Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdJesajais zowel in de tijd als in de rangschikking van hun geschriften de eerste onder de grote oudtestamentische profeten. Hij werd ca. 765 v.C. in Jeruzalem geboren uit de aanzienlijke familie van Amos (niet te verwarren met de profeet »Amos). In 740, het laatste jaar van koning Azarja (ook Uzzia of Ozias) van het Zuidrijk (»Koningen) werd hij in een groots visioen, waarin Jahwe hem in een hemels-liturgisch ceremonieel verscheen, tot zijn taak geroepen. Om hem daarvoor gereed te maken raakte een hemels wezen, een seraf, zijn mond aan met een gloeiende kool ‘die hij met een tang van het altaar had genomen’. Jesaja was gehuwd met een profetes en had twee zonen, die hij symbolische namen gaf, geladen met verwijzingen naar het wezen van zijn boodschap. Tussen zijn orakels door maakte hij zijn ideeën ook kenbaar in profetische handelingen. Hij bezwoer Azarja's opvolger Achaz (»Koningen) zich verre te houden van een coalitie van de koningen van Damascus en van het Noordrijk tegen het rijk van Assur: Juda moest eerder vertrouwen op de eigen kracht en op Jahwe. Als bewijs dat de koning op zijn raad kon bogen gaf Jesaja hem een teken: de komende geboorte van een bijzonder kind in bijzondere omstandigheden. De naam van het kind zou zijn Immanuel, God-met-ons (7,14). Bij de aankondiging van de bevrijding uit een zeer reële dreiging onder Tiglatpileser iii komt deze geboorte even later weer uitgebreid ter sprake. Het zal een koningszoon zijn, wiens namen duiden op de beste eigenschappen van het Davidische koningshuis (9,5-6). In een nieuw, paradijselijk rijk van vrede zal hij heersen, deze ‘twijg ontsproten aan de stam van Isaï’ (de vader van David) en bekleed met zeven grote gaven van Jahwe. Onder het bewind van koning Hizkia (715-686) verzette Jesaja zich tegen de Egyptische invloed aan diens hof, en hij voorspel- | |
[pagina 119]
| |
de dat Jeruzalem stand zou houden tegen de Assyrische koning Sanherib. Tijdens een ziekte van de koning, waarbij voor diens leven gevreesd werd, gaf de profeet hem een teken dat zijn leven met vijftien jaar verlengd zou worden: de schaduw van de zon ging op de paleistrap, die als zonnewijzer diende, eerst tien treden terug, daarna weer tien treden vooruit. Op het einde van het boek Jesaja komt een aantal liederen voor die een Ebed-Jahwe (dienaar van Jahwe) bezingen, waarvan vooral in de twee laatste het lijden van deze persoon benadrukt wordt (50,4-6 en 52,13-53,12). Na 700 zijn er van en over Jesaja geen berichten meer. Over zijn levenseinde is niets bekend. Joodse legenden over een martelaarschap onder koning Manasse werden door christenen graag overgenomen op grond van de uitspraak in Heb. 11,32-37, waar het geloof van de oudtestamentische helden, bewezen door hun martelaarschap, wordt geprezen. Onder deze helden worden daar ook de profeten genoemd. Jesaja's naam betekent ‘Jahwe is heilig’. Het boek Jesaja bestaat uit twee delen, waarvan het eerste aan Jesaja toegeschreven wordt, het tweede (hst. 44-66) aan een Deutero- en een Trito-Jesaja. Het eerste deel moet ontstaan zijn voor, het tweede tijdens en na de Babylonische Ballingschap (586-38). Literair en theologisch staat de gehele tekst, die men in de praktijk altijd als een eenheid beschouwde, hoog op de ranglijst van de profetische geschriften. Belangrijk is de theologie in het boek Jesaja over de grootheid en de universele macht van de koninklijke Jahwe, vreeswekkend, triomfantelijk, maar altijd vooral rechtvaardig, en over de toekomst van Gods Volk: een ‘rest’ ervan zal uitgroeien tot een universeel, messiaans rijk. Vooral het laatste heeft hem sinds Hieronymus de waardering opgeleverd ‘eerder een (nieuwtestamentisch) evangelist dan een (oudtestamentisch) profeet’ te zijn geweest. De uitspraken over de geboorte van het
Jesaja's zonnewonder voor koning Hizkia, miniatuur in een Grieks handschrift uit de 9e eeuw. Bibliothèque Nationale, Parijs. Op de trappen van het paleis ging de schaduw tien treden terug. Hizkia maakt het klassieke gebaar van verwarring: hand aan de kaak.
| |
[pagina 120]
| |
Godskind (9,1-6), over de te verwachten zoon van Achaz, die Immanuel zal heten (7,14-16) en over het vredesrijk van de ‘twijg aan de stronk van Isaï (Jesse)’ (11,1-16) fungeren - toegepast op Jezus' geboorte - nog steeds in de liturgie rond Kerstmis. De liederen over de ‘Ebed-Jahwe’ (de dienaar van God) en zijn lijden (in hst. 40-55), waarmee op een verrassende manier sommige berichten over lijden en dood van Jezus in de evangeliën corresponderen, hebben hun vaste plaats in de liturgie van de Lijdensweek. Een apocrief geschrift Hemelvaart van Isaias (= Jesaja) (een compilatie van legenden 100 v.-200 n.C.) heeft berichten over het legendarische martelaarschap, waarbij hij doormidden zou zijn gezaagd (vgl. Heb. 11,37), een visioen over de maagdelijke geboorte van Jezus en een verhaal over de hemelvaart van Jesaja. Het martelaarschap met de zaag gaat terug op een joodse legende, waarin de door koning Manasse veroordeelde profeet vóór de executie door een ceder verzwolgen wordt. De keiharde profeet sterft bij het doorzagen van de boom pas als de zaag zijn mond heeft bereikt. De sage correspondeert met de joodse kritiek op Jesaja, wiens mond terecht zei: ‘ik ben een mens met onreine lippen’, maar die zijn verantwoordelijkheid te buiten ging toen hij daaraan toevoegde, dat ook zijn volk onreine lippen had (6,5). De joodse traditie heeft dan ook geringere waardering voor Jesaja dan de christelijke. De afbeelding van Jesaja, meestal met een boekrol, soms met een zaag, duidend op zijn vermeende martelaarschap, heeft in de christelijke iconografie geen uitzonderlijk grote plaats gehad. In de vroegchristelijke periode komt hij nauwelijks voor; pas in de 5e en 6e eeuw zijn er enkele voorstellingen, bijvoorbeeld in het mozaïek 543-55 in de San Vitale te Ravenna. De meeste middeleeuwse Jesaja-afbeeldingen, meestal te herkennen aan een tekstbanderol (met Jes. 7,14 zoals op een reliëf ca. 1100 in de dom van Cremona) zijn te vinden in de profetenreeksen, onder meer in een miniatuur in het Friedrich-Lectionarium 1120-30; in een reeks beelden van Meester Mateo aan de Portico della Gloria 1168-88 te Santiago de Compostela en in reeksen ivoren beeldjes aan koepelreliquiaria ca. 1180 en ca. 1200 in Darmstadt. In de middeleeuwen zijn er daarnaast realistische uitbeeldingen van Jes. 6,6. Op deze plaats wordt in het roepingsvisioen gesproken van de reiniging van zijn lippen door de seraf met een gloeiende kool in een tang. De vroegste afbeelding komt voor in een Grieks handschrift 9e eeuw in het Vaticaan, naar een voorbeeld uit de 6e eeuw; voorts in een Jesaja-handschrift ca. 1000 in Bamberg, op een Rijnlands ivoor uit het begin van de 11e eeuw in Orléans en op belangrijke fresco's uit Aneu (Lérida) einde 11e eeuw en in Nohant-Vic tweede helft 12e eeuw. Vooraan in Jesaja-handschriften bevinden zich vaak scènes met zijn marteling (Lambeth-bijbel ca. 1150 Londen). Op een van de archaïserende miniaturen van het kostbare psalterium van de Byzantijnse keizer Constantijn vii (eerste helft 10e eeuw Parijs) staat in een sierlijk landschap een krachtige Jesaja, in klassieke toga, tussen de personificaties van vliedende Nacht en komende Dageraad en opziend naar de inspirerende Hand Gods (»Jahwe) uit de wolken. Een tweede miniatuur toont centraal, op een keizerlijk rustbed, de zieke Hizkia en de profeet die hem toespreekt voor de trappen, waarop onder een felle zon het wonder van de wisselende schaduw verschijnt. Rechts de dankende, genezen koning met naast hem de ingekeerde personificatie van de maagd ‘Proseuchè’, het Gebed. Verder komt Jesaja - uiteraard vanwege de interpretatie van zijn voorspellingen van de geboorte van het Kind - voor in mariale context. Zo moet hij te Souillac, waar in de loop van de eeuwen de schikking van de sculptuur van het westportaal ca. 1130 danig in de war is geraakt, als een met gekruiste benen dansende (hetgeen betekende: geïnspireerde) profeet oorspronkelijk hebben ge- | |
[pagina 121]
| |
staan in de onmiddellijke omgeving van de afbeelding van de Theophilus-legende (het verhaal van de zondige bisschop die door bemiddeling van Maria uit zijn problemen wordt gered). Op de grote ramen van het koor te Chartres (13e eeuw) neemt hij in het totale programma van de gebrandschilderde vensters van het koor een ereplaats in: rechts naast het centrale raam met Maria. En op een rijk miniatuur in het Parijse getijdenboek uit ca. 1405-10, toegeschreven aan Zebo van Florence, ziet hij samen met Jeremia en Haggai - allen gewapend met banderollen met de teksten van hun profetieën - vanuit de balkons aan de bovenverdieping van Maria's fantastische huis toe op de boodschap die de engel haar brengt van de menswording van Jezus in haar schoot. Op elke ikoon van Jezus' geboorte heeft Jesaja als de profeet van de komst van de Messias zijn vaste plaats. Hij staat daar, als een eremiet, in een van de hoeken voor de verwarde Jozef, die hij bemoedigend op de in diens omgeving afgebeelde ‘twijg’ van Jes. 11,1 wijst. Overigens gaan ook de, bij elke geboorteafbeelding in Oost en West verplichte os en ezel onder andere terug op de Jesaja-tekst van 1,3, volgens welke ‘elke os zijn eigenaar en elke ezel de kribbe van zijn meester kent’: vanaf de vroegchristelijke sarcofagen tot aan de laatste kerststal; verder op alle geboorte-ikonen (ikoon Novgorod 15e eeuw). De profetieën van Jesaja over de geboorte van de Messias (9,1-6; 7,14-16 en vooral 11,1-16: de twijg van Jesse) hebben de aanzet gegeven tot het ontstaan van een zeer bijzonder iconografisch schema, dat van de ‘boom van Jesse’. Tertullianus ca. 200 verstond de twijg en de telg (of bloem) reeds als Maria en Jezus, beiden uit Davids geslacht. In de 11e eeuw beeldde men dit gegeven, dat elke auteur kende, simpel uit: boven een twijg (virga = virgo Maria) zweeft de Geest van Jahwe (Jes. 11,2) als een duif (miniaturen Vyshehrad-handschrift Praag; bijbel Dijon). Soms heeft Jesse zelf de twijg in de hand (fresco einde 12e
Jesaja, sculptuur aan de binnenkant van de westgevel in de abdijkerk van Souillac (Lot), ca. 1130. De profeet is herkenbaar aan zijn extatisch dansende houding, Jesaja aan de bijgevoegde inscriptie: ysaias.
| |
[pagina 122]
| |
eeuw Chartreuse de Liget [Poitou]). Wellicht was het abt Suger van Saint-Denis die voor zijn kerk 1137-44 de grondvorm van het rijpe schema ontwierp dat in de volgende eeuwen zou overheersen. In dit schema ligt Jesse slapend achterover, terwijl een boom aan zijn lendenen ontspruit; in de boom zitten koningen en profeten, voorouders en voorzeggers van Jezus, die juist boven Maria in de top zetelt; in een boog rondom hem zweven de zeven duif-symbolen van de zeven gaven van de Heilige Geest (Jes. 11,2). Sugers raam is verloren; dat van Chartres (voor 1190) is bewaard en moet er goeddeels aan gelijk zijn. Vaak aangevuld met oud- en nieuwtestamentische scènes, verscheen de ‘boom van Jesse’, ongetwijfeld verwant met het universele symbool van de Levensboom, op talloze plaatsen: in initialen en op randminiaturen (Saint Albans psalterium ca. 1200; Tickhill-psalterium 13e/14e eeuw), aan de glasramen (Sankt Kunibert te Keulen en de kerk te Legden bij Coesfeld, beide ca. 1230-40, in beide gevallen op de ereplaats in het koor; uit de 14e eeuw te Lowick [Northamptonshire] en Merevale [Warcshire]; 1533 te Llanrhaidr [Denbighshire]), aan de plafonds (Hildesheim ca. 1230-40; Regensburg en Ely 14e eeuw), in de kloosterpanden (Santo Domingo de Silos 12e eeuw), aan de kerkportalen (trumeau Santiago de Compostela tweede helft 12e eeuw), in fresco's aan de wanden en pijlers van kerken (Buurkerk Utrecht; Sint Jan 's-Hertogenbosch 15e eeuw), op de altaren (Mauch altaar 1501 Bieselbach bij Augsburg; Douvermann Maria-altaar 1521 Sankt Nikolaus Kalkar; Daucher Annaberg [Saksen] 1518-21), op panelen in de 15e (Gerard David begin 15e eeuw Lyon) en 16e eeuw (Meester van Saint Sang, Sint-Jakobkerk Brugge; Mostaert ca. 1525 Rijksmuseum Amsterdam) en schilderijen in de 17e eeuw (Tassel ca. 1660 en Willmann ca. 1685); in diezelfde eeuw zelfs onder westerse invloed op Griekse ikonen (Cretensisch ikoon 1655 Heracleion; ikoon 1674 Venetië). Een onvoltooide, maar indrukwekkende stenen Jesse bleef zonder boom achter in de kerk te Abergavenny (15e eeuw). Nog Chagall, die in 1956 op een gouache ook Jesaja's visionaire profetie uitbeeldde, koos het schema in 1960 voor een groot olieverf-schilderij, maar werkte het om tot een kosmische wereldboom, die uit de Notre Dame boven een tweehoofdige figuur, man en vrouw, met kind, ontspruit te midden van Russische huizen, Chagall-tekens (gevleugelde ezel, vis met bokkekop, zon en maan) en de schilder zelf. Een eigen interpretatie heeft het grote raam te Augsburg van Oberberger (1953-54): de boom, met daarin Maria, Anna en oudtestamentische scènes, loopt uit in een Drieëenheid. Een tweede reeks Jesaja-teksten (1,6; 53,2-9 en 63,1-3) heeft in de 15e en 16e eeuw indringend de literatuur over en de iconografie van Jezus' lijden beïnvloed. Het ontbreken van een gave plek op het lichaam van de ‘dienaar van Jahwe’, de afwezigheid van elke schoonheid bij de Man van Smarten, het ‘als een lam naar de slachtbank geleid worden’ en het ‘treden van de wijnpers’ werden, als waren het historische gegevens, door de laatmiddeleeuwse vromen moeiteloos verwerkt in de Vitae of Passiones Jesu (talrijke handschriften in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage) en in de uitbeelding van Jezus' lijden (vgl. het schetsboek van Wohlgemut ca. 1600 Berlijn; Dominicaanse Meditaties begin 16e eeuw Krakau; Van der Weydens paneel met de Man van Smarten 1507 Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen; Baegerts Kruisdraging ca. 1480 Münster; Katzenheimer idem ca. 1490 Sankt Florian; Tafelbild ca. 1500 Schloss Pommersfelden). Oratoria, op Jesaja geïnspireerd, schreven Caldara/Zeno 1725, Jackson 1851, Mancinelli 1887 en in deze eeuw de Zwitserse componist Burkhard (Das Gesicht Jesajas). Bernheimer 1952; Marrow 1979; Steinmann 1955; Watson 1934. |
|