaten had. Hij ging zelfs zover via een vrouw uit Endor, die schimmen kon oproepen, contact te zoeken met de overleden Samuël, die zich echter afwijzend toonde. Intussen was David nog steeds bendeleider. In deze periode nam hij Abigaïl als bijvrouw. Deze was de vrouw van Nabal, die tijdens een van de strooptochten geweigerd had David en zijn mannen te onthalen. De intelligente Abigaïl voorzag onheil en bezorgde David voedsel. Bij het bericht daarvan werd Nabal door een hartaanval getroffen, waardoor de weg voor een huwelijk geëffend was. Na de zelfmoord van Saul, die zich tijdens een veldslag met de Filistijnen, waarin ook Jonatan omkwam, in het zicht van de nederlaag in zijn zwaard stortte, werd David tot koning van Juda aangesteld. De andere elf stammen van Israël hielden het nog bij de door Sauls legeraanvoerder Abner naar voren geschoven Isboset, een zoon van Saul. Abner echter werd omgebracht door Davids legeraanvoerder Joab; anderen brachten Isboset om. David toonde zich echter steeds bedroefd over Sauls zelfmoord en deze | |
[pagina 65]
| |
Mozes en de koperen slang (zo geneest Christus wonden), Simson/David doodt de leeuw (zo overwint hij de Tartarus) en David en Goliat (de zoon van Jesse bedwong hem), frontons met tekst in de gevel van het Valckeniershuis te Franeker, 1662. De bouwheer, Johannes Valckenier, was in de jaren 1654-68 hoogleraar theologie aan de hogeschool aldaar.
| |
[pagina 66]
| |
moorden. Tegen Joab bleef hij zijn leven lang een grief koesteren; de moordenaars van Isboset liet hij executeren, evenals een jongeman die bij hem in de gunst wilde komen met het bericht dat hij Saul had afgemaakt. David werd zo koning over heel Israël. Door zijn krijgskunde bedwong hij de vijanden en zorgde hij voor gebieden van waaruit gunstig handel gedreven kon worden; door zijn innemendheid bracht hij eenheid onder de stammen; door zijn organisatietalent perfectioneerde hij de staat; door de verovering van Jeruzalem en de plaatsing daarin van de verbondsark (»Mozes & Aäron), op advies van de wijze profeet Natan, schiep hij voor Israël een religieus centrum. Voor de bouw aldaar van een tempel, die - weer volgens een voorspelling van Natan - zijn zoon Salomo zou voltooien, trof hij voorbereidingen. De verbondsark, eens onder Samuël door de Filistijnen buitgemaakt, weer teruggezonden en voorlopig in het huis van een zekere Abinadab in Kirjat-Jearim buiten Jeruzalem geplaatst, werd door David met de zonen van deze man op een nieuwe wagen in een grote processie weer naar de stad gebracht. Daarbij danste hij spaarzaam gekleed voor de ark uit, waardoor hij zich de woede van Mikal op de hals haalde. Mikal werd om haar verwijten gestraft met kinderloosheid. David was en bleef voor zijn volk de ideale koning, ook al ondergroef hij zelf de achting voor zijn huis door de gehuwde »Batseba bij zich in het paleis op te nemen en haar man de dood in te jagen. Natan las David hierover de les, vergaf de berouwvolle koning zijn zonden, maar als straf liet Jahwe het zoontje van Batseba en David sterven. Hun tweede zoon was Salomo. David bereikte een hoge leeftijd. Hij kon het, aldus de aanhef van het eerste boek Koningen, in bed niet meer warm krijgen zodat men voor hem het mooie meisje Abisag vond om hem te warmen. In zijn nadagen werd David getroffen door een opstand van zijn zoon »Absalom en onenigheid onder zijn zonen. Toen zijn zoon Adonia zich opwierp als troonopvolger drongen Natan en Batseba er bij de hoogbejaarde David op aan Salomo onverwijld als volgende koning in te laten huldigen. David stierf ca. 970 v.C.
Een zeer oude traditie wil dat David dichter van psalmen was. Toen in latere tijden (»Koningen) politieke crises uitbraken, herinnerde men zich zijn ideale koningschap (Jes. 11,1-5; Mi. 5; Hos. 3,5; Jer. 30,9; Ez. 34,23-24; 37,24-25) en ging men niet zonder enige teleurstelling de belofte van de profeet Natan (2 Sam. 7,12), gericht op Davids zoon Salomo, toepassen op een in de toekomst te verwachten messias (Ps. 2 en 110). Twee evangelisten (Mat. 1,1 en 6 en Luc. 3,31) vermelden dan ook Jezus' Davidische afstamming. Het volk noemde Jezus ‘Zoon van David’ (Mat. 21,9). De koran nam in grote lijnen de bijbelse geschiedenis van Dawud (David) over met enkele eigen accenten. Hij wordt ‘de man der handen’ genoemd. Goliat heet Djalut. Allah schonk David het koningschap, de Schrift, de kennis van ijzerbewerking en de kunst om harnassen te maken. Hij zou om hun overtredingen de joden vervloekt hebben. De mohammedaanse traditie dichtte hem legenden toe, zoals die van de spin met haar web, die Dawud in een spelonk tegen Saul beschermde. Met zijn muziek beheerst hij de schepping (zoals Gisar in de Tibetaanse en Orpheus in de Griekse mythologie). In de christelijke traditie werd David patroon der musici. Bij afbeeldingen is een harp doorgaans zijn attribuut. De oudste afbeeldingen van David zijn - na de joodse in de synagoge van Doura-Europos ca. 245 n.C. - vroegchristelijke cycli, bekend uit illustraties bij bewaard gebleven fragmenten van een oude Latijnse bijbelvertaling ca. 350-80; houten reliëfs aan de deuren van de San Ambrogio Milaan (einde 4e eeuw); fresco's in Bawit (Egypte; 6e-7e eeuw) en zilveren schalen uit Karavas op Cyprus (ca. 613-30, thans te New York). Miniaturen in Byzantijnse psalteria (11e en 12e eeuw, onder andere Vaticaan, Venetië, Parijs) rechtvaardigen de | |
[pagina 67]
| |
veronderstelling dat al in een zeer vroeg stadium verwante, joodse en christelijke iconografische beeldreeksen hebben bestaan. Er ontwikkelden zich ook andere, afwijkende tradities, zoals blijkt uit 9e-eeuwse handschriften met soms 70 Davidscènes (Chludov-psalterium Moskou) en ivoren reliëfs op een Constantinopolitaans en op een Armeens kistje (ca. 900 Venetië; 12e eeuw Sens). Alles wijst op de eerbied voor David als voorvader van Jezus, type voor Jezus-Verlosser (men denke hierbij aan zijn overwinning op Goliat), ideale koning, psalmist en »profeet. Het wekt daarom verwondering dat David zelf of scènes uit zijn leven nauwelijks voorkomen in de vroegchristelijke funeraire kunst. In alle cycli wordt de jonge David afgebeeld als een rustieke herder, op een later tijdstip als een Byzantijnse vorst. Zelfs in scènes als de voorspelling van de profeet Natan over de tempelbouw door zijn zoon Salomo staan in de omgeving van koning David nog enkele dieren die herinneren aan zijn eerste landelijke taak (miniatuur 12e eeuw Psalterium van Eadwine). In de Karolingische theologie, staatsleer en kunst werd David beschouwd als prototype van de vorst, waarvan scheppingen uit de keizerlijke ateliers getuigen. Zo draagt hij op een tekening bij psalm 89 in het Utrechts psalterium ca. 820 uit Reims (thans in universiteitsbibliotheek Utrecht), op een miniatuur in de Bijbel van Vivianus 845/46 Tours en op een ivoor met goudincrustatie 875-900 kleding en insignia van een Karolingische vorst. Naar antiek voorbeeld hadden ook de psalteria voorin een auteursportret met David als koninklijke zanger (Egbert-psalterium 977/93 dat veel overeenkomst vertoont met het ivoor van het Dagulf-psalterium ca. 790). In de 12e en 13e eeuw ontstonden nieuwe, grote cycli in bijbels, psalteria en psalmcommentaren, waarbij - eerst in Engeland - naast de boeken van Samuël ook de psalmen weer stof ter illustratie leverden. Resten van monumentale reeksen zijn nog te zien op muurschilderingen in de kerk te Müstair (Graubünden) 780/840 en op het vloermozaïek van de Sankt Gereon in Keulen 11e eeuw, beide naar alle waarschijnlijkheid onderdelen van een nieuwtestamentische cyclus. In kerken en kloosters ontbrak sculptuur over Davids leven zelden aan façaden of op kapitelen (Vézelay ca. 1130; portaal Autun begin 12e eeuw; westfaçade Reims tweede helft 13e eeuw); zelf was hij er ook te zien als profeet, koning en zanger (glasraam dom van Augsburg begin 12e eeuw; Antelami's reliëf aan de façade van de kathedraal te Fidenza tweede helft 12e eeuw en de sculptuur van Sluter aan de zogeheten Mozesput 1402 te Dijon). De schilderkunst van de nieuwe tijd telt betrekkelijk weinig prominente cycli. Buiten de plafonddecoratie van Giordano in het Escoriaal nabij Madrid is nog melding te maken van vier fresco's van Rafaël en zijn atelier in de Loggie van het Vaticaan, en van een reeks van eveneens vier fresco's van Romano 1525-35 in het Palazzo del Tè te Mantua. Davids betekenis als type voor Jezus werd in de 13e en 14e eeuw welhaast tot in het oneindige doorgetrokken; geen facet van zijn leven en persoonlijkheid of het werd gerelateerd aan zijn verre nakomeling, Jezus van Nazaret. Men ziet het in de grote 13e- en 14e-eeuwse stichtelijke en instructieve werken zoals de Bible Moralisée, Biblia Pauperum en Speculum-literatuur en vandaar in glasramen (Mulhouse en Frauenkirche München), in de Concordantia Caritatis ca. 1355, in blokboeken en vroege drukken (15e eeuw), maar ook bij de uitbeelding van afzonderlijke scènes zoals lijden, dood en verrijzenis van Jezus (al vanaf Laudes sanctae crucis ca. 1180). Zo was de voor de ark uit dansende David in de Biblia Pauperum uit de 14e en 15e eeuw vanwege zijn spaarzame kleding daarbij beeld voor de ontkleding van Jezus voor de kruisiging. Het mooie meisje Abisag, dat in de Gebhard-bijbel uit Admont 12e eeuw Salzburg de oude David verzorgt, en in de Bijbel van Heisterbach ca. 1240 en het Psalterium van koningin Isabella 1303-08 de koning tot op zijn sterfbed volgt, begeleidt soms in de | |
[pagina 68]
| |
Jan Mostaert, Boom van Jesse, paneel, ca. 1500. Rijksmuseum Amsterdam. David als muzikant onder de voorouders van Jezus.
| |
[pagina 69]
| |
Biblia Pauperum als type Maria's hemelvaart. De typologische duiding van de wagen van Abinadab waarop de ark werd vervoerd had een merkwaardige geschiedenis. Hij wordt ‘de wagen van Amminadab’ genoemd op grond van, door verkeerde lezing ingegeven verwisseling met de schoonvader van Aäron (Ex. 6,23), tevens voorvader van Jezus (Mat. 1.4; Luc. 3,33) en met Amminadib (Hoogl. 6,12). Middeleeuwse commentatoren van het Hooglied zoals Rupert van Deutz en Honorius van Autun (12e eeuw) zagen in deze Amminadab of Amminadib een voorafbeelding van Jezus. Zij voerden deze parallel zover door dat zij alle elementen aan en om zijn wagen typologisch verklaarden, daarbij onder meer teruggrijpend op de wagen-machinerie uit het visioen van de profeet »Ezechiël. De wagen en de verbondsark duiden op het evangelie en op de Kerk, de wielen op de vier evangelisten, de zonen van ‘Abinadab’, die de wagen trekken, op de kerkvaders en de bruid van het Hooglied nu eens op de achterhaalde joodse synagoge, dan weer op het bekeerde joodse volk. Op grond van hun geschriften ontwierp abt Suger van Saint-Denis ca. 1140 voor een glasraam in zijn kerk een volledig schema voor de uitbeelding van deze typologie, die naarstig werd nagevolgd in de 12e-eeuwse boekverluchting (Bijbel van Sankt Florian) en in de 13e-eeuwse Bible Moralisée. Het schema beïnvloedde, wellicht via de wagen van Beatrice in de processie in Dantes Purgatorio 30,9, de contra-reformatorische afbeeldingen in de tijd van de barok, waarop de triomf van de Kerk werd voorgesteld: op 17e-eeuwse schilderijen van Giordano, Rubens en Van Veen ca. 1580 en op de voet van de preekstoel 1589 in Haesdonk (België): op een feestelijk met symbolen en festoenen beladen wagen troont vrouwe Ecclesia (Kerk). David had een vaste plaats bij voorstellingen van de ‘boom van Jesse’ (»Jesaja; tweemaal op de miniatuur in het Getijdenboek van Catharina van Kleef ca. 1440: in en onder de boom als koning en zanger), van de voorouders van Jezus (aan de façades der kathedralen), van diens menswording (met voorzeggende »profeten en Sibyllen), van zijn Nederdaling ter Helle (vaak met Salomo; Jezus) en van het Laatste Oordeel. In allegorie en emblematiek was David zinnebeeld voor deugden als dapperheid, rechtvaardigheid, vriendschap en deemoed en voor de muziek; in de kosmologie representeerde hij te midden van de vier jaargetijden en de vier temperamenten met zijn lier de ‘harmonia mundi’. Men zag hem in de late middeleeuwen graag als het ideaal van de deugdzame ridder en schaarde hem onder de Negen Goede Helden, Les Preux (»Jozua), zo vaak bezongen (van Jacques de Longuyon 1312 tot Pierre Gérard Abbeville 1487) en uitgebeeld (van de beelden aan het stadhuis in Keulen 1330 tot de houtsneden van een Rijnlandse meester 1460-70 Bern). Historische werken, zoals Historia Scholastica ca. 1250, de Wereldkroniek van Rudolf van Ems ca. 1250/54, de vele 15e- en 16e-eeuwse Historiebijbels en het blokboek Liber Regum (kort voor midden 15e eeuw) hebben hele reeksen David-illustraties. Als patroon van de zangers, zangersgilden en muziekscholen werd de koning meestal spelend op de harp of citer afgebeeld. Soms is hij archaïserend afgebeeld als een Orpheus spelend op een harp met klankkast in een landschap met dieren, vergezeld van de personificaties van Melodia en Echo en van de toehorende, plaatselijke landgod Betlehem (Byzantijns psalterium 10e eeuw Parijs). Op een 14e-eeuws miniatuur uit Napels, waarop 10 muzikanten instrumenten bespelen, werd hij afgebeeld met een citer; op een schilderij van Bartolomeo Passarrotti ca. 1575 met de viola da braccio. Terbrugghen schilderde 1628 een oude David, harp spelend te midden van engelen, een werk dat verwantschap vertoont met de David van Lastman 1618 (Brunswijk) en van Van Honthorst 1622 (Centraal Museum Utrecht). Tot in de 19e eeuw komt de musicerende vorst in | |
[pagina 70]
| |
schilderingen of sculptuur voor op orgelfronten, bijvoorbeeld in de kerk van Medemblik 1671, de Sint Bavo Haarlem 1837 of de Sint-Maartenskerk in Bozum 1783-88, waar op het orgel van Rudolf Knol een David van Solaro de harp bespeelt tussen twee engelen met cello en lier en vier putti met cimbaal, fluit, hobo en triangel. Adler schilderde recent een robuuste musicerende David. De dansende en met het volk musicerende David werd uitgebeeld op een reliëf aan de façade van de kloosterkerk te Ripoll (tweede kwart 12e eeuw) en op miniaturen in de Gumbertus-bijbel (einde 12e eeuw) en in de Wereldkroniek van Rudolf van Ems ca. 1250/54. Ook op een reliëf op een wang aan het koorgestoelte in de kerk te Maulbronn uit de 15e eeuw en op een Brussels tapijt met als hoofdonderwerp ‘David en Batseba’ uit ca. 1515 in het Musée Cluny te Parijs is David aldus afgebeeld. Domenichino wijdde in de San Silvestro al Quirinale te Rome een fresco 1628-30 en Jan de Bray in 1696, een jaar voor zijn dood, een vrij ongenietbaar schilderij aan dit onderwerp. In de 18e eeuw komt het terug op fresco's van Paul Troger uit 1737 in de abdij te Altenburg en van Conca in de Santa Chiara te Napels uit 1753. In de beeldende kunst van de renaissance richtte de aandacht zich vooral op David als overwinnaar van Goliat. In het vloermozaïek van Domenico di Niccolò ca. 1423 in de dom te Siena wordt een afbeelding van David als koning geflankeerd door de stenenslingerende David en Goliat die getroffen wordt. In Florence werd hij in ere gehouden als symboolfiguur voor de macht en vrijheid van de stadstaat. De soms uitgesproken jeugdige strijder of overwinnaar is er afgebeeld in sculpturen van A. Pollaiuolo ca. 1470 en Verrocchio ca. 1473-75. Geprononceerd jeugdig is de naakte jongeling van Donatello ca. 1432. Het grote David-beeld van Michelangelo 1503-04 dat nu staat opgesteld in de Accademia te Florence, sierde oorspronkelijk de Piazza della Signoria. Het dromerige naakt van Michelangelo ca. 1530 werd door Giorgio Vasari aangeduid als een David, in inventarislijsten als een Apollo, en staat nu te boek als een David-Apollo. Tot de latere hoogtepunten in de beeldhouwkunst behoren Bernini's beeld van David ca. 1619 die zijn steen gaat slingeren naar Goliat en het standbeeld met het hoofd van Goliat van Marchiori 1743 in de San Rocco te Venetië. De triomferende David, dikwijls met het afgesneden hoofd van Goliat, blijft een frequent thema in de Italiaanse schilderkunst van de barok, met werken van onder meer Reni ca. 1605, Caravaggio uit dezelfde jaren, Enrico ca. 1620 en Carlo Dolci 1670. Hij komt aldus meerdere malen voor in het oeuvre van Strozzi (een exemplaar ca. 1635 in Museum Boymans-Van Beuningen Rotterdam), Fetti ca. 1620 en Guercino ca. 1650; buiten Italië onder meer bij Elsheimer begin 17e eeuw. In een aan Caravaggio toegeschreven schilderij uit het begin van de 17e eeuw wordt de halsafsnijding zelf getoond. Orazio Gentileschi ca. 1610 schilderde David in gepeins bij het hoofd van de reus, Poussin ca. 1630 een David die een lauwerkrans krijgt uitgereikt. De Boullogne schilderde een triomferende David ca. 1623, Lagrenée le Jeune in 1780. In een werk van Pieter Brueghel de Jongere en Van Stalmbent ca. 1618 wordt David na zijn overwinning bejubeld door leger en volk en in het werk van Van Scorel ca. 1535 toegejuicht tijdens de onthoofding. Van de interesse voor de conflictueuze situaties in Davids leven is Rembrandt de exponent, blijkens zijn werken met Davids verhouding tot Saul en Jonatan en met diens affaire met Batseba als onderwerp. Daarbij zijn het afscheid van Jonatan 1642, de peinzende Batseba uit 1654 en de geladen tekening met het bericht van Uria's dood uit ca. 1650-55 hoogtepunten. Een ander element uit Davids levensverhaal dat regelmatig terugkeert in de kunst van de nieuwe tijd is zijn ontmoeting met Abigaïl, die hem levensmiddelen en geschenken aanbiedt. Tot in de 16e eeuw, bijvoor- | |
[pagina 71]
| |
Guido Reni, David met het hoofd van Goliat, doek, ca. 1605. Louvre, Parijs.
| |
[pagina 72]
| |
beeld bij Frans Pourbus de Jongere ca. 1600, staan deze afbeeldingen in de uit de middeleeuwen stammende typologie van Abigaïl als prefiguratie van Maria, voorspreekster voor de mensen bij God. In de beeldtaal van renaissance en barok werd Abigaïl, die zo verstandig was zorg te dragen voor een goede verstandhouding met David, vooral een personificatie van vrouwelijke intelligentie. Aldus komen David en Abigaïl voor in werken van onder meer Hans Bol 1587, Wwtewael 1597 (Rijksmuseum Amsterdam), Van Balen samen met Jan Bruegel de Oudere (eerste kwart 17e eeuw, Mauritshuis 's-Gravenhage), Van Vianen (gedreven zilveren schaal), beide ca. 1600, De Bruyn (kopergravure) 1608, Van 't Woudt 1613, Simon de Vos 1641 en vele andere Hollandse en Vlaamse meesters. Elders zijn er dergelijke werken van onder meer Hans Rottenhammer ca. 1600, H.U. Franck (gravure) 1659, La Fosse 1699. Borremans maakte in 1717 een gewelfschildering in de San Vicenzo Ferreri in Nicosia en Günther in 1749 in de bedevaartkerk Unseres Herrn Ruhe in Zuid-Duitsland. Tiepolo schilderde het tafereel ca. 1752, met als pendant een ander specimen van vrouwelijke moed en intelligentie: Ester voor Ahasveros. De Spaanse koningen hebben zich door de eeuwen heen graag gespiegeld aan het leven van deze grote vorst. In het Escoriaal nabij Madrid bevindt zich een tapijtserie uit een 16e-eeuws Brussels atelier met het verhaal van Batseba en David. Michiel Coxcie de Oude ca. 1575-80 schilderde voor deze residentie van Philips ii de onthoofding van Goliat. In de reeks beelden van de hand van Monegro ca. 1575 aan de façade van de kerk in het Escoriaal-complex neemt een beeld van David, blijkens de inscriptie als ontvanger van de goddelijke opdracht om de tempel te bouwen, een centrale plaats in naast dat van de tempelbouwer Salomo. Een plafonddecoratie van Giordano ca. 1693 geeft voorstellingen uit het leven van David. Dezelfde schilder maakte voor de verschillende residenties van het Spaanse vorstenhuis, onder meer te Aranjuez, grote hoeveelheden David-schilderijen. De voor Saul musicerende David in de plafonddecoratie, van de hand van Tibaldi en Carducho ca. 1592 in de bibliotheek van het Escoriaal, is - naast een lofprijzing op de vorst - in de aan muziek gewijde sectie samen met een Orpheus-afbeelding vooral een onderstreping van de kracht van de muziek. Het leven van David is ook voor verschillende andere hoven uitgebeeld in tapijtseries. Zo zijn er Brusselse reeksen naar ontwerpen van Coecke van Aelst uit de 16e eeuw. Maulpertsch schilderde ca. 1770 enkele David-scènes en in de 19e eeuw schilderden Rosetti en Arnold Böcklin de Oudere de musicerende koning. Een olieverfschets van Degas ca. 1860 toont het moment van aanvang in de strijd tussen David en Goliat. Israëls ca. 1875 schilderde, gegrepen door het uit Rembrandts omgeving stammende doek 1655 in het Mauritshuis 's-Gravenhage, een David musicerend voor Saul. Chagall etste voor zijn bijbel (1931-36) Davids lijkklacht over Jonatan, omgaf de musicerende koning David op een doek uit 1951 met naar diens betekenis verwijzende symbolen, plaatste David tussen Mozes en Jeremia op een groot raam in de kathedraal van Metz (1959-60) en wijdde een van zijn weinige reliëfs in Rognesteen aan de intens harp spelende koning (Stockholm). Marnix van Sint Aldegonde laat in de 8e strofe van zijn Een christelick Liet (het zogenaamde Wilhelmus van Nassouwe) ca. 1568-72 Willem van Oranje zich identificeren met David in zijn strijd tegen en zijn overwinning met Gods hulp op Saul die als tiran voorgesteld wordt. De levensgeschiedenis van David leverde vanaf de 16e eeuw stof voor romans, zoals die van Des Maures 1566, Lehms 1707/11 en Ingraham 1860 en voor werken van de epische dichter Cowley 1656 en de dramaturg Sorge 1916. Bij Beer-Hoffmann bleef het bij een fragment 1933. Veel literatoren kozen in hun werken een episode uit het leven van David tot onderwerp. Schmeltzl 1545, De Coignac La déconfiture de | |
[pagina 73]
| |
Goliath 1551, Bellamy 1560, Pape 1575, Mauritius 1606, Paul 1902 en Jahn Spur des dunkelen Engels 1952 beschreven de strijd tussen David en Goliat. Op de vriendschapsrelatie tussen David en Jonatan richtten zich Sachs 1532, Karoline Pichler 1812 en Ortner 1910. Sachs 1556, Belleau 1572 en De Montchrétien 1601 schonken hun aandacht aan de zondige koning. De vervolgde David was de held in Vondels treurspelen Koning David in Ballingschap en Koning David hersteld (beide 1660: rond de opstand van Absalom) en in de drama's van Weise 1684, Voltaire 1763 en Alfieri 1782. Smart 1763, Klopstock 1772, Rueckert 1843 en Heine 1851 hielden zich bezig met de idylle van de musicerende David. De vrome zanger David trad op de voorgrond bij modernen als Zweig 1913, Seebrecht 1918, en Von Zalpetal 1921 en 1923. Rilke schreef drie gedichten David singt vor Saul 1906. De relatie David-Abisag was onderwerp van een toneelstuk van Jelusich 1915 en van een roman van Mayer 1925. In de moderne joodse letteren werden veel werken aan David gewijd. Een romantisch toneelstuk over het leven van de koning schreef Ha-Efrati 1794. Gedichten die het landleven idealiseren zijn er van de hand van S. Cohen 1807, gevoelige gedichten van Gordon 1857, ballades over de verlosser David van Shapiro 1884. Het laatste thema werd in een toneelstuk en gedichten verwerkt door Cahan 1937 en in verzen door Fichman 1932/34/60. Populaire Davidlegenden schreven de anonymus H.N. 1965 en wederom Chanan 1943. Daarnaast ontstonden in de 20e eeuw zeer individuele benaderingen die corresponderen met de opvatting van de auteur over de actuele situatie van de joden: in de roman van Ari ibn Zahav 1929, het toneelstuk van Brod en Shalom 1944, Shneur 1951, Uri Zevi Greenberg, Shamir 1957 en Eliraz 1968. Tot een politieke satire - wellicht onbewust in het voetspoor van Dryden 1681! - bewerkte Shabatai 1969 het David-Absalom-thema. Davids klaagzang over Jonatan was in de 16e eeuw een geliefd onderwerp voor motetten van Desprez, De la Rue en Clemens non Papa. Talloos zijn de bewerkingen van de psalmen die op naam van David staan, waaronder die van Schütz uit 1619. Toneelmuziek, cantates, oratoria, opera's aan David gewijd componeerden Caprioli 1683, Carissimi Historia Davidis et Jonathan (oratorium) ca. 1650, Charpentier 1688; in de 18e eeuw Keiser 1721, Francesco Maria Caldara 1731, Telemann Der königliche Prophete David als een Fürbild unseres Heilandes Jesu 1718, Veracini 1717, Porpora David e Bersabea 1734 en Rolle/Klopstock David und Jonathan 1766. Mozart schreef in 1785 een cantate Davidde penitente. Uit de 19e eeuw zijn er werken aan David gewijd door Naumann/Mazzola Davidde in Terebinto, figura del Salvatore (oratorium) 1794, drie oratoria van Horsley 1850/53/60, Neukomm/Webbe (vocaal werk) 1843, Assmayer Saul's Tod en David und Saul (oratoria) ca. 1850, en Lang/Patzke Davids Sieg im Eichthale 1766 en Saul oder die Gewalt der Musik 1779 (oratoria). In de 20e eeuw schreef Rochberg David, the Psalmist 1954, een werk voor tenor en orkest, terwijl Eisler ca. 1925 en Salmon 1930 zich in hun werken door David en Goliat lieten inspireren. Le Roi David, een ‘psaume symphonique’ over David als de herder, koning en profeet van Honegger/Morax 1921 (waardoor Rouaults schilderij Le Roi David werd geïnspireerd) was het eerste grote succes van de componist. Centraal in het werk staat het deel over de dans van de koning voor de verbondsark. Uit 1954 is er een David-oratorium van Milhaud/Lunel. Amsler 1963; Brueggemann 1968; Carlson 1964; Deutschle 1925. |
|