Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdBelsassarwas volgens het boek Daniël 5 de opvolger van zijn vader Nebukadnessar ii als koning van Babylon. In werkelijkheid was hij de zoon van de raadselachtige en van zijn troon verstoten koning Nabonid (559-539), voor wie hij in het laatste decennium de regering waarnam. Eens richtte deze Belsassar een gigantisch feestmaal aan. Daarbij liet hij zijn rijksgroten, zijn vrouwen en bijvrouwen drinken uit het heilig vaatwerk dat - volgens het verhaal - zijn vader bij de verovering van Jeruzalem (»Koningen) had buitgemaakt. Toen plotseling een schrijvende hand op de muur van de feestzaal onleesbare tekens aanbracht en de geschrokken vorst de wijzen van Babylon ter ontcijfering had ontboden, bleken dezen daartoe niet in staat. De koning ontbood daarop Daniël, dit op aanraden van de koningin die meende dat deze daar wel in zou slagen. Hem werd de derde plaats in het rijk in het vooruitzicht gesteld als hij het raadsel kon ontcijferen. Na een gedurfde terechtwijzing aan het adres van Belsassar vanwege diens euvele moed de heilige vaten te misbruiken, ontraadselde Daniël de woorden: ‘mene mene tekel ufarsin’. Ze betekenden een oordeel over de vorst: ‘geteld, geteld, gewogen... en te licht bevonden, verdeeld (is uw koninkrijk en aan de Meden en Perzen gegeven)’. De profeet werd geëerd en beloond; de koning vond inderdaad prompt, diezelfde nacht nog, de dood; hij werd door de Chaldeeën omgebracht.
De eerste afbeeldingen van het feestmaal van Belsassar zijn te vinden in Daniël-commentaren uit de 10e en 11e eeuw, hoogtepunten van de ontwikkeling in de illuminatie van Spaanse commentaren op de Apokalyps en verwante bijbelse geschriften (onder meer de Bijbels van Roda begin 11e eeuw en Ripoll ca. 1000). Kapitelen in de nartex van de Sainte Marie Madeleine te Vézelay (12e eeuw) met het feestmaal en de ondergang van Babylon leiden, met andere oudtestamentische afbeeldingen, de bezoeker naar de drie timpanen waarop de grote gebeurtenissen uit het evangelie zijn afgebeeld. In de schilderkunst is een vroeg specimen het fresco van Gozzoli 1468-84 in de Campo Santo te Pisa. In de kleine eetzaal van het Hof van Busluyden (thans Stedelijk Museum) te Mechelen werd, in een inmiddels zwaar beschadigde frescodecoratie van de hand van | |
[pagina 54]
| |
Barend van Orley en Michiel Coxcie de Oude 1509-17, het feestmaal van Belsassar aangebracht in combinatie met twee mythologische taferelen die eveneens getuigen van aanmatiging en bestraffing: de val van Phaëthon en de bestraffing van Tantalos, die de goden op de proef had gesteld door hun als vleesgerecht zijn zoon Pelops te serveren. Schilderijen van het feestmaal zijn er onder meer van Aertsen ca. 1550 (Museum
Droom van Nebukadnessar, Feest van Belsassar en Daniël in de leeuwekuil, tekening uit het handschrift van Ludus Danielis uit Beauvais, 13e eeuw. Bibliotheca Apostolica, Vaticaan, Rome.
Boymans-Van Beuningen Rotterdam), Tintoretto 1545, Van Heemskerck 1568 (Frans Hals Museum Haarlem), De Grebber 1625, Preti ca. 1650 en van Verhaghen 1784 (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten Brussel). De Bolognese illusionistische schilder Bigari maakte in 1776 een grandioze schildering op canvas. Van Cardelli is er een terracotta-reliëf uit 1789. Nadat het tafereel in de periode van het neoclassicisme was gebruikt voor traditionele | |
[pagina 55]
| |
historiestukken (West schilderij ca. 1821) werd het in 1821 onderwerp van een beroemd en controversieel doek van John Martin, dat in zijn apocalyptische sfeertekening navolging vond bij onder meer Colman ca. 1833. Belsassars feest werd vanaf de 12e eeuw (een verloren gegaan liturgisch drama van Hilarius, Historia de Daniel repraesentanda voor opvoering te Poitiers ca. 1125) en 13e eeuw (Ludus Danielis uit Beauvais, waarvan zelfs de notatie van de zangstemmen bewaard bleef en dat in 1959 door N. Greenberg werd gereconstrueerd en weer uitgevoerd) tot in de 18e eeuw vooral met een moraliserende bedoeling op het toneel gebracht. Sachs 1557, Murer 1559, een viertal 17e-eeuwse jezuïetendrama's, Calderóns ‘auto sacramental’ La cena del Rey Baltasar 1664 (met benadrukking van de historie van de heilige vaten geschikt gemaakt voor Sacramentsdag) en Hannah More 1782 stelden er hoogmoed en goddeloosheid in aan de kaak. Twee gedichten van Byron 1814 en 1815, met het hoofdaccent op de overmoed van de vorst, inspireerden veel andere schrijvers. Heine gaf in de ballade Belsatzar 1822 (later op muziek gezet door Schumann) de spanning van de gebeurtenis weer. Het verhaal is ingeweven in de roman van Van Hellinden Der Stern von Halalat 1903. Villate 1885 en Botelho 1892 verwerkten het thema op een vaudeville-achtige wijze. Carissimi ca. 1650, Händel 1745, Felici 1767, Griesbach 1834-35 (in 1854 omgewerkt tot concertstuk), Perry 1836, Reinecke (tweede helft 19e eeuw) en Sibelius 1906 schreven oratoria over de gebeurtenissen bij het feestmaal. Walton componeerde in 1931 het koorwerk waardoor hij bekend werd. Mabelli 1852 en de Rus Koresjtsjenko 1892 componeerden opera's op het Belsassar-thema. Greenberg 1959. |
|