Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Jahweis de bijbelse, aan Mozes geopenbaarde, unieke naam van de God van Israël (El of Elohim) en betekent ‘hij die is’. Eerbied voor de godsopenbaring in deze unieke naam verhinderde joden deze, het heilige tetragrammaton (= vier-letterwoord) jhwh, uit te spreken. In plaats daarvan werd ‘adonaj’ (de Heer) of ‘ha schem’ (de Naam) gebeden. Vanaf de 6e eeuw zetten de Masoreten (joodse geleerden uit Palestina en Babylon) in de Hebreeuwse bijbels onder de medeklinkers jhwh de klinkers van Adonaj. Misverstand leidde vandaar tot het lelijke en onmogelijke ‘Jehova’ (met de consonanten van jhwh en de vocalen van Adonaj), dat echter door kerkliederen (17e eeuw) en via de Getuigen van Jehova (einde 19e eeuw) ingeburgerd raakte. Zeer vaak wordt in het Oude Testament, als Jahwe handelend in de tijd ingrijpt, gesproken over de Engel van Jahwe.
De ontwikkeling van het joodse godsbeeld is een proces van eeuwen geweest. Aanvankelijk eerbiedigden de Hebreeën hun stamgod als de God van hun voorvaderen. Daarnaast waren zij zich bewust van en geloofden zij in het bestaan van machten naast hem. Tijdens de tocht door de woestijn groeide het besef van de ene God Jahwe, die op de Sinaï met zijn volk een verbond sloot. Een diepe crisis beleefde het volk van Jahwe, toen ten tijde van de Babylonische Ballingschap (»Koningen) de goden van andere volkeren machtiger bleken dan Jahwe. De profeten hielden met het joodse nationalisme het geloof in Jahwe levend en gaven het verdiept en gelouterd door aan de post-exilische joden. Het Oude Testament kende zelf reeds een eerbiedige vrees voor jhwh en vermeed vaak de Naam rechtstreeks te noemen door - als de onnoembare Heilige de aardse werkelijkheid binnentreedt - deze te vervangen door termen als Aangezicht, Naam, Heerlijkheid of Geest van God, meestal echter door ‘Engel van Jahwe’. Bij de laatste dient men te bedenken, dat in de oudheid de bode (= engel) degene door wie hij gezonden wordt volledig representeert èn dat men zich hierbij toch een persoonlijker wezen moet voorstellen dan bij de andere epitheta. Vaak werden jhwh en Engel van Jahwe door elkaar gebruikt. De vroegchristelijke auteurs zagen in de Engel van Jahwe de in Jezus geïncarneerde Logos (»Jezus Sirach). De volstrekte uniciteit van de God van Israël hield niet alleen zijn onuitspreekbaarheid, maar ook zijn onafbeeldbaarheid in. Joden hebben God-jhwh dan ook nooit afgebeeld. Ook de christenen, die naar Jezus' voorbeeld deze God ‘Vader’ noemden, deden het tot aan de late middeleeuwen vrijwel niet, tenzij verholen (gastvriendschap van »Abraham) of in een teken: de hand uit de wolken, of in de gestalte van Jezus. Vanaf de 14e/15e eeuw nam de Vader-God van de christenen figuur en fysionomie van een oude baardige man aan, vanaf de renaissance die van de antieke Olympische Zeus: eerbiedwaardig, vreeswekkend, soms oubollig, op den duur meestal cliché. In één geval kozen christenen in de 4e eeuw voor een onverhulde uitbeelding van jhwh-Schepper. Op een drietal sarcofagen (een in de Sint Pieter, Rome, de zogeheten ‘dogmatische’ sarcofaag begin 4e eeuw in de Vaticaanse Musea en die van Trinquetaille te Arles) ziet men in een zelfde schema met slechts lichte variaties hoe een zittende man (de Vader-schepper) met het spreekgebaar Adam en Eva die hem door een andere persoon (de Logos, het scheppende Woord) worden gepresenteerd, tot leven roept. Het schema is ongetwijfeld ingegeven door een antieke voorstelling, waarin Prometheus, geassisteerd door Athena, mensen modelleert: houding en gebaren stemmen overeen. Bijzonder is dat aan de ‘dogmatische’ sarcofaag dan een afbeelding van Zondeval en Werkverdeling onder Adam en Eva volgt, waarop dezelfde straffende jhwh hier weer voorgesteld wordt als de jeugdige baardeloze Lo- | |
[pagina 104]
| |
Corneille van Cleve, altaar van de kapel in het kasteel van Versailles, 1709-10.
Middelpunt van de achterwand van het barokke altaar is het tetragrammaton jhwh, de oudtestamentische, heilige, niet uit te spreken naam van God; dit wordt herhaald op de deur van het tabernakel; op de altaarvoorkant een Pietà. | |
[pagina 105]
| |
gos-Jezus zoals deze zo vaak voorkomt in scènes met zijn wondere daden. Het laatste heeft te maken met de christologische idee van de identiciteit van de Logos-Zoon-van-God en het mens-geworden Woord, Jezus Christus. Later, tot ver in de middeleeuwen, als men de schepper van Genesis, de God van het Oude Testament uit blijft beelden in de gestalte en met het gelaat van Jezus, is dat een gevolg van de theologische idee van de absolute onzichtbaarheid van de Schepper-jhwh-Vader - ondanks allerlei toch weer grif geaccepteerde antropomorfismen - en van zijn zichtbaar-wording in Jezus (de gewelfschilderingen ca. 1100 Saint-Savin-sur-Gartempe; aan het noorderportaal 1210/20 Chartres: de Schepper en de Logos in een gestalte met achter zich de op hem gelijkende Adam, zijn ‘beeld en gelijkenis’). Men denke dan aan Joh. 14,7-12 (‘Filippus, wie mij ziet, ziet de Vader’) en aan Kol. 1,15 (‘Hij is het beeld van de onzichtbare God’). In de scheppingsminiatuur van het Arundel-psalterium ca. 1060 worden zes scheppingstaferelen bekroond door een tronende Drieëenheid, waarvan een jonge Vader Christus-trekken en de Zoon de gestalte van een knaap heeft. Heel soms doet zich ook het tegengestelde voor: een Jezus Christus met God-de-Vader-trekken (Getijdenboek van Catharina van Kleef ca. 1440 bij Prime en Terts van Allerheiligen, zoals blijkt uit de teksten op de banderollen). Een andere wijze om jhwh aan te duiden is vanouds de hand uit de hemel. Illustratief is de zgn. Sarcofaag van Leocadius (4e eeuw Tarragona), waarop rechts de hand van jhwh de arm van Abraham bij het Isaakoffer tegenhoudt en links dezelfde hand aan Petrus de Wet overreikt. Relevant is dat idee en schema van de tweede scène ontleend zijn aan verhaal en voorstelling van de Wetgeving aan Mozes op de Sinaï door jhwh en dat in het eerste geval jhwh de handelende persoon is, in het tweede echter weer Jezus. Het symbool zelf gaat terug op antieke voorbeelden, waarop Jupiter of Victoria aan overwinnende keizers of generaals een zegekrans verleent. Tot laat in de middeleeuwen bleven joden (Mahzor [gebedenboek] ca. 1315 Leipzig) en christenen in Oost (God geeft Cosmas en Damianus de artsentas, menologion van Basilius ii einde 10e eeuw Vaticaan) en West (Maaslands kruis ca. 1150, Catharijneconvent Utrecht) dit teken voor Gods werken in de geschiedenis hanteren. In de 15e eeuw werd God een oude man (Meister Francke bij Jezus' geboorte op het Englandfahrer-altaar na 1424). Niet zelden werd hij van een pauselijke tiara voorzien (miniatuur van de zeven scheppingsdagen in de Bijbel van Evert van Zoudenbalch na 1460 uit de bibliotheek universiteit Utrecht). Had het kerkspel invloed of was het toch Daniëls ‘hoogbejaarde’ uit Dan. 7,9 (wellicht al uitzonderlijk vroeg bij Hildegard van Bingen in Scivias visioen 12,3, miniatuur 34) of was het aankondiging van de scheiding tussen de ‘God van Abraham, Isaak en Jakob’, de ‘God van de filosofen’ (Pascal) en de God van de populaire voorstelling? Vanaf de renaissance nam de God-Vader de figuur en fysionomie aan van Zeus-Serapis, eerbiedwaardig en vreeswekkend (Rafaël Ezechiël-visioen 1518), maar na de geweldenaar van Michelangelo aan het gewelf van de Sixtijnse Kapel (1508-12) verburgerlijkte zelfs het beeld van de schepper van hemel en aarde (doek van De Grebber, God de Vader nodigt Jezus plaats te nemen aan zijn rechterhand, ca. 1640, Catharijneconvent Utrecht; de gewelfschildering 1708-10 van A. Coypel in Versailles en van Troger 1733 in Altenburg: een Zeus in een vrij realistische uitbeelding van Apok. 4; fresco 1835-40 van Peter Cornelius in de Sankt Ludwig te München). Ongetwijfeld heeft het vervlakkende, deïstische godsbeeld van de Verlichting hierop invloed gehad. Een zwak antwoord hierop was weer het Alziend Oog (element van de afbeelding van de Drieëenheid) of een ‘jhwh’ in een enorme lichtglans, die in de 18e en 19e eeuw heel wat altaren bekroonde (Van Cleve altaarstuk 1709-10 Versailles; Von Seitz absis- | |
[pagina 106]
| |
Paul Klee, De schepper, doek, 1934. Paul Klee Stiftung, Bern.
fresco 1897 in Sankt Anna im Lehel München) en titelpagina's van bijbels, kerkboeken en catechismussen sierde (Elias Martin gravure 1802-03, Malmö). Van de modernen beeldde Chagall in een ets voor de bijbel 1931-36 het visioen van »Elia uit, waarin De Eeuwige hem in een zachte bries verscheen, en Klee vond voor de schepper een nieuw teken (1934 Bern). In de gnostieke literatuur werd jhwh tot een falende demiurg gedegradeerd, aan wie de vergissing van het ontstaan van deze barre schepping te wijten is. De benaming van God met antieke godennamen en epitheta begon al in een jeugdwerk van Boccaccio, de roman Il Filiocolo 1340-45, en werd in de 15e en 16e eeuw consequent doorgezet in de religieuze poëzie, zelfs in de liturgische hymnen. De door de benedictijn Ferreri geschreven, van paganisme doordrenkte Hymni novi ecclesiastici 1525 haalden net niet het Romeinse Brevier, maar werden wel door paus Clemens vii voor privé-gebruik aanbevolen. Reuchlin trachtte in 1494 met De Verbo Mirifico (= het tetragrammaton jhwh) joodse kabbalistiek en antieke en christelijke ideeën dichter bijeen te brengen. Uiteraard correspondeerden verder jhwh, de schepper en de God de Vader met het godsbeeld van de tijd waarin de verschillende stukken waarin hij optreedt ontstonden, bijvoorbeeld de middeleeuwse Adamspelen; El Gran Teatro del Mundo van Calderón 1675, of Miltons Paradise Lost 1674 en Paradise Regain'd 1671; Die Schöpfung van Haydn 1798 of een koorwerk Groot is Jehova van Keereweer uit het begin van deze eeuw. Is God in de 20e-eeuwse literatuur tot ver na 1950 afwezig, ontkend of een randverschijnsel, sinds ca. 1965 wordt naast andere religieuze vragen ook de mogelijkheid van godsgeloof geopperd en zoekt men uiteraard naar een nieuw verstaan (Wilder De achtste scheppingsdag 1968; Maximow De zeven scheppingsdagen 1971). Gardner 1971; Morgue 1965; Van Peursen 1991; Rose 1978; Schäfer 1970; Sölle 1973. |
|