Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Abram/Abraham,de eerste van de drie aartsvaders of patriarchen uit het Oude Testament, geldt als stamvader van de Israëlieten. Het verhaal van zijn leven wordt verteld in Genesis 12-25. Hij was een verre nazaat van Sem, de oudste zoon van Noach. Samen met zijn vader Terach, zijn onvruchtbare vrouw Sarai en zijn neef »Lot trok hij weg uit de stad Ur in Chaldea naar Kanaän. Met zijn land verliet hij de voorouderlijke goden waarvan hij, aldus de joodse traditie, de beelden vernietigde, en hij bekende zich tot zijn stamgod als de ene God, »Jahwe. Toen Terach onderweg in Haran gestorven was, trok Abram verder tot Sichem, waar Jahwe hem verscheen en hem land, welvaart en nageslacht beloofde. Tijdens een verblijf in Egypte, waarheen Abram vanwege een hongersnood in Kanaän uitgeweken was, deed hij zich voor als een broer van Sarai, uit vrees dat hij het er als echtgenoot van de begeerlijke vrouw niet levend af zou brengen. De farao nam haar inderdaad als een van zijn vrouwen op in zijn huis en beloonde Abram daarom rijkelijk. Toen Jahwe vanwege de schending van Sarai's eer de farao met rampen trof, merkte de vorst dat hij zich vergrepen had aan Abrams vrouw. Abram werd daarom met Sarai en zijn bezittingen de grens overgezet. Terug in Kanaän gingen Abram en Lot, beiden inmiddels in het bezit van grote kudden, uiteen: Lot naar Sodom aan de vruchtbare Jordaan, Abram naar Hebron in het dorre bergland. Toen Lot door koningen, die het land aan de Jordaan vanuit het oosten binnenvielen, gevangen genomen werd, verbond Abram zich met hun tegenstanders. Hij versloeg de invallers en bevrijdde zijn neef. Bij de viering van de overwinning bood Melchisedek, koning en priester van Salem (later Jeruzalem), hem brood en wijn aan en zegende hem. Abram schonk hem op zijn beurt een tiende deel van de oorlogsbuit. Hierna sloot Jahwe met Abram een verbond, waarbij de beloften van nageslacht en eigen land herhaald en in een visioen bekrachtigd werden. Het geloof van de kinderloze Abram in de onwaarschijnlijke belofte werd hem als gerechtigheid aangerekend. Bij een later herhaalde verbondssluiting legde Jahwe op, dat voortaan alle mannen van Abrams stam en allen die daarin zouden worden opgenomen, besneden werden. De naam van Abram (vader is verheven) werd toen door Jahwe veranderd in Abraham (vader van menigten); die van Sarai (prinses) in Sara (koningin). Bij deze verbondssluitingen werd aan Abraham telkens een groot nageslacht beloofd, hoewel Sara hem nog geen kinderen had geschonken. Op haar voorstel nam Abraham haar slavin Hagar als bijvrouw. Toen deze, van hem zwanger geworden, zich hooghartig begon te gedragen, maakte Sara haar het leven zuur. Hagar trok weg van Abraham, maar werd door een engel van Jahwe teruggestuurd en baarde Abraham een zoon: Ismaël. Drie vreemdelingen, op strafexpeditie naar het zondige Sodom (»Lot) en gastvrij in Abrahams tent bij de eik van Mamre ontvangen, beloofden hem de geboorte van een zoon uit Sara, en wel binnen een jaar, dit tot ongeloof en hilariteit van de meeluisterende, inmiddels hoogbejaarde Sara. De drie vreemdelingen bleken later, toen Abraham hen, bezorgd om Lot, op weg naar Sodom begeleidde, Jahwe en twee engelen. Inderdaad baarde Sara te Berseba, waar Abraham zich inmiddels gevestigd had, een zoon: »Isaak. De geboorte bracht vreugde en perspectief, maar kostte Hagar en haar zoon de positie in de clan. Abraham zond hen de woestijn in. Daar werd hun op het moment dat het jongetje van dorst dreigde om te komen een belangrijk nageslacht beloofd: de volkeren van Arabië. Ismaël werd een uitstekende boogschutter. Hij leefde in de woestijn met de Egyptische vrouw die Hagar voor hem koos. | |
[pagina 16]
| |
Met zijn lang begeerde zoon werd de trouw van Abraham aan Jahwe ernstig op de proef gesteld. God beval hem, Isaak op de berg Moria als een brandoffer aan hem op te dragen. Abraham begaf zich met vuur en offermes op weg. De jongen droeg zelf het brandhout en verwonderde zich over het ontbreken van een offerdier. Toen Abraham zijn zoon op de brandstapel had gebonden en zijn arm hief om hem met een mes de keel door te snijden, greep de engel van Jahwe in: Abraham had zijn trouw getoond. Een ram, die met zijn horens in het struikgewas verward was, nam de plaats van Isaak in. Sara en Abraham bereikten beiden een hoge leeftijd. Toen Sara stierf, kocht Abraham voor haar een passende begraafplaats. Hij zorgde verder voor het huwelijk van zijn zoon, regelde de positie van zijn bijvrouwen en haar kinderen en stierf 175 jaar oud. Hij werd begraven bij Sara in de grot op de akker van Makpela.
In de joodse traditie bleef Abraham ‘de vriend van God’ en ontvanger van de belofte, voorbeeld van geloof, gehoorzaamheid en vroomheid. Rabbijnse joden prezen zijn trouw aan de wet; voor de hellenistische joden was hij een stoïsche wijsgeer (Philo, Over Abrahams omzwervingen, eerste helft 1e eeuw). Vanaf de Babylonische Ballingschap (586-38) werd de op Abraham teruggevoerde besnijdenis het teken van toebehoren tot het uitverkoren volk. Paulus wees de besnijdenis principieel af; bovendien ging Abrahams geloof, waardoor hij juist gerechtvaardigd werd, aan de besnijdenis vooraf. De besnijdenisritus bleef onder christenen hooguit gewaardeerd als voorafschaduwing van de doop. Het Nieuwe Testament relativeerde ook het belang van de afstamming van Abraham. Paulus' overtuiging, dat het ‘kindschap van Abraham’ niet automatisch heil betekent, werd gemeengoed. De Haggada prijst Abraham onder meer om zijn strikte observantie van de geboden, zijn monotheïsme (geïllustreerd door de legende van de vernietiging van de idolen van zijn vader) en zijn plaats als priester en profeet. Joodse tradities willen dat hij bij de poort van de hel verhindert dat een besnedene er binnengaat. Men kende hem verder als astronoom, mathematicus, vernieuwer van de ploeg en als voorvader van de Spartanen. Apocriefe geschriften op zijn naam vertonen vanaf de 3e eeuw joodse, christelijke en gnostieke trekken. De islam beschouwt hem (Ibrahim) met Ismaël als de oprichter van de Kaäba en daarmee als de eerste pijler van deze religie (koran, soera 2,124-29). Vanaf de geschriften van de kerkvaders, die de kritiek van Paulus op de joodse zienswijze en diens eigen visie (Rom. 4) doordachten, bleef Abraham te boek staan als de vader van alle gelovigen en dus ook van de christenen. Het bezoek van de drie in gastvriendschap ontvangen mannen bij de eik van Mamre werd verstaan als een versluierde openbaring van de Drieëenheid, het offer van Isaak als type van Jezus' kruisdood; en beide gebeurtenissen later vanwege hun maaltijd- en offerkarakter als aanduidingen van de eucharistie, zoals ook de ontmoeting met de priester Melchisedek. Abrahams schoot is, volgens Luc. 16,22 in het verhaal over Lazarus, de plaats voor de gelukzalige overleden gelovigen. Vanaf Paulus geldt Hagar als prototype van de slavernij onder de wet van het Oude, Sara als type van de vrijheid van de genade in het Nieuwe Testament (Gal. 4,24-26). De priester Melchisedek, wiens voorgeslacht in de bijbel niet vermeld wordt en die door Abraham als zijn meerdere beschouwd werd zoals blijkt uit het schenken van een tiende van de buit, is om die redenen volgens Heb. 7,1-20 (vgl. Ps. 110,4) type voor het nieuwe en eeuwige priesterschap van Jezus, dat het oude, voorbijgaande van Aäron (»Mozes & Aäron) nutteloos maakt en vervangt. De oudste bewaard gebleven afbeelding van Abraham vindt men in de synagoge van Doura-Europos aan de Eufraat (ca. 245 n.C.). Hij is daar voorgesteld als een antieke filo- | |
[pagina 17]
| |
Lukas Moser (toegeschreven), Gastvriendschap van Abraham, glasraam, ca. 1420-30 in de Münster te Ulm. Jahwe en de twee engelen die Abraham bezoeken werden in de christelijke typologie geïnterpreteerd als de Drieëenheid. Rechts lacht Sara in haar tent; boven de eik van Mamre.
| |
[pagina 18]
| |
soof, in tuniek en pallium gekleed. Een andere belangrijke joodse afbeelding, die op een uitgesproken narratieve wijze het offer van Isaak voorstelt, siert de voorste rand van een vloermozaïek in de synagoge van Bet Alpha in Samaria ca. 520. De eerste christelijke Abraham-voorstellingen, vanaf het begin van de 3e eeuw, betreffen altijd - op een enkele uitzondering na, zoals een fresco uit ca. 350 in de catacombe aan de Via Latina Rome met de gastvriendschap - dat zelfde offer: aan de sarcofagen, op de fresco's in de begraafplaatsen of soms op ivoren. De verhalende functie is dan secundair. De afbeelding wil allereerst als teken verwijzen naar de christelijk begrepen inhoud: geloof zoals dat van Abraham, hoop op redding uit de dood en Jezus' menswording en bereidheid tot het offer van zijn leven. Een zeer duidelijk voorbeeld is de Vaticaanse sarcofaag uit ca. 340-50, waarop een afbeelding van de evangelische wetgeving door Jezus aan de apostelen links en rechts geflankeerd wordt door de op elkaar betrokken afbeeldingen van het offer van Isaak en van de ter-dood-veroordeling van Jezus door Pilatus. In de Abraham-voorstellingen blijft ook in later tijd - afhankelijk van de meer of minder uitgewerkte vorm van de voorstelling of van het attribuut-karakter ervan - het verhaal van, of de verwijzing naar het offer van Isaak domineren. Zo is Abraham aan de gotische kerkportalen (bijvoorbeeld Chartres, Amiens, Reims 13e eeuw), waar hij een vaste plaats inneemt onder de voorouders van Jezus, vrijwel steeds herkenbaar aan het gezelschap van Isaak, aan het offermes en voorts aan een ram op de sokkel, elementen die hier dus min of meer fungeren als attributen. Ook Donatello's beeldengroep 1421 sluit nog aan bij deze wijze van voorstelling. Het uitgewerkte tafereel maakt deel uit van afbeeldingen in handschriften (Aelfric-handschrift 11e eeuw; Byzantijns Octateuch-handschrift 12e eeuw), op muur- of gewelfdecoraties in kerken (fresco Saint-Savin-sur-Gartempe ca. 1100; mozaïek in de nartex van de San Marco te Venetië 13e eeuw) of op bronzen deuren (San Zeno Verona einde 11e eeuw). De afbeeldingen in de laatmiddeleeuwse typologische literatuur (Speculum-literatuur en Biblia Pauperum), waarin het offerverhaal werd gebracht als prefiguratie ofwel van de verheerlijking van Jezus op de Taborberg ofwel van zijn kruisdood, droegen bij tot de versteviging van deze traditie. Na enkele vroege voorlopers (bijvoorbeeld Meester Bertram van Minden aan het altaar van Grabow 1379) ontwikkelde zich later en langzaam de dramatische uitbeelding van het offer van Isaak (Abraham heft het mes om de jongen te doden, maar wordt weerhouden door de hand van de engel; de ram zit in de dorens verward), met als sprekende voorbeelden Rembrandts schilderij uit 1635 en zijn ets uit 1655 (de aartsvader bedekt op ontroerende wijze Isaaks ogen, zoals overigens reeds op een reliëf uit de 13e eeuw in Wechselburg). In de Italiaanse kunst was de dramatische uitbeelding al vroeg ingeburgerd. Het thema werd in 1401 opgegeven aan Ghiberti en Brunelleschi in hun door eerstgenoemde gewonnen tweestrijd om de opdracht voor de oostelijke deur van het baptisterium te Florence. De twee ontwerpen worden bewaard in het Bargello. Beccafumi ontwierp het vloermozaïek met het offer 1546-47 in de dom van Siena. In de schilderkunst volgden in de 16e eeuw schilderijen van bijvoorbeeld Andrea del Sarto en Veronese. De traditie loopt door tot in de 18e eeuw, met onder meer het fresco van Tiepolo 1716 in de Chiesa del Ospedaletto te Venetië. Pathetisch is de dramatiek op een schilderij van Piazzetta ca. 1720. Op dat van Fritz von Uhde 1897 wijst niets meer op het offer: een vader knielt met zijn zoon voor hemels licht. In een bronzen beeld ca. 1900 liet Mikorey alle details van de offerhandeling weg en toonde hij slechts Isaak met de ram. Chagall stelde in zijn bijbel van 1931-36 Abraham voor als een Russische rebbe die van het jonge offerlichaam op de tallith opkijkt naar een typische Chagall-engel. Annibale Car- | |
[pagina 19]
| |
Offer van Abraham, Koptisch weefsel, 5e-6e eeuw. Musée historique des tissues, Lyon. Het bijna-offer werd door de christenen verstaan als een type voor de dood van Jezus, Zoon van God, aan het kruis. Links boven de hand van God uit de hemel; midden boven een boompje als aanduiding van het landschap; links onder de ram.
| |
[pagina 20]
| |
racci ca. 1590 greep het offertafereel aan voor het schilderen van een landschap. In een grisaille van Jacob de Wit ca. 1740 in de Vroedschapskamer van het stadhuis te Amsterdam (thans koninklijk paleis) staat het offertafereel voor de godvrezendheid die de stadsbestuurders aan de dag moeten leggen. De gastvriendschap van Abraham tegenover de drie mannen is door de eeuwen heen gezien als oudtestamentische representatie van de openbaring van de Drieëenheid. In de Santa Maria Maggiore te Rome (432-40) past een zeer levendige afbeelding van deze gastvriendschap (philoxenia) in de grote verhalende cyclus van oudtestamentische gebeurtenissen aan de wanden van het schip. De nimbussen rond de hoofden van de, hier nog vleugelloze, engelen wijzen op de typologische interpretatie van de gebeurtenis. Abraham ziet de Drieëenheid: ‘Hij zag er drie’, zeggen de kerkvaders, ‘en aanbad de Ene (God).’ In de San Vitale (6e eeuw) te Ravenna bevindt de afbeelding zich aan de noordelijke wand van het koor dicht bij het altaar en zinspeelt zij daar dus, zoals ook het offer van Abel, de offerscène met Isaak en de scène met Melchisedek (hier zonder Abraham), op de eucharistie. Hoewel in het Westen de voorstelling als representatie van de Drieëenheid nooit geheel verloren ging (kapiteel in het klooster van San Cugat de Valles einde 12e eeuw), is de notie vooral in het Christelijke Oosten blijven voortleven, zoals op de ikoon van Andrej Rubljov 1422 en vele andere ikonen. Van de 16e tot in de 18e eeuw werden in grafiek, schilder- en weefkunst de twee fasen van het gegeven (de ontvangst van het drietal en Abrahams tafeldienst) zeer frequent behandeld: Brusselse tapijten 16e eeuw bewaard onder meer in het Kunsthistorisches Museum te Wenen; schilderijen van Vignali 1624, Marucelli 1626, Ricci ca. 1691 en ca. 1695, Tiepolo in de Scuola di San Rocco te Venetië ca. 1732; in de Hollandse school van de 17e eeuw werken van Lastman eerste helft 17e eeuw, Ferdinand Bol ca. 1650 (Rijksmuseum Amsterdam), De Gelder derde kwart 17e eeuw (Museum Boymans-Van Beuningen Rotterdam) en Fabritius 1664. Streicher beeldde in 1771 het tafereel af in een gewelfschildering in Michaelbeuern. Chagall keerde in zijn schilderij uit 1940 het traditionele schema van het offer om: men ziet de engelen op de rug zodat alle aandacht op Abraham valt. De gastvriendschap maakt tenslotte deel uit van de hierboven voor het tafereel van het offer van Isaak genoemde cycli in handschriften, muur- en gewelfschilderingen en op bronzen deuren. In de genoemde typologische literatuur worden nieuwe betekenissen toegevoegd: de gastvriendschap is bijvoorbeeld aanduiding van de boodschap aan Maria en van de openbaring van de Majestas Domini (»Ezechiël). De derde veel voorkomende afbeelding is die van de aanbieding van brood en wijn door Melchisedek. In religieuze context geldt deze zoals gezegd als prefiguratie van de eucharistie: voor het eerst in het mozaïek in de Santa Maria Maggiore 5e eeuw in Rome, waar de voorstelling uit de volgorde van de cyclus is gehaald en tendentieus in de nabijheid van het altaar geplaatst; verder op talrijke plaatsen, zoals op een emaille aan het altaar van Klosterneuburg 1181, een sculptuur aan de kathedraal van Reims 13e eeuw, waarop de toespeling op de eucharistie zo ver gaat dat Abraham bij de koning communiceert, op het 15e-eeuws paneel 1464-68 van Dirk Bouts van Haarlem in de Sint-Pieterskerk in Leuven, bij Konrad Witz in het Heilsspiegelaltar ca. 1435, op het in het Musée de Cluny te Parijs bewaarde retabel van Averbode van de hand van De Molder 1513, op een altaarvleugel van Pourbus de Oudere 16e eeuw in de Sint Salvator te Brugge en bij Tibaldi in de nis rondom het tabernakel in de kerk van het Escoriaal nabij Madrid ca. 1590. De aanbieding van brood en wijn maakt deel uit van een reeks naar altaardienst en misoffer verwijzende taferelen op de fries van onbekende hand ca. 1550-55 op het oxaal in de Grote Kerk te Schoonhoven. Het Rijksmu- | |
[pagina 21]
| |
seum Amsterdam bewaart een tapijt ca. 1570 met dit thema uit het Leidse atelier van De Raet. Het schilderij van Rubens ca. 1616 geeft een sprekende combinatie van de martiale Abraham en de priester. De religieuze betekenis van de gebeurtenis wordt tot diep in de 19e eeuw tot uitdrukking gebracht in fresco's in kerkgebouwen: onder meer Romei 1780-82 in de Santa Maria del Carmine te Florence; Maulpertsch ca. 1790 in de kapel van de Hofburg te Wenen. Geeraerts schilderde de aanbieding van brood en wijn in een grisaille voor de refter van de abdij van Affligem, in een reeks ca. 1770 met onder meer het offer van Isaak (alle grisailles nu in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel). Een beeldengroep met de aartsvader en de priesterkoning is er van Berruer uit 1756. Van de uiteenlopende taferelen uit het leven van Abraham kunnen verder genoemd worden: een joods handschrift uit Leipzig met de vernietiging van Terachs idolen en een te Wenen bewaard miniatuur uit Toscane met het onderwijs van Abraham (aan monniken) in de astronomie (beide 14e eeuw), een thema dat op schilderijen van Giorgione (tweede helft 15e eeuw) en Zanchi (ca. 1700), nu als een onderricht aan Egyptenaren, werd hernomen. Lastman 1624 en Cuyp ca. 1635 maakten schilderingen van het bevel van Jahwe aan Abram om naar Kanaän te vertrekken; Lastman 1614, Moeyaert 1639 en later in de 17e eeuw Paulus Potter en Saftleven werken met de eerste verschijning van Jahwe bij Sichem. Op de ivoren paliotto uit de 12e eeuw in de kathedraal van Salerno geeft een tronende farao Sarai aan Abram terug. Een gouache van Chagall 1931 toont de bezorgde aartsvader die met de drie engelen afdaalt naar Sodom. Uiteraard werkte ook de dramatiek rond Hagar vaak inspirerend. In Abrahamcycli ontbreekt zij vrijwel nooit: men denke aan de illustraties van de Cotton-Genesis ca. 600 en de Ashburnham-Pentateuch 7e eeuw (»Mozes & Aäron), een reliëf aan de bronzenGeorg Raphael Donner, Hagar in de woestijn, marmer, 1739. Barockmuseum, Oesterreichische Galerie, Wenen. Linksonder de uitgeputte Ismaël; rechts Hager met de lege waterkruik; boven de helpende engel.
| |
[pagina 22]
| |
deur van de San Zeno in Verona einde 11e eeuw, en een fresco van Benozzo Gozzoli in de Campo Santo te Pisa 1468-84. In het 11e-eeuwse Aelfric-handschrift met de tekst van de Pentateuch komt een miniatuur voor met Ismaël als boogschutter met Hagar en zijn vrouw, en een Genesis-handschrift 14e eeuw in het British Museum te Londen heeft de bruiloft van Ismaël. Salomon de Bray 1650, Van der Werff 1699, Dietrich 1737 en Van Loo 1787 kozen het tafereel waarop Sara de bijvrouw naar het bed van Abraham geleidt. Bij Gozzoli maakt het verhaal deel uit van zijn fresco-cyclus 1468-84 te Pisa. Episoden uit het verhaal, meestal de wegzending van vrouw en kind, zijn verder te vinden in werken van bijvoorbeeld Engelbrechtsz. ca. 1500, Mostaert ca. 1555 (een boerderijscène), Rubens 1618, Preti enkele malen ca. 1630, Cazza 17e eeuw (Rijksmuseum Amsterdam), Claude Lorrain 1668 (een landschap). In het schilderij van Poussin ca. 1660 (eveneens een landschap) wordt Hagar van haar eerste vertrek weerhouden, in dat van Pietro da Cortona ca. 1637 wordt zij na haar terugkeer door Abraham verwelkomd. In de Hollandse school is de wegzending van Hagar, in een veelal anekdotische weergave, zeer populair, ongetwijfeld vanwege de veelheid aan weer te geven emoties in het gebeuren: Lastman 1612; Jan Pynas 1614, Rembrandt 1640, Maes 1653, Metsu eveneens 1653 (Lakenhal Leiden) en Van den Eeckhout 1666. In later tijd is er een romantisch reliëf van G.R. Donner 1739 met de belofte in de woestijn, waarop een Adonis-achtige, verkommerende Ismaël, en zijn er werken met dit onderwerp van Corot 1835 en Cazin ca. 1880. De ‘schoot van Abraham’, voor het eerst op een miniatuur in een Griekse prekenbundel van Gregorius van Nazianze (9e eeuw), ontbreekt in het Oosten bij geen enkel Laatste Oordeel, op monumentale wijze op wandschilderingen of mozaïeken, of bescheidener op de ikonen. De voorstelling, waarbij de aartsvader breeduit zit met enkele kleine figuurtjes als personificatie van de gestorvenen in zijn schoot, duidt daar de plaats van de zaligen aan. In het Westen werd het thema soms zelfs overdadig uitgebreid zoals aan de façade van de Saint Trophime in Arles tweede kwart 12e eeuw waar de drie (!) aartsvaders uit de handen van een engel de zielen ontvangen (vgl. reliëf tweede kwart 13e eeuw Freiburg; Fra Jacopo mozaïek 1225 in het baptisterium te Florence). In Zwolle is er, losgemaakt uit deze context, een afbeelding van aan de buitenmuur van de Michaëlskerk (13e eeuw). Fabritius hield zich bij zijn ‘Parabel van de Arme Lazarus’ aan de Lucastekst: rechtsonder de hel en de schoot van Abraham (1663, Rijksmuseum Amsterdam; vgl. de Zuidnederlandse anonymus in een paneel ca. 1515, Catharijneconvent Utrecht). Uit Kreta stamt het oudste Abrahamspel 1159. Doorgaans domineerde in de toneelkunst het offer van Isaak, meestal als type van Jezus' kruisdood (in het middeleeuws mysteriespel, waaronder 14e-eeuwse Engelse spelen, zoals dat in de Cyclus van York, en zulks tot aan Metastasio in zijn Isacco, figura del redentore uit 1740), in recenter werken echter ook wel als symbool van agressiviteit van de machtigen ten opzichte van de zwakken. Een ‘auto sacramental’ (toneelspel voor de viering van Sacramentsdag), opgevoerd in Gerona 1360, is volks en zonder veel dramatische opbouw. In de 15e en 16e eeuw was het thema bijzonder geliefd. Feo Belcari's ‘sacra rappresentatione’ voor het feest van de stadspatroon 1449 in Florence staat tussen het middeleeuwse mysteriespel en het moderne drama. Het werk vond veel navolging. De Geneefse humanist en reformator Theodore de Bèze bracht in zijn stuk uit 1555 een synthese tot stand tussen het oude volksspel, het humanistisch toneel en het religieuze theater. Abrahams vaste Godsvertrouwen is nu het thema van het klassiek georiënteerde stuk, dat voor het eerst invloeden verraadt van Euripides' Iphigeneia in Aulis over de offerdood van Iphigeneia. In de boerenkomedie van Schlue 1606 wordt via een weggekropen | |
[pagina 23]
| |
boer, eigenaar van de ram, de offerscène bijna boertig beleefd ter bevordering van kinderlijke gehoorzaamheid onder het publiek. Een vondst van de verlichte theoloog Lavater 1776 is, in zijn overigens praterige en gevoelsoverladen toneelstuk, het dramatische gegeven dat alle nadruk valt op Isaak, die tot op het laatst niets weet van de fatale opdracht aan zijn vader. De terugkeer van Hagar naar Abrahams tent werd voor Da Costa in zijn drama uit 1848 beeld voor de uiteindelijke verzoening tussen islam en christendom. In de Nederlandse literatuur is nog te signaleren het bijbels epos over Abraham van de hand van Arnold Hoogvliet 1727. Modernen als Owen (The Parable of the Old Man and the Young 1918), Britten (War Requiem 1963) en Leonard Cohen 1970 bekritiseerden op het stramien van het Abraham-en-Isaak-verhaal de dood van zoveel jongeren in de oorlogen, en Brodsky 1963 stelde staatswillekeur ten opzichte van het volk aan de kaak. Voor de theosoof Swedenborg zijn in Arcana Coelestia (Hemelse geheimen, 1749-56) Hagar en Ismaël representanten van ‘homo externus’ en ‘homo rationalis’, die overstegen moeten worden om Abraham, dat wil zeggen ‘homo internus’, te worden en zo de hemelse geheimen te bereiken. In Frygt och baeven (Angst en beven) 1843 benaderde Kierkegaard op wijsgerige wijze het dilemma, waarvoor de gelovige mens Abraham kan komen te staan: hoe geloof aan God tot immorele daden zou kunnen leiden. De Hagarverhalen zijn onderwerp van oratoria van Vitali 1671 en Scarlatti 1683, van een opera van Méhul 1806, die nooit uitgevoerd werd, en van het eerste lied van Schubert (Hagars Klage, 1811). Abrahams offer vormt de thematiek van een aantal oratoria op het genoemde libretto van Metastasio (Predieri 1740, Jommelli 1754 en de Portugees Avondano tweede helft 18e eeuw), van het regelmatig uitgevoerde dramatische oratorium Abraham auf Moria 1776 van Rolle, van een opera uit 1827 van de Poolse componist Elsner, en van een in Jeruzalem in 1964 gecomponeerde en uitgevoerde ballade voor bariton en kamerorkest van Stravinski. Carissimi componeerde in 1656 een oratorium op basis van het stuk van Belcari. Rond Sara's amoureuze avonturen in Egypte schreven 24 Italiaanse componisten op een libretto uit 1708 de muziek voor een pastiche-oratorium Sara in Egitto. Pergament schreef een opera Abrahams Erwachen oder Sehnsucht nach Durst 1966/73. Martin-Achard 1969; Schmitz 1922; Speyart van Woerden 1961; De Vaux 1959; Van de Waal 1947. |
|