Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdJuda,de vierde zoon uit het huwelijk van Lea en »Jakob, speelde een rol in het verhaal rond zijn halfbroer »Jozef. Genesis 35, 37, 43 en 49 vermelden episoden uit zijn leven. Zijn naam, waarvan de betekenis met geen enkele zekerheid vast te stellen is, komt voor in Akkadische bronnen. Volgens Gen. 29,35, waar zijn geboorte vermeld wordt, duidde zijn moeder, die aan het Hebreeuwse woord voor ‘loven’ dacht, de naam als ‘nu zal ik Jahwe loven’. Hij voorkwam een moord op Jozef door te bewerkstelligen dat de jongen als slaaf zou worden verkocht, en stond later borg voor een behouden terugkeer van »Jakobs oogappel Benjamin uit Egypte. Juda huwde met Sua en kreeg drie zonen: Er, Onan en Sela. Toen Er overleed moest Onan de weduwe, Tamar (niet te verwarren met de zuster van »Absalom), overnemen. Onan echter weigerde een kind te verwekken dat volgens het gewoonterecht (leviraatshuwelijk) door zou gaan voor een kind van Er, en liet daarom zijn zaad verloren gaan. Na het overlijden ook van Onan werd Tamar door Juda niet aan Sela gegeven maar naar huis gezonden. Toen Juda tijdens een reis haar woonplaats aandeed, posteerde Tamar, gesluierd en geparfumeerd, zich langs de weg bij de stadspoort als was zij een publieke vrouw. Onder toezegging van een geitebokje - als onderpand gaf hij intussen zegel, snoer en staf - kreeg Juda toegang tot het bed van de door hem niet herkende Tamar. Drie maanden later ontving Juda bericht dat Tamar zwanger was, waarop hij bevel gaf haar op de brandstapel te brengen. De executie werd voorkomen omdat Tamar aan de hand van zegel, snoer en staf, waarmee hij het hoereloon betaald had, kon aantonen dat Juda de verwekker was. Tamar werd moeder van een tweeling, Peres en Zerach.
In de, voor de geschiedenis van het volk van | |
[pagina 147]
| |
God zo belangrijke zegen van Jakob (Gen. 49,8-12; vgl. Mi. 5,1) kreeg de stamvader Juda aanzeggingen van een toekomstig koningschap in zijn stam. Na de splitsing van het rijk van David in een Noord- en Zuidrijk (»Koningen) ging de naam van de stam Juda over op het Zuidrijk. Na de selectie van een kleine, Jahwe-getrouwe ‘rest’ (Hag. 1,12-14; Zach. 8,11-12; Ezra 9,13-14; Jes. 10,20-22) door de Babylonische Ballingschap (586-38) en de terugkeer daarvan naar het oude land, werd »Ezra de eigenlijke grondlegger van het naar Juda genoemde jodendom, dat dank zij de »Makkabeeën in de 2e eeuw v.C. stand hield in een crisis die zijn bestaan bedreigde. Langs Peres en Boaz (»Ruth) werd Juda via »David voorvader van Jezus (Mat. 1,2-3 en Luc. 3,33), in wie volgens Mat. 2,5-6 en Apok. 5,5 de beloften van Jakob aan Juda in messiaanse zin werden vervuld. De geschiedenis van Juda en Tamar was typologisch van belang: Juda werd vergeleken met Jezus, Sua met de Synagoge, Tamar met de Kerk en de onderpanden met het niet om eigen verdienste geschonken geloof. Juda komt in de beeldende kunst slechts weinig voor, en dan nog overwegend in het verhaal rond Tamar (mozaïek 5e-6e eeuw in San Aquilino bij de San Lorenzo Milaan). Kleine cycli zijn onder meer in Byzantijnse handschriften als illustraties bij dit verhaal vanaf de 9e eeuw bewaard (een 11e-eeuwse Pentateuch met negen scènes; de bijbel uit Amiens 1197 met zes scènes); Muller maakte in de 16e eeuw vier gravures naar ontwerpen van Van Heemskerck. Enkele malen komt in de schilderkunst van de renaissance en de vroege barok de ontmoeting van Juda met Tamar aan de kant van de weg voor: onder de noorderlingen twee werken van Sanders van Hemessen ca. 1525 (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten Brussel) en schilderijen van Van Heemskerck 1532, Van Gassel 1548, Elsheimer (toegeschreven) ca. 1600; bij de Italianen: Tintoretto ca. 1570, Pagani ca. 1700 en Pittoni ca. 1730. Vooral in de Hollandse schilderkunst en grafiek van de 17e eeuw was het gegeven als bijbels, maar erotisch geladen thema populair. Men vindt het op schilderwerken van Lastman ca. 1610, Ferdinand Bol ca. 1650, Barent Fabritius ca. 1650, Van den Eeckhout 1645, De Gelder (drie werken) ca. 1700, waarvan een in het Mauritshuis te 's-Gravenhage, en op grafiek: tekeningen uit het midden van de 17e eeuw van Bramer, Rembrandt en Jan de Bray. In 1774 schilderden Gremer en Schunk het realistisch genre-tafereel met Tamar als deerne aan de poort. Schilderijen van Van Haarlem 1598 (Frans Hals Museum Haarlem) en Van den Eeckhout (toegeschreven) ca. 1650 tonen hoe Tamar naar de brandstapel wordt gevoerd en door Juda aan de onderpanden herkend wordt. Maier 1973. |
|