Makkabeeën
is de naam die is gegeven aan de joodse familie die in de 2e eeuw v.C. de leiding had in het verzet tegen de Syrische, Seleucidische overheersing en het daarmee opdringend hellenisme, dat - met instemming overigens van een deel van de bevolking - de joodse religie dreigde te verdringen. De boeken 1 en 2 Makkabeeën bevatten een deel van de geschiedenis van het verzet. Nadat een Syrisch garnizoen zich had gevestigd in Jeruzalem werd de opstand tegen Antiochus iv Epifanes in 168 begonnen door de priester Mattatias met zijn vijf zonen: Johannes, Simeon, Judas, Eleazar en Jonatan. Het verzet begon met het doden van een jood die deelnam aan de door Syrische beambten opgedrongen verering van de afgoden.
Mattatias kon zich er niet mee verenigen dat rechtzinnige joden, uitgeweken naar de woestijn, zich bij honderden zonder verzet lieten afslachten door de soldaten van Antiochus, en organiseerde een leger om weerstand te bieden. Uit deze vroege periode van het verzet werden twee verhalen van martelingen van traditiegetrouwe joden bewaard. Het eerste betreft de terechtstelling van een stokoude schriftgeleerde Eleazar, die met zijn standvastig vasthouden aan joodse gebruiken en voorschriften vooral de jeugd een voorbeeld wilde stellen. Het tweede verhaal bouwt hierop voort en vertelt het verhoor en de marteldood van zeven zonen van een vrouw, die hen tenslotte in de dood volgde (2 Makk. 6,18-7,42).
Na de dood van Mattatias in 166 nam zijn zoon Judas, die ‘makkabaios’ (hamer) genoemd werd, de leiding over. Hij behaalde enkele malen de overwinning op de door Antiochus gezonden legers en deed ook met succes uitvallen naar omliggende gebieden waar joden vervolgd werden. Eleazar, vierde zoon van Mattatias, kroop tijdens een van de veldslagen van zijn broer Judas bij Bet-Zacharia onder een strijdolifant, doorstak diens buik en werd daarop zelf verpletterd (1 Makk. 6,43-47).
Aan Syrische zijde moest de nieuwe vorst, Antiochus v Eupator, de strijd tegen de joden staken wegens problemen in eigen land. Uit deze betrekkelijk vreedzame periode stamt het verhaal dat Heliodorus, de Syrische kanselier van Seleukus Philopator, zich eens meester wilde maken van de tempelschatten. De hogepriester Onias en heel het volk zonden gebeden ten hemel. Een goddelijke ruiter verscheen, begeleid door twee jongelingen. Het paard sloeg met de voorhoeven in op Heliodorus, de twee jongelingen geselden hem, tot Heliodorus hulpeloos ter aarde viel. Voortaan was hij doordrongen van de macht van de God van de joden (2 Makk. 3).
De strijd werd hervat door Demetrius, zoon van Seleukus, nadat deze zich van het rijk van Antiochus had meester gemaakt. Nog eenmaal behaalde Judas een grote overwinning, nu op Demetrius' legeraanvoerder Nikanor. In 161/60 sneuvelde hij in een wanhopige veldslag tegen een nog groter leger bij Elasa. Zijn broer Jonatan volgde hem op. Toen deze echter vermoord werd, nam in 143 de derde broer Simeon zijn plaats in. Hij bewerkte met instemming van de Romeinen de joodse politieke onafhankelijkheid en werd de eerste van een geslacht van joodse heersers, naar Hasmon, de overgrootvader van Mattatias, de Hasmonaeën genoemd. Alexander Jannaeus (103-76) breidde het gebied uit met Galilea en een deel van Oost-Jordanië en nam de koningstitel aan. Uit een broederstrijd (67-63) kwam Hyrcanus ii met Romeinse hulp als overwinnaar naar voren. Na een verwarde periode vermoordde Herodes de Grote, zoon van de Idumeeër Antipater die al in de broederstrijd een rol had gespeeld, tetrarch van Judea was geworden en gehuwd was met een kleindochter van Hyrcanus, in 37 en 30 de laatste Makkabeeën.
De vier boeken der Makkabeeën, waarvan de twee eerste in een aantal handschriften van de