Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdJaël,echtgenote van Cheber, wiens familie bevriend was met de Kanaänitische koning Jabin, is de hoofdpersoon in het verhaal over Debora in het boek »Rechters 4-5. Jabin onderdrukte de Israëlieten met harde hand. Zijn legeraanvoerder was Sisera. De profetes Debora gaf namens Jahwe aan de Israëliet Barak opdracht met tienduizend man op te trekken tegen de geduchte legeraanvoerder. Zij begeleidde zelf de strijdmacht en voorspelde de ondergang van Sisera door de hand van een vrouw. In een treffen bij de berg Tabor werd het leger van Sisera over de kling gejaagd. De man zelf wist te ontkomen en vluchtte naar de tent van de vermeend bevriende Jaël, die hem melk en een bed gaf. Toen hij sliep dreef Jaël een tentpin dwars door zijn slapen de grond in. Het lijk werd door haar getoond aan Barak. Debora en Barak zongen daarop een loflied op Jahwe die aldus afrekende met de vijanden van Israël. Veertig jaar lang leefden de Israëlieten ongestoord.
In het verhaal in het boek Rechters wordt geen verklaring gegeven voor Jaëls schending van de gastvriendschap. In de joodse traditie werd het verder uitgesponnen - Jaël en Sisera hebben nachtenlang met elkaar geslapen - maar komt het evenmin tot het aangeven van een duidelijk motief. De strekking van het verhaal is ongetwijfeld dat Jahwe langs velerlei wegen de vijanden van Israël treft en hier een vrouw gebruikt, zoals hij dat | |
[pagina 101]
| |
ook deed met »Ester en »Judit. Het kloeke optreden van Jaël contrasteert met de lamlendigheid van de meeste stammen, die weigerden zich te weren tegen de vijand. De naam Jaël betekent ‘steenbok’, Debora ‘bij’ en Barak ‘bliksem’. Debora werd door de latere rabbijnen weinig gewaardeerd. Haar, een vrouw niet passende onafhankelijkheid (4,6) en zelfverzekerdheid stonden onder kritiek; vooral haar aanspraak op de titel ‘moeder van Israël’ (5,7). In de christelijke traditie werd Debora's lied naast dat van Mirjam, de zuster van »Mozes, beschouwd als het mooiste overwinningslied van de bijbel. Sinds Origenes (eerste helft 3e eeuw) was Jaëls wrede daad type voor Maria's medewerking aan de overwinning op het Kwaad. In de middeleeuwen beschouwde onder meer Hugo van Sint Victor haar als beeld voor de Kerk. De Bible Moralisée stelt haar onthaal van Sisera parallel met de prediking van het evangelie. De vroegste, vertellende afbeeldingen van Jaël (verzorging van Sisera en de moord) zijn te vinden op Byzantijnse (bijvoorbeeld de Octateuch van Smyrna ca. 1000) en middeleeuwse miniaturen (bijvoorbeeld in de Gumbertus-bijbel einde 12e eeuw). Het oudste ‘portret’ van Jaël - met tentpin en hamer - bevindt zich op de gordingen van het westportaal in Senlis ca. 1170. In de populaire en rijk geïllustreerde Speculum-literatuur uit de 13e en 14e eeuw werd Jaël opgenomen in een reeks vrouwen die door het Kwaad te bestrijden redding brachten: Maria tegen Satan, Judit en Holofernes (zie het omslag), en de uit Herodotos bekende Tomyris die Kores doodde. In de 15e en 16e eeuw figureerde ze in de toen populaire reeksen (bijvoorbeeld houtsneden van Burgkmair 1516) van negen heldhaftig-deugdzame vrouwen (les Neuf Preuses): tegenover drie Romeinse vrouwen, onder wie Lucretia, en drie heilige vrouwen uit de latere tijd vormde ze daarin samen met Ester en Judit het drietal bijbelse heldinnen. Een enkele maal werd haar plaats in deze reeksen ingenomen door Debora. Salomon de Bray, Jaël, Debora en Barak, paneel, 1635. Catharijneconvent, Utrecht.
| |
[pagina 102]
| |
In de 16e eeuw was zij daarnaast waarschuwend voorbeeld van vrouwelijke doortraptheid. Zo zijn Jaël en Sisera afgebeeld op een ‘misericorde’ (steunzitje voor de monniken aan de onderkant van de op te klappen zittingen van koorbanken) in het door Terwen 1538-40 gesneden koorgestoelte in de Grote Kerk te Dordrecht. De nabijheid van andere misericorden met afbeeldingen van »Simson en Delila en met Aristoteles, die bereden en dus overheerst wordt door zijn minnares Phyllis, duidt op deze waarschuwende betekenis. Een houtsnede van Lucas van Leyden ca. 1517, die een hele reeks van ‘vrouwenlisten’ uitbeeldde, heeft dezelfde strekking. Het rondschrift bij een gravure van Galle ca. 1562 in zijn serie ‘De macht van vrouwen’ verraadt uitdrukkelijk deze bedoeling. Soms gold Jaël als personificatie van de Nederigheid tegenover Sisera als Hoogmoed of als Kracht tegenover Zwakheid (Brussels wandtapijt 16e eeuw Wenen). Op een 1635 gedateerd paneel (Catharijneconvent Utrecht) werd Jaël in een uitzonderlijke iconografie samen met Debora en Barak geschilderd door Salomon de Bray, die in hetzelfde jaar en in een zelfde formaat een Judit met het hoofd van Holofernes vervaardigde. De moord heeft men in de nieuwe tijd vaak uitgebeeld. In de grafiek zijn er bijvoorbeeld houtsneden van Altdorfer en een gravure van de Duitse monogrammist am begin en midden 16e eeuw; uit de 17e eeuw tekeningen van Romanelli, van Rembrandt (1655-60: met een geweldige Japanse helm aan het rustbed gehangen) en Courtois le Bourgignon ca. 1655; uit de 18e eeuw een tekening van G. Bazzani 1747. In de schilderkunst zijn er werken van O. Gentileschi 1620, Marini 1625 in de Santa Maria di Campagna te Piacenza, G.B. Crespi 1628 in de dom van Milaan, Johann Spiegelberg de Jongere 1644 en Jan de Bray 1659. Pozzo schilderde Jaëls geschiedenis op een gewelffresco ca. 1685 in de San Ignazio te Rome, Giordano 1678 op fresco's aan de pendentiefs van het gewelf van de Santa Brigida te Napels en Dorffmeister ca. 1750 in het slot van Sávár (Hongarije). Jaëls portret met hamer en tentpin werd hernomen op een schilderij van Veneto (eerste helft 16e eeuw), aan een beeld van Spielberg 1644 en op een anonieme muurschildering 1898 in de Gnadenkapelle te Beuron. Debora, wier veldtocht met Barak te zien is op een miniatuur in het Psalterium van Saint Louis (ca. 1260), draagt in de reeks profeten op het 15e-eeuwse koorgestoelte uit het atelier van Jörg Syrlin de Oudere ca. 1470 in de kathedraal te Ulm als attribuut een zwaard. Op een doek van Johanna Unger uit ca. 1860 zingt een stevige, gelauwerde Debora met een lier in de hand haar loflied. Barnuevo schilderde haar in de 17e eeuw in de kerk van San Andrès te Madrid. Debora's dood en begrafenis tonen twee miniaturen in de Weense Genesis (begin 6e eeuw). De geschiedenis van Jaël en Debora werd voor toneel bewerkt door een Praagse anonymus 1604, Rhodius 1605, Mosenthal 1850 en Förster 1893. Le Fèvre de la Broderie schreef in Hymnes Ecclésiastiques 1578 een parafrase op het Lied van Debora. Het dramatisch gegeven van de moord leverde zowel stof voor oratoria (Rubini, een dialogo Debora 1656; Vignola Debora profetessa guerriera, 1698; Händel/Humphreys Deborah, 1739; Conti Debora, 1743; Galuppi Jahel, 1747; G.J. Werner Deborah und Jahel, 1760; Le Sueur een ‘concert spirituel’ Debora, 1828; Blair een cantate The Song of Deborah and Barak, ca. 1890 en Noam Sheriff een koorwerk met koper, slagwerk en synthesizers, 1976) als voor opera's (Porsile/Zeno Sisara, 1719; Guglielmi Debora e Sisara, 1788; Devin-Duvivier 1863; Mosenthal/Förster Deborah, 1893 en Pizzetti Debora e Jaele, 1915-21). Givon en Sarah Levi-Tannai schreven kort geleden op teksten uit Debora's loflied liederen, die populair werden in Israël. De Fraine 1955; Von Moltke 1938/39. |
|