Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdBatseba,in 1 Kron. 3,5 ook Batsua genoemd, was de vrouw van de Hethiet Uria, een legeraanvoerder van koning David. Zij werd, overigens buiten haar bedoeling, de aanleiding tot een crisis in het leven van de vorst. David werd, toen hij vanuit een paleisterras de vrouw zag terwijl zij baadde, getroffen door haar schoonheid en stuurde een bode om haar bij zich te nodigen. Toen hij haar zwanger had gemaakt, trachtte hij de zwangerschap op rekening van de echtgenoot te schuiven door deze vanuit het legerkamp van de veldheer Joab bij zich te ontbieden, rijkelijk in zijn paleis te onthalen en te proberen hem over te halen bij zijn vrouw te slapen. Na Uria's weigering uit solidariteit met zijn manschappen te velde, bedacht David een list om zich van de man te ontdoen. Hij zond Uria weer naar Joab, met een brief van voor de brenger onbekende inhoud: bij een aanval op de door Joab belegerde stad moest Uria op een gevaarlijke plaats in de frontlinie worden ingezet, en Joab moest dan zijn troepen terugtrekken, zodat Uria zou sneuvelen. Het plan slaagde: Uria kwam om, waarna David Batseba tot vrouw kon nemen. De profeet Natan las David de les. In een | |
[pagina 50]
| |
parabel van een rijke man met veel schapen en een arme met slechts een lam verweet hij David het onrecht dat hij aangedaan had. Natan vergaf de berouwvolle koning zijn zonden, maar als straf liet Jahwe het zoontje van Batseba en David sterven. Hun tweede zoon was Salomo, voor wie Batseba ten nadele van Davids vierde zoon en usurpator Adonia niet zonder enige intrige met de hulp van Natan de troonopvolging veilig stelde. Zij bewerkte dat hij nog tijdens Davids leven tot koning gekroond werd. Na de zonde van David bleef er onenigheid in zijn familie (»Absalom). De bijbelboeken 2 Samuël 11-12 en 1 Koningen 1 vertellen het verhaal van Batseba.
Psalm 51 werd al in de joodse traditie opgevat als de schuldbelijdenis van David na zijn wandaad. Batseba's naam betekent ‘dochter der volheid’. Ook de koran kent de geschiedenis van Davids onrecht, Uria aangedaan. In het Nieuwe Testament wordt Batseba niet met name genoemd, maar wel in Mat. 1,6 als de vrouw van Uria vermeld onder de voorouders van Jezus. De vroegchristelijke auteurs duidden haar lotgevallen typologisch. In het deel over de boete van de, aan de 8e-eeuwse schrijver Johannes van Damascus toegeschreven Sacra Parallela geeft de auteur een moralistische interpretatie en tekent hij Batseba als voorbeeld van christelijke rouwmoedigheid en Gods vergeving. In het Westen was zij tot in de middeleeuwse Bible Moralisée (13e eeuw) beeld voor de Kerk. Dat David daarbij beeld voor Jezus is en dat Batseba's bad verwijst naar de doop ligt in de lijn der verwachting. De gelijkstelling van Uria met de te overwinnen duivel wekt echter bevreemding. De kroning van Batseba door David was type voor de kroning van Maria. Als verleidingsscène had het bad van Batseba, hoe onschuldig zij ook was, haar plaats in de series met ‘vrouwenlisten’ (»Jaël, »Judit). David tenslotte werd vanwege deze gebeurtenissen wel gebruikt als voorbeeld van machtsmisbruik of wanbestuur. Het is zeer goed mogelijk dat de koningin tussen David en Salomo aan de zuidelijke zijde van de middelste ingang van het Portail Royal in Chartres 1144 Batseba is. Deze gekroonde vrouw is zwanger en draagt een scepter in de linkerhand. Haar plaats is hier te midden van Jezus' voorouders. In die omgeving bevindt zij zich ook op een miniatuur in een evangeliarium uit de 13 de eeuw in Baltimore. De badscène treft men voor het eerst aan in de 9e eeuw, op een illustratie in een Byzantijns handschrift van het genoemde werk van de Damascener: David staart op een balkon van het paleis voor zich uit en daaronder keurt Batseba, vergezeld van een overigens niet in het bijbelverhaal voorkomende dienares, het badwater met de hand. Zo lag het iconografisch schema vast, op de overbrenger van de uitnodiging na, die pas in de 13e eeuw in beeld verscheen. Niet onbelangrijke, maar toch secundaire verschillen in het schema deden zich sindsdien op uiteenlopende wijze voor. Deze uitten zich in de keuze van een bepaald moment uit het gebeuren, of in de wijze waarop de vrouw zich naar de gewoonte van de tijd baadt (in een 13e-eeuwse Bible Moralisée bijvoorbeeld staat Batseba in een badhuis in een tobbe, terwijl David naar binnen gluurt), of in de enscenering (stad, tuin of landschap; soms in een badkamer). Belangrijk was ook met name de manier waarop de vrouw reageert op de uitnodiging van David. Maar vooral de bedoeling van de kunstenaar, die de ene keer het accent legt op de dramatiek, de andere keer op het vrouwelijk naakt, leverde het belangrijkste onderscheid. Afhankelijk van deze keuze ziet men hoe Batseba op het punt staat zich in het bad te begeven of hoe zij, geholpen door een of meerdere dienaressen, bezig is zich te baden (getijdenboek 15e eeuw) of hoe zij juist het bassin verlaat (Memling ca. 1485). Sinds de bijbel van Saint Louis (13e eeuw) verzorgt Batseba zich ook wel in een prachtige, aan de middeleeuwse voorstelling van de minnehof ontleende tuin, waarin het bassin door een | |
[pagina 51]
| |
beek vervangen kon worden: psalteria van Tickhill en van John of Gaunt 13e/14e eeuw en een gravure van Flötner ca. 1530 waarop een naakte dienares in de beek staat en Batseba juist rijkelijk gekleed op de oever zit. In de genoemde Bijbel van Saint Louis bleef het wassen beperkt tot het reinigen van Batseba's voeten door een dienares. Ook in de Duitse renaissance is sprake van een voetwassing van de, ook in dit geval geheel geklede Batseba, waarschijnlijk omdat in Luthers bijbelvertaling werd gesproken van wassen en niet van baden: bijvoorbeeld Cranach de Oudere op een paneel 1526 en in enkele van zijn houtsneden, op een paneel van Krodel 1528 en in de genoemde gravure van Flötner uit dezelfde tijd. Batseba's lichaamshouding en gelaatsuitdrukking verraden sinds de 16e eeuw vaak haar psychologische reactie: zij toont zich afwerend tegen of ontdaan over de verleidingspoging waarover het bijbelverhaal niets weet, maar waaraan zij met de overbrenging van de brief wordt blootgesteld: schilderijen van Swart van Groningen ca. 1525, Jan Massys 1562, Veronese derde kwart 16e eeuw, Rubens 1635, Rembrandt 1632, 1634 en vooral 1654. In de 17e eeuw staat echter de schildering van het erotische vrouwelijk naakt voorop: onder vele anderen Bordone ca. 1550, Poussin 1633-34, Guercino 1640, Pock 1645, Van Winghe 1643, Sanders 1653, Drost 1654, Van Mieris 1708 en 1726. De vanaf zijn balkon glurende David verdween daarbij steeds meer naar de achtergrond of zelfs geheel uit beeld: bijvoorbeeld bij Ricci in zijn verschillende versies tussen 1720 en 1730. Picasso hernam in een serie lithografieën uit 1947-49 het paneel van Cranach. Chagall schilderde in de jaren vijftig op een tegel David en Batseba als liefdespaar. In de 16e en vooral de 17e eeuw was er in de noordelijke Nederlanden bij Cornelis Bosch (kopergravure 16e eeuw), bij Lastman 1611 en 1619 (Groninger Museum Groningen), bij Flinck en Bronckhorst beiden ca. 1640 en bij anonymi uit de omgeving van
Natan berispt David, ivoren boekband van het Psalterium van Karel de Kale, paleisschool of atelier van het Psalterium van Utrecht, voor 869. Bibliothèque Nationale, Parijs. Boven roept een woedende Natan, met voor zijn voeten het lijk van Uria, David ter verantwoording, terwijl Batseba in verwarring toeluistert; onder de parabel van Natan.
| |
[pagina 52]
| |
Van Honthorst en Ferdinand Bol ca. 1660 interesse voor het dramatische moment, waarop in dit geval Uria zelf de brief, die het noodlottig bevel aan Joab bevatte, van David ontving. Bij Lastman heeft David de brief, exact in het midden van de compositie geplaatst, nog in de hand; bij Flinck heeft Uria hem zojuist ontvangen en bij Bronckhorst neemt Batseba de plaats in van de meestal terzijde afgebeelde hofschrijver. Een pentekening van Rembrandt ca. 1650-55 (Rijksprentenkabinet Amsterdam) geeft - met de zondige koning nukkig tegen een immens lege achtergrond gesteld - het moment, dat een bode van Joab Uria's dood meldt. Natan wacht al in de coulissen. Naar het voorbeeld van een illustratie bij Psalm 51 sneed men rond 869 in een atelier in Metz op een ivoor, bestemd voor de band van het Psalterium van Karel de Kale, het verwijtend optreden van Natan voor David ten overstaan van het lijk van Uria. Batseba lijkt hier met haar gebaar de schuld op de jeugdig afgebeelde David af te schuiven. De agressieve houding van de profeet, die het paleis komt binnenstuiven, geeft uitdrukking aan zijn verontwaardiging. Op het register onder deze scène is Natans parabel van de rijke en de arme man afgebeeld. In de 17e eeuw trok de scène meerdere malen de aandacht: bij Rembrandt (tekeningen uit de juist aangegeven periode met een oude, ingekeerde David) en op de schilderijen van vele anderen, onder wie Backer ca. 1640, De Bie ca. 1650, De Gelder ca. 1700, Scheits 1672, Daniele Crespi ca. 1615 en Mola ca. 1650, en bij nog enkelen in de 18e eeuw, zoals Spiegler 1734 en Johann Zick ca. 1750. Een ets van Rembrandt uit 1652 toont de knielend biddende en boetende koning voor het bed van zijn ontucht, waarvoor de harp ongebruikt op de grond ligt. Een afbeelding van het pleit van Batseba met Natan ten gunste van Salomo als zijn opvolger bij David wordt voor het eerst aangetroffen in de Bijbel van Ripoll (ca. 1000) en vergezelt daarna vaak de tekst in geïllustreerde handschriften met 1 Sam. In de 17e eeuw maakten onder meer De Poorter 1645, Flinck ca. 1650, Van den Eeckhout ca. 1660 en De Gelder ca. 1700 schilderijen met dit onderwerp. Cyclische voorstellingen van Batseba's betrekkingen met David komen voor in een Byzantijns psalterium uit de 11e eeuw, op 12e-eeuwse kapitelen in de nartex van de Sainte Marie Madeleine in Vézelay, op sokkels aan het 13e-eeuwse zuiderportaal van de kathedraal in Auxerre, op panelen van Franciabigio uit 1523 (bestemd voor een huwelijkskist, een ‘cassone’) en gobelins van Coecke van Aelst eveneens uit 1523 in het kasteel Sigmaringen. De cyclus uit de Bible Moralisée heeft een typologische functie: Batseba duidt de Kerk aan, die uit het reinigende doopbad ontstaat, en het overbrengen van Davids uitnodiging haar roeping. Een voorbeeld dus, van hoever de middeleeuwse typologie kan gaan: aan de immoraliteit van het gebeuren werd met het grootste gemak voorbijgegaan. Reëler is de typologie in de Heidelbergse Biblia Pauperum (ca. 1400), waarin de schuldbekentenis van David voor Natan wijst op de belijdenis van de boetvaardige houding van de vrouw aan Jezus' voeten bij een gastmaal (Luc. 7,36-50). De kroning van Batseba door David vormt met die van de bruid uit het Hooglied door »Salomo en die van »Ester door Ahasveros als type in de Speculum-literatuur, in de Biblia Pauperum en op een tapisserie in de kathedraal van Sens 15e eeuw een begeleiding van de afbeelding van de kroning van Maria. Met een morele connotatie geladen is in het reeds genoemde Psalterium van John of Gaunt de reeks afbeeldingen met het bevel aan Uria, diens dood, de verwijten van Natan en de dood van Batseba's zoontje samen met een Jezus als Man van Smarten. De combinatie duidt aldus blijkbaar op achtergrond en functie van de christelijke boete na bedreven zonde. Reeksen met de ‘Neuf Preuses’ en met vrouwenlisten bewijzen haar misogyne karakter door zelden Davids wandaad tegenover Batseba's onschuld over te | |
[pagina 53]
| |
slaan (Preuses: fresco's ca. 1306-16 in het Leinweberhaus Konstanz, en ca. 1420-30 in kasteel La Manta bij Saluzzo in Piemonte; vrouwenlisten: Zwitsers borduurwerk 1522 museum Zürich met Simson en Delila, Judit en Holofernes en Vergilius in zijn mand). Een voorbeeld van afbeeldingen van Davids machtsmisbruik tegenover Uria en Batseba is het schilderij dat Van Scorel ca. 1527 maakte voor het stadhuis van Groningen (Rijksmuseum Amsterdam). Sachs was de eerste die in 1556 de geschiedenis van Batseba en David voor het toneel bewerkte. Na hem volgden De Montchrétien 1595 en Pape 1602. Zoals in het epos in verzen van Belleau 1572 stond in deze periode Davids boete in de bewerkingen op de voorgrond. Vanaf het midden van de 19e eeuw hield echter de analyse van de erotische David-Batseba-relatie menig literator bezig: Meissner 1852, Von Hartmann 1871, Gaedke 1893, Feuchtwanger 1907, Phillips 1904, Geiger 1908, Von Böttcher 1913, Pinski 1926 en de Hongaar Pap 1940. David en Batseba inspireerden in de 18e eeuw musici als Von Reutter 1729, Caldara/Zeno 1731 (David umiliato) en Ditters von Dittersdorf 1771. Mozart componeerde in 1785 een oratorium Davidde Penitente, Porpora in 1734 David e Bersabea. Kunoth-Leifels 1962. |
|