Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Eliais de oudtestamentische profeet uit de 9e eeuw v.C. over wie wordt bericht in 1 Koningen 17-19 en 21 en in 2 Koningen 1-2. Hij geldt als de belangrijkste profeet van het volk van Israël en werd, onder meer vanwege zijn strijd voor de zuiverheid van de Jahwe-cultus en zijn godservaringen, gelijkgesteld met Mozes (Sir. 48,1-11). Hij trad, zoals ook zijn leerling en opvolger Elisa, corrigerend op in de periode waarin de koningen van het Noordrijk geneigd waren de Jahwe-dienst te verruilen voor Kanaänitische of Fenicische cultussen. Elia, wiens naam ‘mijn God is Jahwe’ betekent, kwam uit Tisbe, Oost-Jordanië, en begon als eremiet die leefde van brood dat raven hem brachten. Hij zegde koning Achab (»Koningen), die zich misdroeg en gehuwd was met de teugelloze Izebel (ook wel Jezebel genaamd), dochter van Ethbaal (Ittobaal) van Tyros en de profeten van Jahwe vijandig gezind, een droogte van enkele jaren aan. Tijdens de daaropvolgende hongersnood liet hij zich op aanwijzing van Jahwe in Sarefat verzorgen door een weduwe die hij hout sprokkelend bij de stadspoort aantrof. Haar pot met meel en kruik met olie raakten op wonderbaarlijke wijze nimmer uitgeput. Toen haar zoontje stierf werd het kind door de profeet, die driemaal boven op de knaap ging liggen, uit de dood opgewekt. In het noordelijk grensgebied van het Noordrijk bestreed hij de cultus van Baäl op de Karmelberg tijdens een rituele competitie met diens priesters. De Baälspriesters konden niet gedaan krijgen dat hun god het vuur onder hun offerdier ontstak; Jahwe deed dit wel onder het offerdier van Elia. De priesters werden op zijn bevel gedood. Daarop maakte hij, met overvloedig resultaat om regen biddend, een einde aan de droogteperiode. Hij moest echter de vlucht nemen voor de bedreigingen van Izebel, die in woede ontstak toen zij vernam wat hij op de Karmel had aangericht. Onderweg werd Elia gesterkt door het door een engel gebracht voedsel, waarop hij veertig dagen kon teren, en door een godservaring op de berg Horeb: niet in storm, aardbeving of vuur, maar ‘in het suizen van een zachte bries’ kwam Jahwe tot hem. Hebzucht van de vorst en onrecht aan eenvoudigen klaagde Elia aan. Zo voorspelde hij dat Izebel zou worden vermoord en dat haar lijk door de honden verslonden zou worden, toen zij - na haar man zijn slappe houding in de zaak te hebben verweten - een zekere Nabot, die zijn wijngaard niet aan de koning had willen afstaan, door steniging had laten ombrengen, hoewel hij in zijn recht stond. Ook het einde van koning Achazja, de Jahwe al evenzeer vijandig gezinde zoon van Achab, werd door de profeet aangezegd. Elia werd door een vurige, met paarden bespannen wagen ten hemel opgenomen. Elisa nam, hoewel hij ervan overtuigd was dat zijn grote leermeester onvervangbaar was, de profetenmantel van hem over en zette het werk voort.
De profeet Maleachi (Mal. 3,23) voorspelde Elia's terugkomst en Jezus Sirach dichtte hem zelfs de messiaanse taak toe ‘de stammen van Jakob te herstellen’ (Jes. 48,10; vgl. 49,6). Volgens rabbijnse joden is deze zondeloze man na zijn hemelvaart in de hemel onophoudelijk in de weer om alles voor Israël ten beste te keren. Sommigen menen dat hij nog regelmatig op aarde terugkeert. Nu nog staat bij het joodse Passah-maal altijd de deur open en een beker voor hem gereed. De islam, die vrij zeker de hemelvaart van Mohammed aan die van Elia ontleende, kent hem als profeet en helper van allen in nood en identificeert hem met de groene profeet Khadir. Het Nieuwe Testament, dat hem vaak vermeldt en dat Johannes de Doper en zelfs Jezus als een nieuwe Elia ziet, stelt hem op gelijke hoogte met Mozes (Mar. 8,28 en 9,4). In de tijd van de patristiek rees de verwachting van een reële terugkomst van Elia voor | |
[pagina 75]
| |
Domenico Beccafumi, Offer van Elia op de berg Karmel, incrustatie in de vloer van de dom te Siena, 1517-25.
| |
[pagina 76]
| |
het wereldeinde, onder meer bij Theodoros van Mopsuestia en Augustinus (4e/5e eeuw). Middeleeuwse commentatoren, zoals Bruno van Segni (ca. 1100), interpreteerden de ‘twee getuigen’ uit Apok. 11,3 als Henoch (»Kaïn & Abel) en Elia, twee figuren van wie in de bijbel gesuggereerd wordt dat ze op het einde van hun leven in de hemel opgenomen zouden zijn zonder te sterven. Beiden werden daarom ook prototypen van Jezus' hemelvaart. Bij de verheerlijking van Jezus op de berg Tabor verscheen Elia met Mozes naast de verheerlijkte Jezus (Mat. 17). In verschillende apocriefe geschriften die zich met de eschatologie bezighouden, speelt Elia een rol: onder meer een joods Boek van Elia, een daarvan afhankelijke, Koptische Elia-Apocalyps 1e eeuw n.C. en een encratitische (= extreme ascese voor elke christen verplicht stellende) Titusbrief uit de 5e eeuw. Vooral in de kerken van het Oosten was Elia, hoog vereerd als heilige, een zeer populaire figuur. Men beschouwde hem als een wonderdoener en, met Johannes de Doper, als een voorloper van de christelijke asceten. In typologische zin was de hemelvaart van Elia voorafbeelding in woord (bij de kerkvaders) en beeld van die van Jezus. De weduwe van Sarefat verwees naar verschillende situaties uit diens optreden, maar werd vooral graag sprokkelend (1 Kon. 17,10), het hout in kruisvorm dragend afgebeeld, aldus verwijzend naar Jezus' kruisdood (samen met de zegen van Jakob, het bloed van het lam in Egypte, de koperen slang en Jozua en Kaleb op het 12e-eeuwse geëmailleerde kruis van de hand van Godefroid de Claire). Via berichten van pelgrims naar de heilige plaatsen in Palestina, met name over zijn heiligdom op de berg Karmel, drong zijn verering vanaf de 5e eeuw door in het hele Byzantijnse Rijk, waar hij als bijna-naamgenoot de cultus van de zonnegod Helios verdrong, tot in Rusland, waar hij die van de weergod (vgl. Elia's regenwonder op de Karmel) Perkun overtroefde. In het Westen ziet de Karmelorde, ca. 1154 in Palestina begonnen door de heilige Bertold van Calabrië, zich als de voortzetster van de spiritualiteit van Elia en de gemeenschap van de ‘profetenzonen’ uit diens tijd. Elia kreeg daarnaast de meer dubieuze eer van het patronaat over de Inquisitie. Voorts hielp hij bij onweer (vgl. Jak. 5,17-18: Elia als regenmaker) en beschermt hij nu de vliegeniers. De oudste afbeelding van Elia in een profetenreeks is in het baptisterium van de Orthodoxen in Ravenna 449-52. Episoden uit zijn leven werden afgebeeld in de synagoge van Doura-Europos ca. 245 n.C., op bijbels (Bijbel van San Isidoro ca. 960), op fresco's (Koimesis-kerk aan de Moratsja bij Kolasjin [Moldavië] ca. 1260), op een 12e-eeuwse kelk in Tremeszno (Polen), in de Bible Moralisée (13e eeuw Wenen, Oxford, Parijs) en in de 17e-eeuwse Eliakerk van Laroslawl nabij Moskou. Naar het ontwerp van Beccafumi werden in 1517-25 in de dom van Siena marmer-intarsiën met een cyclus van het leven van Elia uitgevoerd. In de 16e eeuw vervaardigde Tintoretto gewelfschilderingen 1565-67 met voorstellingen uit zijn leven in de San Rocco in Venetië. Ratgeb deed dat in fresco's in de Karmelkloosters van Hirschhorn 1512-13 en Frankfurt 1515-17. De Elia-fresco's van Ghidoni en Bettini ca. 1595 in het kloosterpand van Santa Maria del Carmine in Florence werden in de 17e eeuw gecompleteerd met beschilderingen van de lunetten door Ulivelli. Ximenes maakte reeksen schilderstukken voor het karmelietenklooster in Zaragoza en De Valdés Leal voor de karmelietenkerk (El Carmen) in Córdova, Dughet weer fresco's 1647-51 in de San Martino ai Monti in Rome. De weduwe van Sarefat, die sprokkelend twee stukken hout in een × -kruisvorm voor zich houdt, fungeerde vanaf de 12e eeuw als type voor de kruisdood van Jezus. Meestal vond zij een plaats op voorwerpen of in situaties die verband hielden met Jezus' kruis: een begin-12e-eeuwse, geëmailleerde kruisvoet in Saint-Omer en de kruis-reliekhouder ca. 1170 in Tongeren, een reliëf ca. 1170-75 | |
[pagina 77]
| |
aan de binnenzijde van het westelijk kruisportaal in Reims en een met typologieën gevuld glasraam 13e eeuw in Bourges. Een bijzondere situatie komt voor op een miniatuur in een handschrift in Cambridge, als Maria bij een kruisafbeelding het × -kruis (crux decussa) van de weduwe in de hand draagt. Op een miniatuur in het 12e-eeuwse De laudibus sanctae crucis (Lof van het heilig kruis) houdt de vrouw een Latijns + -kruis (crux quadriata) vast. Al in de christelijke oudheid stond de hemelvaart van Elia in de belangstelling. Lange tijd werd zij gemodelleerd naar de met vier paarden bespannen en opstijgende zonnewagen van de god Apollo, in de hand gewerkt door de populariteit van de Apollo-keizer-identificatie in de 4e eeuw (vgl. Romeins ivoor ‘apotheose van een keizer’ als Apollo einde 4e eeuw Londen; voorts Constantijnse munten: nu de keizer zelf op het vierspan). Vrijwel steeds vangt Elisa de profetenmantel op. De voorstelling van de hemelvaart van Elia is in de funeraire iconografie teken van de opstanding (sarcofaag in de Vaticaanse Musea einde 3e eeuw, fresco 4e eeuw in de catacombe aan de Via Latina te Rome), maar is daarnaast ook een verwijzing naar Jezus' hemelvaart (houten deuren van de Santa Sabina ca. 430 te Rome). Het thema is door de eeuwen heen vaak te vinden: bijvoorbeeld aan de linker bronzen deur van de kathedraal van Novgorod 1152-54, in een lunet in het koor van de kerk van Anagni ca. 1255, op een fresco onder invloed van Byzantium uit de 15e eeuw in Syrië/Libanon, op een miniatuur in de Vita Sancti Benedicti van Jean de Stavelot 1432, op ikonen uit Novgorod (14e eeuw en ca. 1500) en Noord-Rusland (16e eeuw Moskou). Op deze laatste ikoon wordt de profeet op een rad een door engelen gedragen kosmische ruimte binnengevoerd, terwijl Elisa de mantel grijpt en een engel zich daaronder in een heuvellandschap met bomen over het ontzielde lichaam van Elia buigt. Ook in de nieuwe tijd treft men de he-
Hemelvaart van Elia en Habakuk of Elisa op het veld, detail van houten deuren van de Santa Sabina te Rome, ca. 430.
| |
[pagina 78]
| |
melvaart veelvuldig aan: op schilderijen onder meer van Palma ca. 1600; Joseph Heintz 1607 in de Annakirche te Augsburg; Colyn 1627 (Rijksmuseum Amsterdam), op fresco's en gewelfschilderingen zoals van Romei 1780-82 in de Santa Maria del Carmine te Florence, van Rubens ca. 1627 voor de vroegere jezuïetenkerk te Antwerpen, van Bénard tweede helft 17e eeuw in het aartsbisschoppelijk paleis te Mende; op een orgeldeur van G.B. Grassi uit de 16e eeuw in de dom van Gemona; op reliëfs van Fiorentino ca. 1420 in de kathedraal van Valenza, van Leopardi ca. 1500 (thans New York) en van G.R. Donner 18e eeuw in de dom van Gurk. Met name in karmelietenkerken kwam de opneming in de vurige wagen voor: Orsi 1563 in Novellara; Cuquet in Barcelona en Flémal in Parijs, beide ca. 1650; Von Schönfeldt, gewelfschildering op hout 1704 in de Säve Kirke in Bohuslän (Zweden) en Despax ca. 1750 in Toulouse. Verder op Russische geëmailleerd bronzen devotie-ikoontjes uit de 19e eeuw en op lithografische bijbelillustraties van Chagall (1931-36). Een gouache uit 1964 van de Zweedse Stina Simeson beeldt - zeer ongewoon en vrolijk - de terugkomst van Elia uit de hemel uit. In monumentale cycli vanaf ca. 1225-50 (Sankt Maria Lyskirche te Keulen) en in de geïllustreerde typologische literatuur (onder meer Speculum-literatuur en Biblia Pauperum) vanaf de 14e eeuw fungeerde de hemelvaart van Elia uiteraard als prefiguratie voor die van Jezus, het Karmelwonder voor pinksteren, het spijswonder voor de broodvermenigvuldiging. De bedreiging van Elia door Izebel stond in de Biblia Pauperum (14e/15e eeuw) voor de veroordeling van Jezus door Pilatus. Zeldzamer is de weergave van de voeding van Elia-eremiet door de raven, te zien in de refectoria van de Athoskloosters, op een fresco in het klooster van Moratsja (Joegoslavië 1260) en op ikonen (14e eeuw Leningrad, begin 17e eeuw Athene); verder op een schilderij uit de omgeving van Van Heemskerck (ca. 1550 Catharijneconvent Utrecht) en op werken uit de tweede helft van de 16e eeuw van Gillis iii van Coninxloo (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten Brussel) en Pozzoserrato (Nederlandse naam: Toeput) ca. 1580; uit de 17e en 18e eeuw van Guercino, genoemd de Schele, ca. 1620 en Brandel ca. 1715 (Praag). Verschillende scènes verschenen op tekeningen van Rembrandt: Elia bij de beek Kerit ca. 1655; bij de weduwe van Sarefat, wier voedselvoorraad op was, ca. 1635; op de Karmel met de Baälspriesters 1645/50 en op de berg Horeb ca. 1655. Gewild als onderwerp voor schilderijen was de voedselhulp aan de weduwe van Sarefat: in de 16e eeuw Jan Massys 1565 en Frans Francken de Oudere ca. 1600 (Mariakerk Antwerpen); in de 17e eeuw Giordano ca. 1675, Jacob de Wet de Oudere ca. 1650, een onbekende schilder uit de school van Barent Fabritius ca. 1670 (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Gent) en Mauperché ca. 1650 in Fontainebleau. Minder vaak geschilderd werd de opwekking van haar zoon (Prunati ca. 1700). Veel belangstelling werd in en na dezelfde periode wel weer getoond voor het offer van Elia op de Karmel: de gebroeders Crabeth 16e eeuw in een glasraam in de Grote Kerk te Gouda, Cranach de Jongere 1545, Moeyaert 1642, Falciatore op een fresco ca. 1725 in de sacristie van de Santa Maria del Carmine in Napels; Lebrun tweede helft 18e eeuw, Altomonte op een fresco 1732 in het gewelf van de dom te Wenen. Vanaf Dirk Bouts van Haarlem 1468 (Pieterskerk Leuven), die het gegeven als randafbeelding bij zijn laatste-avondmaal-triptiek ongetwijfeld afbeeldde als type voor het eucharistische voedsel, werd de spijziging van Elia in de woestijn nagevolgd (paneel kort na Bouts van de Meester van de Legende van Sint Catharina, seminarie Brugge) en zeer vaak uitgebeeld: op schilderijen van Moretto da Brescia (eerste helft 16e eeuw), Gillis van Valckenborch ca. 1600 (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten Brussel), Manetti 1626 (dom te Pisa), Guercino 1620 en Flinck ca. | |
[pagina 79]
| |
1650; op een reliëf van Piazzetta tweede helft 17e eeuw in het seminarie van Venetië en op een fresco van Maulpertsch 1769 in de kerk van Král (Polen). Uit de hierboven aangegeven verblijfplaatsen van een aantal kunstwerken is al af te leiden dat afbeeldingen van Elia en van taferelen uit zijn leven dikwijls in kerken van de karmelieten kunnen worden aangetroffen. De relatie komt ook tot uitdrukking in een altaarstuk van Lorenzetti 1329 voor de karmelietenkerk te Siena (thans in de Pinacoteca aldaar). Op de predella is het verhaal geschilderd van de stichting van de Karmelorde; daarboven wordt Maria geflankeerd door onder meer Elia. Elia en Henoch werden met bomen naast en luchters boven zich - de eerste met een kromstaf, de tweede met een T-staf van de monniken - als de twee getuigen uit Apok. 11,3-10, voorzien van hun namen, afgebeeld in de Beatus-Apocalyps (van Gerona 975, waarin ook een voorstelling van hun uiteindelijke dood volgens Apok. 11,8). In het begin van de 12e eeuw verschenen zij in reliëf aan de kathedralen van Modena en Cremona; wellicht ook aan het Portail Royal 1144-45 in Chartres, op de fries onder de Majestas Domini naast de twaalf apostelen. Als zodanig zijn de getuigen echter niet meer te herkennen in de, overigens aan details zo rijke verluchting van de in Parijs bewaarde Westvlaamse Apocalyps uit ca. 1400. De tragische geschiedenis van Nabot en zijn wijngaard vindt men afgebeeld in een 9e-eeuws handschrift van de Sacra Parallela toegeschreven aan Johannes van Damascus en in de Dialogus de cruce Christi uit 1170-85. De Bible Moralisée uit Oxford (13e eeuw) heeft een kleine cyclus, waarin Nabots verzet, de valse aanklacht en de steniging zijn opgenomen. In het Getijdenboek van Dorothea van Pruisen 1534 is de tweede scène vervangen door de verwijten van Izebel aan Achab. De gebeurtenis werd ook afgebeeld in de gedrukte bijbels uit de eerste helft van de 16e eeuw: de Bijbel van Köpfl gedrukt te Straatsburg 1532 en de Bijbel van Teufel te Wittenberg 1572. Aan Elia als heilige werden in het Christelijke Oosten zoals vermeld talrijke ikonen gewijd, waarop ofwel de spijziging door de raven ofwel zijn hemelvaart. Een derde type heeft zijn borstbeeld met nimbus en schriftrol (ikoon ca. 1400 Moskou). Hij verschijnt daar ook in profetenreeksen als een oude grijze man met banderol (fresco in de koepeltamboer van de kloosterkerk in het Servische Studenitjsa ca. 1315). In het Westen was hij opgenomen in de serie gravures van eremieten van J. en R. Sadeler naar Maerten de Vos, Solitudo sive Vitae eremicolarum (Eenzaamheid of de levens van de woestijnvaders) 1600. Als voorvader van de Karmelorde draagt Elia op afbeeldingen altijd een vlammend zwaard en op de stambomen van de orde staat hij met Elisa gravend en gietend aan de voet van de stam. Op de vermelde voorstelling in de Sankt Maria Lyskirche draagt hij een nimbus. Op een pentekening van Chagall 1916 zweven Elia en een Thora-rol als beschermers boven een (Russisch?) dorp. In de geschiedenis van de letterkunde komt Elia voor het eerst voor in de 9e-eeuwse, Ierse monnikenroman Navigatio Sancti Brendani (De zeereis van Sinte Brendaan), waarin hij ‘een grijze heer met een grijze, baard’ wordt genoemd. Uit 1608 is er een drama over de geschiedenis van Elia bekend. Brülow schreef een tragicomoedi over de profeet in 1613 en Kyrmeser ca. 1850 een Komoedie van Jener Witwe. Hirschbein 1916 en Nicholson 1946 plaatsten in hun toneelstukken de profeet in eigentijdse, actuele situaties en Buber schreef in 1963 over hem een mysteriespel, waarin hij als getuige voor Gods aanwezigheid optreedt. In een variant van een 17e-eeuwse, Roemeense bewerking van oude Griekse Adam-legenden Adam sji Eva is het Elia, die bemiddelend optreedt om Adam te verlossen van de oorkonde, waarmee hij - om aan land of aan verlossing te geraken - zijn ziel aan de satan heeft verkocht. Elia wordt bezongen in het 17e-eeuwse | |
[pagina 80]
| |
oratorium Il zelante defiso 1664 van Cazzati, waarvan alleen het libretto bewaard bleef. Oratoria van de Italianen Gabrielli 1668, Badia 1730 en Mancini 1733 zijn bekend evenals die van Von Reutter 1728 en de Spanjaard A. Pacini (Elias y Eliseo, 1730). In de nieuwste tijd bewerkten Engelse componisten als Arnold 1801 en Perry (Elijah and the Priest of Baal, 1819) de stof. Hoogtepunt van de 19e eeuw is het oratorium van Mendelssohn/Schubring 1846-47, waarvan ook dat van Coenen (Elias op de Horeb, 1850) afhankelijk is; dat van de Hongaarse componist Kósa ontstond in deze eeuw. Molin 1956; Réau 1956. |
|