| |
| |
| |
Jozef
van Egypte was de eerste zoon van Jakob en Rachel. De wens in zijn naam vervat, ‘moge hij (God) er meer kinderen aan toevoegen’, werd vervuld bij de geboorte van zijn jongere broer Benjamin. Jakob hield meer van Jozef dan van zijn andere zonen, die kinderen van Lea waren. Toen Jozef van zijn vader een kostbaar kleed ten geschenke had gekregen, werd dit voor Jozefs halfbroers duidelijk. De haatgevoelens van deze broers werden nog sterker toen Jozef dromen vertelde - voor een door hem gebonden korenschoof neigden zich andere korenschoven; de zon, de maan en elf sterren bogen zich voor hem - die moeilijk anders konden worden uitgelegd dan dat Jozef zich hoger achtte dan zijn broers en zelfs dan zijn vader en moeder. Bij een bezoek van Jozef aan zijn broers, die in Dotan de kudden weidden, vatten zij het plan op hem te vermoorden. Na verzet van de broers Ruben en Juda volstonden ze ermee hem in een lege put te werpen en hem vervolgens te verkopen aan een voorbijtrekkende karavaan op weg naar Egypte. Het veelkleurige kleed van Jozef bevlekten ze met bloed en gaven het aan Jakob ten bewijze dat hij door een wild dier was verscheurd.
In Egypte werd Jozef gekocht door de hoveling Potifar, bij wie hij door zijn bekwaamheden in de gunst kwam. Diens hitsige vrouw liet haar oog op hem vallen. Toen hij haar avances afwees - hij moest een keer de vlucht nemen met achterlating van zijn kleed - beschuldigde zij hem ervan haar te hebben willen verkrachten: het kleed diende als bewijs. Jozef werd in de gevangenis geworpen. Zijn aanleg om dromen uit te leggen werd opgemerkt door enkele medegevangenen, de opperschenker en de bakker van de farao. Toen deze vorst onrustbarende dromen kreeg - zeven vette koeien werden opgeslokt door zeven magere, zeven volle door zeven spichtige aren - en niemand hem de droom kon uitleggen, herinnerde een van de uit de gevangenis aan het hof teruggekeerde dignitarissen zich het talent van Jozef en beval hem aan. Jozef werd uit de kerker gehaald en kon de farao inderdaad uitleg geven: op zeven vette jaren zouden zeven magere jaren van wereldwijde hongersnood volgen, en de vorst zou er verstandig aan doen grote graanvoorraden aan te leggen. Jozef werd daarop tot onderkoning van Egypte benoemd met de opdracht hier zorg voor te dragen. Hij huwde met de Egyptische Asenat.
De voorraden die Jozef beheerde lokten zijn broers uit het hongerende Kanaän naar de Nijl. Alleen Benjamin, Jakobs jongste en nu meestgeliefde zoon, bleef thuis. Jozef, die bij de ontvangst van zijn broers niet herkend werd, was diep ontroerd maar stelde hen toch herhaaldelijk op de proef - waarbij hij door hen af te luisteren bemerkte dat zij hun beproevingen toeschreven aan de schuld die ze met hun optreden jegens hun broer Jozef over zichzelf hadden afgeroepen. De ene keer nam hij Simeon in gijzeling; een andere keer dwong hij af dat Benjamin bij een volgend bezoek zou worden meegebracht; tenslotte liet hij in Benjamins korenzak zijn eigen drinkbeker verstoppen om de jongste broer voor een dief te laten doorgaan, die in Egypte zou moeten achterblijven. Toen de oudere broers jammerden dat hun oude vader dit niet zou overleven, was Jozef zichzelf niet langer meester en onthulde hij zijn identiteit. Jakob trok op het horen van deze berichten met heel zijn familie naar Egypte, waar hij zich in het hem toegewezen land Gosen vestigde.
Toen Jakob zijn einde voelde naderen zegende hij de in Egypte geboren zonen van Jozef, Efraïm en Manasse, die voortaan tot de twaalf stammen van Israël gerekend zouden worden. Hij bevoordeelde echter daarbij tegen de gebruiken in de jongste zoon Efraïm, op wie hij zijn rechterhand legde. Jakob werd begraven in Kanaän, bij het graf van Abraham. Jozef werd na zijn overlijden in
| |
| |
Egypte in een sarcofaag bijgelegd. Jozefs leven wordt verteld in Genesis 35-50.
De joodse traditie had problemen met Jozef, minder vanwege zijn jeugdige zelfoverschatting dan vanwege het feit dat met hem het verblijf van de Hebreeën in het slavenhuis van Egypte begonnen was en dat hij met de Egyptische Asenat was getrouwd. Het laatste werd opgelost door te veronderstellen dat zij de dochter van Jakobs enige dochter Dina (Gen. 33) was, geadopteerd door een Egyptische priester.
De 12e soera in de koran heeft het verhaal, aangekondigd als de ‘allermooiste vertelling’ over Jusuf (Jozef), zoals het in de bijbel verteld wordt - op een aantal merkwaardige details na, zoals bijvoorbeeld de door Allah gecorrigeerde begeerte ook van Jozef naar Potifars vrouw en het ‘bewijs’ van Jozefs schuld: zijn kleed is van achteren, dat is op de vlucht, gescheurd. De conclusies die op het einde van de soera aan het verhaal verbonden worden hebben, daar zij veelal slechts het onderscheid tussen gelovigen en niet-gelovigen tot onderwerp hebben, weinig of niets met het verhaal te maken. De latere islamitische traditie heeft de details nog verder uitgesponnen en vertelt onder meer over Jozefs spot om de vrouw, die tijdens de poging tot verleiding het godenbeeld had bedekt: het kon immers toch niet zien!
In de christelijke verkondiging en iconografie werd de historie van Jozef zeer vaak tot in details christologisch geduid. De tragische lotgevallen en de daaropvolgende verheffing werden verstaan als type voor Jezus' lijden, dood en verrijzenis. Daarnaast grepen moralisten Jozefs voorbeeldige gedrag in verschillende situaties van zijn leven aan om ethische idealen voor te houden. Een joodse en islamitische romantraditie over de verhouding tot Asenat en tot Sulcicha (een naam voor Potifars vrouw, die in sommige gevallen ook Jozefs vrouw wordt!) en een christelijk apocrief boek Jozef en Asenat, waarin de vrouw opgehemeld wordt, hadden invloed op de latere, ook christelijke iconografie.
In de kerken van het Christelijke Oosten wordt Jozef als een heilige vereerd en heeft hij zijn eigen feestdag. In reeksen profeten, waarin hij een plaats heeft, draagt hij een nimbus (fresco begin 14e eeuw klooster Nagoritsjino). Aan het noorderportaal te Chartres na 1224 fungeert op de sokkel van zijn beeld de vrouw van Potifar, luisterend naar influisteringen van een monsterlijke demon, als zijn attribuut.
De vroegste christelijke afbeeldingen van Jozef zijn die van scènes bij de put en de verkoop van graan op een Romeins sarcofaagdeksel uit de 4e eeuw (Sint Pieter te Rome). Ze werden wellicht verstaan als tekens van redding, zoals ook kan hebben gegolden voor een drietal scènes (waarschijnlijk delen van een grotere cyclus) in de catacombe aan de Via Latina te Rome (einde 4e eeuw: droom, Jakob naar Egypte en diens zegen over Jozefs zonen) en een vergeving van Jozef aan zijn broers op een zilveren reliekdoos uit de 4e eeuw (schatkamer van de San Nazaro Maggiore te Milaan): alle figuren behalve Benjamin met Phrygische mutsen, distinctief voor de niet-Romeinen.
Cycli, ongetwijfeld aanwezig in verdere joodse omgeving en van invloed op de christelijke, zijn aanwijsbaar vanaf de resterende scènes in de synagoge van Doura-Europos (ca. 245). Byzantijnse cycli zijn van een respectabele omvang: de Weense Genesis (6e eeuw) heeft nu nog 36 scènes, maar was groter; de Octateuchen (handschriften met de eerste acht historische bijbelboeken) uit de 11e en 12e eeuw hebben er 50 en een verloren gegaan, maar via een kopie uit de 16e eeuw nog bekend gebleven handschrift met preken van Ephrem de Syriër had er 80. Op deze cycli gaan de 13e-eeuwse mozaïeken in de San Marco in Venetië terug. Vaak is er joods legendarisch materiaal in verwerkt. Kleinere, maar belangrijke reeksen vindt men in het Westen aan een ivoren pyxis te Sint-Petersburg (6e eeuw) en op de volmaakte ivoren platen aan de kathedra (zetel) van bisschop
| |
| |
Maximus te Ravenna (545-53) met de putscène, de verkoop, de melding aan Jakob en Rachel, de ontvangst van de broers en de uitdeling van koren. Uit dezelfde tijd, maar veel primitiever, zijn de nog herkenbare resten van een vloermozaïek in de Basilica de Santa Maria te Palma de Mallorca. Grote monumentale cycli uit Rome zijn nog slechts ten dele uit beschrijvingen bekend.
De acht middeleeuwse Jozefscènes aan het kerkgewelf te Saint-Savin-sur-Gartempe ca. 1100 zijn zeker zelfstandige scheppingen, maar wel verwant met Byzantijnse reeksen. Uitzonderlijke en legendarische scènes heeft een ivoren reliekkastje uit de 12e/13e eeuw te Sens. Grote cycli bevinden zich aan de gotische kathedralen: ca. 50 kleine reliëfs aan de façade ‘Des Calendes’ 1280-1306 van de kathedraal te Rouen en aan het Chapter House te Salisbury (13e eeuw). Twee glasramen te Erfurt uit ca. 1390 hebben 49 taferelen. De christologische relatie van de 24 scènes op een raam in de noordelijke zijbeuk te Chartres (eerste helft 13e eeuw) blijkt uit de in de top tronende Christus. Met deze laatste duiding zijn de meer dan 50 scènes uit de Bible Moralisée verwant, waarin het hele verhaal gedetailleerd op Christus en de Kerk werd betrokken (13e eeuw Oxford, verwant met die van Toledo). Deze typologische interpretatie, steunend op een exegese uit de tijd van de kerkvaders, van reeksen of afzonderlijke Jozefscènes zijn in de middeleeuwen legio. Soms ligt de typologie voor de hand: de zegen van Jakob met gekruiste handen over Jozefs zonen is voorafbeelding van het kruis van Jezus (email kruis 1170/75 Saint-Omer); soms is die aannemelijk: de broers voor onderkoning Jozef fungeren als type voor de aanbidding van de Wijzen uit het Oosten (raam begin 13e eeuw Canterbury), soms vergezocht: de vrouw van Potifar is voorafschaduwing van de Synagoge die Jezus verwerpt (Duitse miniatuur ca. 1180 München).
In de nieuwe tijd bleef de Jozefcyclus, hoewel niet meer zo uitgebreid, gewild. Hoogtepunten waren de scènes aan de bronzen Paradijsdeur van Ghiberti van het baptisterium te Florence (1425-52), de portaalreliëfs uit de eerste helft van de 16e eeuw aan de San Petronio te Bologna van de hand van verschillende kunstenaars (Aspertini, Tribolo, Prosperzia de'Rossi en Girolamo da Treviso), zes panelen van de Meester van het Leven van Jozef uit Basel (tweede helft 15e eeuw), de fresco's van Rafaël en zijn atelier in de Vaticaanse Loggie 1517-19 en zeven schilderijen van Bacchiacca uit ca. 1530. Een verhaal met Jozefs leven in een grote plafondschildering met 13 taferelen van Cajes ca. 1600 bevindt zich in de koninklijke residentie El Pardo bij Madrid. En twee doeken van Van Blocklandt ca. 1580 (bebloede rok en droomuitlegging aan de farao), nu in het Centraal Museum Utrecht en het Diocesaan Museum Freising, maakten waarschijnlijk deel uit van een grotere Jozefcyclus met onbekende bestemming. Juist de koninklijke trekken in de Jozeffiguur maakten in deze tijd de afbeelding van zijn geschiedenis als exempel in belangrijke openbare gebouwen aantrekkelijk (tapijten 1535-45 in het Palazzo Vecchio te Florence).
Ook in de grafiek werden veel Jozefreeksen vervaardigd: bijvoorbeeld de serie van vier kopergravures van Lucas van Leyden ca. 1525 en reeksen van Pencz ca. 1525, van Aldegrever 1528 en 1532, van Woeiriot de Bouzey ca. 1550 en van De Bruyn 1628.
Uit Jozefs leven werd in de nieuwe tijd een aantal episodes afgebeeld. Jozef die zijn dromen vertelt was onderwerp voor Taddeo Zuccaro's fresco's ca. 1555 in het Palazzo Farnese te Caprarola en schilderijen van Victors uit 1651, van Stockade uit 1655 en van Johanna Kauffmann ca. 1780. Schilderijen van Michiel Coxcie de Oude ca. 1560, Moeyaert ca. 1625, Testa ca. 1630, Beschey 1744 (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen) en Daysinger ca. 1755 behandelen de verkoop van Jozef door zijn broers. Jakob wordt met Jozefs bebloede kleed afgebeeld op schilderijen van G.B. Crespi ca. 1600, Velázquez ca. 1625, Jan Pynas 1618, Moeyaert
| |
| |
1624, Victors 1649, Flinck ca. 1650, De Lairesse ca. 1700 en Forty ca. 1760.
De verleiding door de vrouw van Potifar vroeg als pikante en emotioneel zeer geladen scène - waarbij de tegenstelling tussen de zedeloze vrouw en de brave Jozef als morele les zeker een rol speelde - om talloze afbeeldingen. Uit deze streken zijn er werken van Coecke van Aelst ca. 1530, van een anonieme Vlaamse meester ca. 1575 in het Rijksmuseum te Amsterdam, Pynas 1629 en Van Mieris 1685; uit andere landen werken van Tintoretto ca. 1547, Caravaggio ca. 1605, Murillo 1645, Cignani in drie werken ca. 1680, Rottmayr 1695, Trevisani ca. 1700, Solimena uit dezelfde tijd en Batoni ca. 1750. Minder frequent - en dan vooral door Hollandse schilders - werd de ontknoping van de verleiding, de beschuldiging van Jozef door de vrouw, uitgebeeld (schilderijen van Lucas van Leyden ca. 1509 in Museum Boymans-Van Beuningen Rotterdam, voorts Pynas 1629, Bramer ca. 1640, Pieter Potter 1649, Flinck en Salomon de Koninck ca. 1650).
Jozef, dromen uitleggend in de gevangenis, werd afgebeeld op een Leids glasraam ca. 1512 en op schilderijen van Jacopo Bassano 1545, Cuyp ca. 1625 in het Rijksmuseum te Amsterdam, Mostaert (datum onbekend, ca. 1555-56) Mauritshuis Den Haag, Van den Eeckhout 1645, Victors 1648 in het Rijksmuseum Amsterdam), Ferdinand Bol ca. 1660, Weissenkirchner ca. 1675, Gläser 1741 en Oefele 1781. De scène waarin Jozef voor de farao diens dromen verklaart, leverde stof voor de schilderijen van Blocklandt ca. 1575 in het Centraal Museum te Utrecht, De Poorter ca. 1635, Salomon de Koninck 1655 en Subleyras ca. 1725.
Jozef verkoopt en deelt koren uit in Egypte was het onderwerp voor schilderijen van Lastman 1612, Pynas 1618, Van Helt genoemd Stockade 1656 in het stadhuis te Amsterdam (als voorbeeld van wijs bestuur), van Breenbergh 1655, Beschey 1744 in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen en voor een bronzen reliëf na 1683
| |
| |
Meester van het Leven van Jozef, Zes scènes uit het leven van Jozef, tweede helft 15e eeuw. Staatliche Museen, Berlijn, Alte Pinakothek, München, en Metropolitan Museum of Art, New York. Jozef wordt in de put geworpen, verkocht door zijn broers, legt de dromen uit in de gevangenis, dient in het huis van Potifar, wordt belaagd door de vrouw van Potifar en huwt met Asenat.
| |
| |
van Coysevox, bestemd voor het graf van Colbert in de Saint Eustache te Parijs. De beker in de zak van Benjamin, uitgebeeld op de deuren van het baptisterium te Florence door Ghiberti 1425-52, komt ook voor op twee schilderijen van Bacchiacca ca. 1525 in de Galleria Borghese te Rome, op twee van Moeyaert 1627 en 1633, op een van Victors 1616, van Ferdinand Bol ca. 1660 in de abdij te Middelburg en van Cazes 1698, op een paneel van Janneck ca. 1750 en op een reliëf van Charles Charpentier 1698. Wederom aanleiding voor uitbeelding van pathetische emotie boden de scènes, waarin Jozef zich bekend maakt aan zijn broers (schilderijen van Mola 1657 in het Quirinaal te Rome en van Lievens ca. 1660) en Jakob en zijn zonen door Jozef ontvangen worden (een paneel van Elsheimer ca. 1600, een glasraam naar een tekening van Jörg Breu de Oudere ca. 1625, schilderijen van Salomon de Bray 1655 en Diziani ca. 1660 en grafiek van Jan en Caspar Luyken ca. 1700). Hoe Jozef zijn vader, soms in gezelschap van zijn broers, aan de farao voorstelt tonen schilderijen van Granacci 1515-20, Ferdinand Bol ca. 1650 en Victors 1652 en een terracotta-reliëf van Bernero en Paglioloni uit 1766. De zegen van Jakob over Jozefs zonen werd in deze periode eerder een intiem familietafereel dan een typologische verwijzing, waarvan de kennis voor een groot deel verloren was. Daarop wijst de nadruk die niet meer gelegd wordt op de gekruiste houding van de handen van Jakob maar op het herstel van een vergissing door Jozef: drie schilderijen van Strozzi ca. 1600 en drie van Guercino ca. 1640, twee werken van Victors ca. 1649/50, een van De Bie ca. 1700 en het bijna classicistische paneel van Van der Werff 1720-22 (dat een verloren gegane pendant heeft gekend in een zegen van Jakob door Isaak) en de terracotta-reliëfs 1766 van Mazzetti en van Brizzalori.
Rembrandt hield zich tussen 1625 en 1656 intens en uitvoerig met de hele Jozefgeschiedenis bezig. Zowel bij het vertellen van de dromen (papier op hout, ets en tekening 1637, 1638 en 1642/45) als bij het tonen van het bebloede kleed (ets en tekening 1633 en 1655) is Rachel altijd aanwezig. Een reeks van negen (onafhankelijke) tekeningen (van 1632/33 tot 1656, waaronder een naar een schilderij van Lastman van Jozef die graan verkoopt, twee jaar na diens dood in 1635) en een doek (Jozef bij Potifar beschuldigd, 1655) zijn getuigen van Rembrandts eigen interpretatie van alle belangrijke momenten uit Jozefs leven tot aan het grote, stille doek 1656 te Kassel, waarop hij op een volkomen nieuwe wijze door het handenspel van Jozef en Jakob (en dat van Efraïm!) en de bescheiden aanwezigheid van een lieve, voorname Asenat de uitverkiezing van de vrome Efraïm boven de olijke Manasse ensceneert, de kruistypologie daarbij op een verrassend eigen wijze aanduidend.
Nog in de 18e eeuw schilderde Trautmann een Jozefcyclus op een reeks schilderijen 1759-62. De 19e eeuw bracht geen nieuws: de ‘Nazareners’ (Overbeck en anderen) beschilderden te Rome Casa Bartholdy in 1816-17 conventioneel met Jozefscènes. ‘De veelkleurige rok’ is de titel van een nogal theatraal tafereel van de aan de Prerafaëlieten verwante Brown ca. 1870. Chagall en Dalí illustreerden de Jozefgeschiedenis in hun bijbels (1931 en 1967).
In de vroege Syrische literatuur is over de geschiedenis van Jozef vanaf de 4e tot de 6e eeuw een bibliotheek aan commentaren, preken en bewerkingen in versvorm ontstaan (Ephrem de Syriër, Narsai van Edessa en Jaqob van Sarug 4e-6e eeuw). Van de twee anonieme ‘mudejar’ gedichten (geschreven door mohammedanen onder christelijke overheersing in Spanje) Poema de Juçuf (ca. 1300) en Coplas de Yoçef (14e eeuw), volgt het eerste het meer gedetailleerde verhaal, vooral volgens de 12e soera van de koran, en reflecteert het tweede, dat de bijbelse traditie volgt, de problemen van de etnische minderheid waaruit het voortkwam. Ook de islamiet Djami volgde in zijn epos in verzen uit 1483 uiteraard de koran en de latere traditie.
| |
| |
Op een reeks middeleeuwse spelen (vanaf ca. 1300), die doorliep tot in de eerste helft van de 16e eeuw, volgde een overvloedige behandeling van de Jozef-tragedie (een 25-tal stukken tot in de 17e eeuw) in het schooldrama, waarin vooral pedagogische en didactische accenten werden gelegd: de vrome Jozef en de overwinnende onschuld. Vondel vertaalde in 1635 het toneelstuk Sofompáneas van Hugo de Groot uit het Latijn in het Nederlands, onder de titel Jozef in 't hof. In 1640 liet hij deze vertaling volgen door eigen werken: Jozef in Dothan (naar eigen zeggen geïnspireerd door het doek van Pynas uit 1618) en Jozef in Egypte. De hoofdlijn in deze trilogie is de levensgang van Jozef - door lijden en vernedering tot heerlijkheid - als prefiguratie van het leven van Jezus. In het eerste stuk wordt de onschuldige jongen geplaatst tegenover zijn individueel gekarakteriseerde, haatdragende broers. Het tweede toneelwerk heeft als hoofdmotief het bewaren van zijn ongereptheid tegenover de verleidingen van Potifars woedend-wellustige vrouw, hier Jempsar genoemd. Jacob Cats (in Selfstrijt 1647) zette de traditie in de richting van het vroegere schooldrama voort. In de 17e eeuw vond het verhaal soms belangstelling vanwege de op staatkundige theorieën toepasbare elementen (jezuïetentoneel: drie stukken van de gortdroge Avancini 1650), soms (in romanvorm) vanwege de rol van vrouwen in Jozefs leven, die toen nog typologisch-moralistisch werden geduid (Von Zesens Assanat 1670), soms in drama-vorm vanwege de scherpe intrige (Weise Der keusche Josef 1690). Vanaf Bodmer (Joseph und Zulika 1753, een patriarchen-epos) tot Goethe in een gedicht in Der West-östliche Divan 1819 kwamen Jozefs problemen met Suleicha op verschillende wijzen op de voorgrond. In de vierdelige romancyclus van Thomas
Mann Joseph und seine Brüder (1926-42) groeit Jozef, die zich van zichzelf en van de zin van zijn geschiedenis bewust wordt, uit tot prototype van zelfverstaan van de totale mensheid. Vanuit de verdrukte positie van de filosoof Benjamin tegenover de tiran Jozef wordt in de roman van Lampo Belofte aan Rachel 1952 het probleem van de politieke macht behandeld.
Oratoria werden aan Jozefs geschiedenis of episoden daaruit gewijd door Rossi (eerste helft 17e eeuw), Händel 1744, Asioli (Giuseppe in Galaad, 1785), De Fesch 1745; Horsley 1853 en Rohwer (Joseph in Ägypten und wir, 1979). Op de opera van Porsile/Metastasio (Giuseppe Reconoscuto, 1733) volgden een schoolopera van Drexel 1786 en de opera van Méhul/Duval 1807. De populaire, parodistische operette Josephine vendue par ses soeurs van Roger/Carré/Ferrier 1886 werd meer dan 200 maal opgevoerd. Josephs Legende, een pantomimische dansfantasie van Von Hofmansthal/Kussler/Strauss uit 1914, was een minder geslaagde navolging van Strauss' Salome.
Nabholz-Oberlin 1950; Priebatsch 1937; Singer 1954; Vergote 1959; Wegenmayer 1952.
|
|