Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Ezechiël,zoon van de joodse priester Buzi en wellicht zelf ook priester, werd na zijn deportatie naar Babylon, waar ook koning Jojakin (»Koningen) werd vastgehouden en waar hijzelf te midden van de ballingen leefde, in 598/97 v.C. tot profeet geroepen: een van de vier grote profeten van Israël van wie teksten schriftelijk overgeleverd zijn. Hij trad als profeet op tot ca. 571; daarna trok hij zich terug. Het boek dat zijn naam draagt en in de ik-vorm is geschreven, is een grillige verzameling van visioenen, beschrijvingen van symbolische handelingen, orakels tegen naties en een uiterst realistische preek over de ontrouw van Israël aan Jahwe. Ezechiël, wiens naam ‘God (is/maakt/make) sterk’ betekent, zag de heerlijkheid van Jahwe in een visioen vol mysterieuze symbolen. Boven een vlammende wolkenmassa, waarin zich vier levende wezens - mens, leeuw, stier en arend - bevinden en waaraan vier, zich in alle richtingen bewegende wielen zitten, troont onder een kristallen gewelf Jahwe's vurige gestalte. Met de beschrijving daarvan begint het boek en tegen de achtergrond ervan ontrollen zich zijn uitspraken. De God van het visioen, dat in de loop van het boek nog verder uitgewerkt wordt (hst. 10), gaf hem de opdracht de Israëlieten te waarschuwen tegen hun zondigheid en tegen het loslaten van de Jahwe-cultus. De profeet ontving - zo beschrijft hij de vorm waarin de opdracht gegeven werd - een boekrol met klaagliederen, treurzangen en weeklachten die door hem moest worden opgegeten. De profeet hield vervolgens aan zijn volk vele onheilsvoorspellingen en heilsprofetieën voor. De ondergang van Jeruzalem werd door hem uitgebeeld met een verdeling van zijn afgeschoren hoofd- en baardharen in drie porties. Een deel moest worden verbrand in een (waarschijnlijk door hem op de grond) nagetekend Jeruzalem, een deel kortgehakt in het gebied rondom de stad en het derde deel in de wind verstrooid: symbolen van de moordpartijen in en rondom de stad en de verstrooiing van de overlevenden. Van zijn heilsprofetieën kreeg het visioen van de doodsbeenderen bekendheid: de wederopstanding van Israël werd geschilderd als massa's dorre beenderen die verrezen en die van vlees en huid en tenslotte van levensgeest werden voorzien. In zijn beschrijving van de nieuwe tempel die in Jeruzalem zou verrijzen verwerkte hij voorschriften waaraan het jodendom zich voortaan zou moeten houden.
Sommige details uit de tekst van Ezechiël bleven een rol spelen in joodse en christelijke apocalyptiek (hst. 1 en 10 het Jahwe-visioen; 2 eten van de boekrol; 7 het naderende wereldeinde; 15 de onnutte wijnstok; 21 het vergeldende zwaard). Andere werden in de trant van de christelijke typologie op nieuwtestamentische personen of gebeurtenissen toegepast (bijvoorbeeld de gesloten tempelpoort van hst. 44,1-3 op Maria's maagdelijkheid). Ezechiëls preek tegen Jeruzalem als overspelige vrouw (hst. 16) is een van de literaire hoogtepunten uit de bijbel en met het Hooglied een van de belangrijkste bronnen van de bruidsmystiek. Vanaf de 10e eeuw is in Irak bij Hilla in de joodse traditie een graf van Ezechiël bekend. Hizkil, zoals hij in de islam heet, wordt niet vermeld in de koran, maar de traditie weet dat hij op bevel van Allah tijdens het uitbreken van de pest doden opwekte om te voorkomen dat dieren de lichamen opvraten. In meerdere opzichten is het boek Ezechiël iconografisch van belang geweest. Sommige scènes werden verrassend uitgebeeld, zoals de profetische ‘act’ van het scheren en afwegen van de haren van de profeet (illustratie bij het Commentaar op Ezechiël van Haimon 10e eeuw; in de Bijbel van Rosas 11e/12e eeuw, beide Bibliothèque Nationale Parijs, en een daaraan verwant kapiteel in Royat, 12e eeuw). Het visioen van de doodsbeenderen (Ez. 37) werd weergegeven op een fresco in de synagoge van Doura-Europos ca. | |
[pagina 89]
| |
Ezechiëls visioen van de dorre beenderen, fresco in de synagoge van Doura-Europos aan de Eufraat, ca. 245. De vier gevleugelde meisjes zijn wellicht voorstellingen van de pronèsis (bewustzijn) die in het lichaam terugkeert, te vergelijken met de vlindertjes op antieke ‘scheppings’-scènes (Prometheus en Minerva op de Prometheus-sarcofaag 350-400 in het Museo Capitolino te Rome; zie de Jona-sarcofaag op p. 131). De scène rechtsonder geeft de wraak van Mattatias op de afvallige jood weer (1 Makk. 2,23-25).
| |
[pagina 90]
| |
245, een goudglas uit ca. 300 (Londen), de pronuba-sarcofaag (4e eeuw Vaticaanse Musea) en een miniatuur in een 9e-eeuws Grieks handschrift (Bibliothèque Nationale Parijs). Dramatisch werd het geschilderd door Collantes 1630 en Poole ca. 1875. Het belangrijkst echter waren Ezechiëls hoofdstukken 1 en 10, waarin de profeet de turbulente ‘heerlijkheid van Jahwe’ beschrijft op een manier die bepalend is geweest voor de wijze waarop de vroegchristelijke en middeleeuwse Majestas Domini (de verheerlijkte Jezus) aan absiskalotten, boogvelden en op honderden miniaturen een millennium lang werd uitgebeeld. Het visioen zelf met Ezechiël (en de profeet Habakuk) vindt men op een iconografisch schema, dat ‘het Christuswonder van Latom’ heet, in kerken en op ikonen van het Oosten (mozaïek 5e eeuw Saloniki; grafkerk 12e eeuw klooster Batjsko, Bulgarije; fresco 1410 klooster Resava ten zuiden van Belgrado; ikoon ca. 1395 klooster bij Dimitroffgrad, Joegoslavië); in het Westen op een reliëf aan het middenportaal van Amiens (13e eeuw) onder zijn vrijstaand beeld met de boekrol (Ez. 3,1) en op de 11e-eeuwse doopvont in de kerk te Sankt Ulrich in Breisgau; op een paneel van Rafaël (1510 Florence), reminiscerend daaraan Coecke van Aelst (ca. 1530 Landshut) en op een ets van Chagall voor de bijbel van 1933. De ingewikkelde hemelse machinerie, waarin Jahwe in het visioen van Ezechiël 1 en 10 huist, verstilde in de 12e eeuw tot een vaststaand schema: in een, vaak met sterren bezette en door zeven hemelen omrande, amandelvormige ellips (mandorla of ethernimbus) - teken voor de kosmische ruimte - troont Jezus. Hij maakt het spreekgebaar en draagt een boek, waarop vaak de tekst staat, dat hij ‘de weg, de waarheid en het leven’ is (Joh. 14,6). Rondom hem bewegen vier levende wezens: de leeuw, de mens, de stier en een arend, vertegenwoordigers van de totale schepping - later onder invloed van de geschriften van de kerkvaders symbolen voor de vier evangelisten. Daartussen zweven de kerubs (absis-fresco 1123 San Miguel Taull, nu in Museo de Montjuich in Barcelona; timpanen ca. 1130 kerken Cervon [Nièvre] en Saint Pierre in Moissac [Tarn-et-Garonne]; Portail Royal 1140-45 Chartres; portaal kort na 1150 van Saint-Loup-de-Nauda [Seine-et-Marne]; altaar-antependium tweede helft 12e eeuw uit de abdij van San Domingo de Silos, email met edelstenen, nu in Museo Arqueológico te Burgos). Minder bekend is de merkwaardige invloed van een detail uit het grote tempelvisioen (Ez. 47,1), een tekst die in de katholieke liturgie eeuwenlang in de paastijd gezongen is voor de zondagse hoogmis en die in de, overigens foutieve Latijnse vertaling van de Vulgaat luidt: ‘En ik zag het water opborrelen aan de rechterzijde van de tempel’ (Vidi aquam). In combinatie met Jezus' woorden over zijn lichaam, dat als een tempel gesloopt moest worden (Joh. 2,18-22, Mat. 26,60-61 en Joh. 19,33-34) werd de tekst bij afbeeldingen bepalend voor de plaats van de zijdewonde aan de rechterkant van de gekruisigde verlosser. Pas bij anatomisch juister inzicht in de bloedsomloop (Harvey 1616-28) verschoof de wonde in de kruisafbeeldingen naar de linkerborstkant en verdween de kennis van de symboliek. De gesloten tempelpoort als typologische verwijzing naar Maria's maagdelijk moederschap, afgebeeld op de achterzijde van de boekband van het Psalterium van Bamberg begin 13e eeuw, onderscheidt Ezechiël van de persoon naast hem: Aäron met staf en manna-urn, soortgelijke symbolen. In 1888 schreef de Engelse componist Garth een Ezechiël-oratorium, en onder de titel De visione resurrectionis ca. 1965 maakte de cantor-organist Jacob Werner een muzikale bewerking van het visioen van de doodsbeenderen (hst. 37). Das Gesicht Hesekiels van Büchtger uit 1974, gecomponeerd in het twaalftonenstelsel, heeft het roepingsvisioen als onderwerp (hst. 1). Neusz 1912. |
|