Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdJuditis de heldin van het verhaal in een deuterocanoniek bijbelboek met haar naam. De jonge en mooie weduwe Judit, godvrezend en trouw aan de herinnering van haar overleden echtgenoot Manasse, woonde in de stad Betulia, in een tijd waarin de joden kansloos leken tegen de vanuit Assyrië opdringende legers van Nebukadnessar onder aanvoering van Holofernes. Vele volken hadden zich al onderworpen, maar Israël maakte zich gereed voor de strijd. De verbaasde Holofernes kreeg van de Ammoniet Achior te horen dat dit nietige volk, indien trouw aan zijn God, onder zijn bescherming veel vermocht. Achior werd uit het legerkamp gezet en opgenomen in Betulia, waar de inwoners zich voorbereidden op de belegering. De belegering door de onafzienbare Assyrische heerscharen en de uitputting van de watervoorraden dreven de inwoners echter al snel tot wanhoop en tot felle verwijten aan | |
[pagina 148]
| |
Judit doodt ‘Olofernus’, speelschijf van ivoor, 12e eeuw. Louvre, Parijs.
de leider van de stad, Uzzia, die zich te star zou hebben opgesteld tegenover de Assyriërs. Uzzia toonde zich wankelmoedig: als binnen vijf dagen geen hulp zou komen opdagen, zou hij de stad overgeven. Toen begaf Judit zich naar de stadsraad en kondigde aan dat zij zich naar het vijandelijke kamp zou begeven om met de hulp van God de stad en Israël te redden. Ze maakte zich op, liet de stadspoort openen en begaf zich met haar kamenier naar het kamp van Holofernes. De veldheer raakte gecharmeerd van deze overloopster en noodde haar na enkele dagen in zijn tent voor een gelag en een verleidingspoging. Door de drank overmand geraakte hij in slaap. Judit greep hem bij het hoofdhaar en scheidde met zijn zwaard het hoofd van het lichaam. Met haar kamenier stopte ze het hoofd in haar tas en nog diezelfde nacht keerden ze behouden terug in Betulia. Aan de inwoners toonde zij het hoofd van Holofernes: ‘De Heer heeft hem gedood door de hand van een vrouw.’ Op aanraden van Judit deden de Betuliërs in de ochtend een uitval. De Assyriërs snelden naar de tent waar zij Holofernes met Judit verwachtten aan te treffen. Bij het zien van de onthoofde aanvoerder raakten ze in hevige paniek, waarna zij door de Betuliërs werden verslagen en verdreven. Judit ging haar volk voor in een danklied aan hun God, die Betulia en Israël had gered.
Het boek Judit is niet historisch, speelt onder gefingeerde namen, maar past in politieke situaties uit de 3e en 2e eeuw. Het moet ca. 100 v.C. geschreven zijn vanuit een houding van verzet tegen hellenistische religieuze en culturele invloeden op Israël en als teken van politieke weerstand tegen vreemde overheersing. Judits naam betekent eerder ‘joodse, jodin’ dan ‘vrouw uit (de stad) Jehud’ (zoals de vrouw van Esau: Gen. 26,34). Uit de vroegchristelijke periode is er niet meer dan een bericht bij Paulinus van Nola in zijn Carmina ca. 400 over een afbeelding van Judit in zijn bisschopskerk, wellicht on- | |
[pagina 149]
| |
derdeel van een oudtestamentische cyclus. Vanaf de 9e eeuw werden joodse en christelijke handschriften van het boek Judit voorzien van historische illustraties (Hebreeuws manuscript uit Noord-Italië ca. 1470, Hebreeuws handschrift uit Duitsland ca. 1427, Armeense bijbel uit 1649-53) en moraliserende of typologische voorstellingen. In de laatste gevallen staan Judit en Holofernes tegenover elkaar als personificaties van Deugd, Nederigheid en Zelfbeheersing tegenover Ondeugd, Trots en Wellust (bijbel uit Parma 12e eeuw), of verwijst Judit naar Maria, bijv. in de Speculum-literatuur (handschrift van Kremsmünster eerste helft 14e eeuw; zie het omslag van dit boek). Aan de gotische portalen (Chartres ca. 1220, Rouen ca. 1250 en Amiens na 1250) duiden reliëfs met details uit haar daden op de redding door Jezus en haar beeld op Mater Ecclesia. Met »Ester en »Jaël werd Judit onder de Neuf Preuses afgebeeld. In de renaissance werd Judit ofwel heroïek om haar daad afgebeeld - zij gold als ‘praeclara virgo’, die de tiran doodt en de republiek leert hoe de vrijheid te verwerven - ofwel naakt om haar schoonheid. Aan het eerste herinnert het ter gedachtenis aan de moord op een Medici-tiran in 1440 opgerichte beeld van Donatello voor het Palazzo Vecchio in Florence met de inscriptie: ‘Door de burgers geplaatst als voorbeeld voor het welzijn van de staat’ en met een soortgelijke functie het schilderij van Schäufelens 1515 in het stadhuis van Nördlingen; aan het tweede het vroegste vrijstaande renaissancebeeldje van Meit ca. 1525, en het paneel van Lucas Cranach de Oudere 1531. Soms beging iemand een vergissing, zoals Botticelli die Judit op een paneel ca. 1470 door haar onafscheidelijke kamenier het hoofd van de veldheer naar analogie van de afbeeldingen van de onthoofding van Johannes de Doper op een schaal laat nadragen. Op het paneel van dezelfde meester ca. 1495 in het Rijksmuseum Amsterdam toont Judit het hoofd terwijl zij de tent verlaat. Judit komt voor in het werk van tal van schilders, meestal met het hoofd van Holofernes: bij de Meester van Flémalle eerste helft 15e eeuw, de Meester van de Mansi-Magdalena ca. 1525 (Judit representeert de vrouwelijke Virtus, Herakles met slang de mannelijke), bij Jan Massys ca. 1550 (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen), Giorgione ca. 1500, Michelangelo 1508-12 Sixtijnse Kapel, Veronese derde kwart 16e eeuw, Tintoretto (minstens driemaal, waaronder een uit 1570), Titiaan ca. 1570, bij Elsheimer ca. 1608, Liss ca. 1620-25 (Judit, op de rug gezien, kijkt nog eenmaal om naar haar slachtoffer), bij Saraceni ca. 1600 en Rubens 1700. Een nogal potsierlijk beeld van de triomferende Judit is er van de hand van Serpotta ca. 1718. In de eerste helft van de 17e eeuw volgde Artemisia Gentileschi tweemaal Caravaggio ca. 1599 in het schilderen van het gruwelijke moment van de onthalzing. Op het paneel uit 1659 in het Rijksmuseum Amsterdam van Jan de Bray (die in 1669 een triomferende Judit schilderde) staat zij op het punt toe te slaan. Rembrandt heeft twee vlugge tekeningen: een met een jonge Judit en met alle aandacht voor het lijk (1635) en een met een geladen driehoekscompositie (1652-53). Judits kamenier ontbreekt in de schilderkunst en grafiek vrijwel nooit, soms intens, soms wat afzijdig bij de gruwelijke gebeurtenis betrokken. Judits nachtelijke terugkeer met de kamenier uit het Assyrische kamp is onderwerp voor een schilderij van Ghirlandaio uit 1488. Judit die het volk het hoofd van Holofernes toont, werd uitgebeeld op schilderijen van Bloemaert 1593 (een nachtstuk), van Guidotti 1607, Sirani 1658, De Deyster ca. 1690 (museum Gent) en Schmidt 1785 en op een terracotta-reliëf van Pacetti 1775. Borremans schilderde ca. 1710 het triomfantelijke tafereel op een gewelf in de Santa Caterina a Formello te Napels; na hem Günther op een zelfde plaats - nog in een typologische context - in de kerk te Wilten 1754 (onder de afbeelding van Maria-Onbevlekt-Ontvangen en van Michaël, strijdend met de draak), | |
[pagina 150]
| |
Artemisia Gentileschi, Judit doodt Holofernes, doek, 1612-13. Museo di Capodimonte, Napels.
| |
[pagina 151]
| |
in de Käppele te Würzburg 1781 en in de kerk te Waalhaupten 1887. Zowel de onthoofding van Holofernes als de triomf van Judit werden op een façade-fresco in de 16e eeuw aangebracht op het Palazzo Massimi te Rome. Modernen vanaf Goya (in de zogeheten ‘zwarte reeks’ voor zijn huis, nu in het Prado te Madrid) tot Cocteau ca. 1950 hielden zich in verschillende interpretaties aan de traditionele heldendaad: Vernet 1831 schilderij, Ruben (gravure naar Allori 1864 Oslo met een kinderlijk onschuldige Judit), schilderijen van De Regnault 1869 en Von Stuck 1927. Voor de symbolisten August en Georg Klimt 1901 was Judit een ‘femme fatale’. Het Judit-thema is zeer populair geweest in de letterkunde en in de wereld van het theater. De internationale letterkunde telt vanaf de 9e eeuw tot heden honderden titels, de Nederlandse literatuur (van Van Maerlant Rijmbijbel 1271 tot Burssens Zes Fabels 1947/48) kent er meer dan vijftig. In de Duitse landen zijn er uit de periode tussen 1534 en 1925 niet minder dan 71 toneelopvoeringen bekend, waaronder een marionettenspel. Hoe intens het gegeven werd beleefd blijkt uit het feit, dat in 1549 in Doornik een ter dood veroordeelde boosdoener die Holofernes moest spelen op het toneel echt onthalsd werd. De oudst bekende, dramatische en literaire bewerking is van joodse origine: een Judit-spel werd in 1489 opgevoerd door de joodse gemeenschap in Pesaro (Italië). Verder zijn daar uit joodse omgeving de stukken van de Spaanse Marraan (tot het christendom bekeerde jood in Spanje) Godinez ca. 1550 en van een anonymus in Amsterdam 1620, een joods-Italiaans gedicht van Luigi Dolci 1632 en een epos van Falcini 1682, beide in joods-Italiaans onder de titel La Betulia Liberata geschreven. In deze reeks past het Judit-verhaal van Adah Isaaks Menken in haar Infelicia 1888, waarin zij de nadruk legt op het nog te bespreken sensuele aspect in Judits persoonlijkheid. In de middeleeuwen overheerste in de verwerking van het thema de religieus-didactische functie: Judits heldendaad toont de mens, die zich van God afhankelijk weet, de afloop van de strijd tussen goed en kwaad, waarin de schijnbaar zwakkere altijd door Gods hulp overwint (anonieme Engelse 10e-eeuwse en Duitse 12e- en 13e-eeuwse epische bewerkingen in versvorm). In de nieuwe tijd ervoer men in de spanning van knechting en vrijheid Judits strijd als die van de onderdrukte tegen de tirannieke onderdrukker; zo veroorzaakte Luthers aanbeveling van het bijbelboek in de 16e eeuw een aantal toneelbewerkingen, waarin Judit en de in het nauw gebrachte joden uit Betulia de vervolgde protestanten representeerden en Holofernes naar het pausschap verwees (onder velen Greff 1536), terwijl elders de Assyrische legers in het verhaal stonden voor de Turken die een gevaarlijke bedreiging vormden voor Europa en de christenheid: Birk 1536 en 1539, Sachs 1551 en 1554 en Schonäus (Terentii Christiani Juditha 1564 en Judithae Constantia 1592). Anderzijds werd het middeleeuwse, didactische aspect voortgezet in een nieuwe, op klassieke leest geschoeide vorm in het Latijnse schooldrama en het jezuïetentoneel (Della Valle 1627 en Avancini Fiducia in Deum sive Bethulia liberata 1642/43) met een lange doorwerking in het 17e- en 18e-eeuwse volkstoneel. Verder schreven in de 16e en 17e eeuw onder meer Schmeltzl ca. 1540, Gregorij ca. 1670, Salvatori 1626 en Boyer 1695 drama's naar de smaak van de tijd. Het eerste, ooit in Moskou opgevoerde toneelstuk, Lyudif 1674, was aan Judit gewijd. In de tijd van de Verlichting en de Romantiek werd, in de 16e en 17e eeuw voorbereid door werken als het epos van Du Barta 1573 en de opera van Salvadori/De Magliano 1626, de belangstelling vooral in een aantal opera's en oratoria ook gericht op de innerlijke verscheurdheid en de menselijke motieven, met name de erotische, van de heldin en haar slachtoffer (bijvoorbeeld de opera L'amor insanguinato 1720 van De Beccau). In | |
[pagina 152]
| |
Conrad Meit, Judit met het hoofd van Holofernes, ten dele beschilderd wit albast, ca. 1525. Bayerisches Landesmuseum, München.
de 19e en 20e eeuw werd het, al vanaf de middeleeuwen als secundair gegeven aanwezige liefdesmotief hoofdzaak. Het conflict in het verhaal moet nu verklaard worden uit de erotische problematiek van en rond Judit: van kuise heldin werd zij maîtresse van de veldheer (Moore drama 1911) of gemene courtisane tegenover de edele Holofernes (Giraudoux 1931). De grote stimulans in deze richting was uitgegaan van het drama van Hebbel uit 1840, waarin Holofernes een aan de moraal ontstegen wreedaard is tegenover een voortdurend door haar geweten gekwelde Judit. Muzikale bewerkingen, zoals de ‘ouverture en entr'actes’ 1851 van Rietz en de opera's van Matthus 19e eeuw en Von Resnitsjek 1923, waren het bewijs van de indruk die Hebbels drama maakte, evenals een omzetting in verzen door Grosse 1869/70, een aantal parodieën, zoals die van Nestroy 1840, en de stroom kritiek die naar aanleiding van Hebbels stuk losbarstte. In zijn richting varieerden de dramaturgen Schmitz 1876 (tragedie waarin Judit samen met Holofernes sterft) en Bernstein 1922. Naar de psychologische achtergronden speurden in hun toneelbewerkingen Kaiser (Die jüdische Witwe 1911: Hebbels stuk parodiërend laat de auteur Holofernes gedood worden omdat Judit aan Nebukadnessar de voorkeur geeft) en de Engelse auteur Aldrich (epische vertelling 1896; drama 1904: in de tweestrijd tussen medelijden met Holofernes of met haar volk krijgt het laatste de overhand). Bij Schmidt-Degener (De poort van Ishtar, 1937) verricht de heldin haar daad tegen Gods bedoeling en tegen haar eigen wil onder aandrang van de godin Ishtar. Daarmee was de omkering van de teneur in het middeleeuwse drama voltooid. Tussen 1626 en 1936 blijken er ten minste 26 opera's, 48 oratoria en acht andere muzikale composities aan Judit gewijd te zijn. Anonieme muzikale bewerkingen op het thema van haar heldendaad dateren uit de eerste helft van de 17e eeuw (1626 en 1636). Oratoria, geschreven naar de smaak van de tijd, | |
[pagina 153]
| |
zijn onder meer bekend van de Italianen Carissimi 1656, M.-A. Charpentier 1685, Scarlatti/Ottoboni 1695, Vivaldi 1716 en Cimarosa 1770 en van de Nederlander De Fesch 1743. In 1734/35 schreef Metastasio een libretto, dat populair werd omdat men Maria Theresia in de Juditrol en Frederik de Grote in die van Holofernes herkende. Het verleidde een negentiental componisten, onder wie Mozart 1770/71, tot een oratorium. Van de uitvoering van een Judit-oratorium van Händel, waarvan het bestaan echter niet gedocumenteerd is, maakte Hogarth in 1734 een geestige, satirische gravure. Opera's schreven onder meer Doppler/Mosenthal 1870, Lefèbre/Collin ca. 1886 en Chadwick/Langdon 1900. Uit de nieuwste tijd stammen een muzikaal bijbels drama van Honegger/Morax 1925 en een opera van Wetz Das ewige Feuer 1907, waarin Judit, al voor zij uit Betulia vertrekt verliefd, Holofernes doodt omdat hij haar afwijst. Balzer 1930; Musschoot 1972; Poulssen 1969; Purdie 1927; Steinmann 1953. |
|