Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdklankanalyseTerm uit de literatuurwetenschap voor die discipline die zich bezighoudt met de analyse van de literaire vormgeving van een tekst voor zover die de klank betreft. Vooral ritme en rijm, met name in poëzie, zijn daarbij het object van onderzoek. De opvatting wint veld dat klankanalyse slechts zinvol is wanneer deze wordt uitgevoerd op basis van de bestudering van het syntactisch-semantische niveau en van het stilistische (stijl) niveau van de desbetreffende tekst. De analyse van het rijm en die van het ritme stellen elk hun eigen eisen. Bij die van het rijm is het vaak moeilijk vast te stellen of overeenkomst in timbre tussen twee woorden nog binnen de auditieve of perceptieve fonetiek valt en of er in zo'n geval nog wel gesproken kan worden van een poëtisch signaal, juist daar waar de betrokken woorden verder van elkaar verwijderd staan in de tekst dan twee of drie regels. Zo liggen er zes (tamelijk lange) regels tussen de rijmvrager ‘voelen’ en de rijmgever ‘spoelen’ in de volgende twee verzen uit ‘Zomerregenlied’ van P. van Ostaijen: Lust van te gaan en de regendruppels sterven te voelen Gebruik van gegevens uit de auteurspoëtica en uit de literaire conventie biedt soms mogelijkheden voor een plausibele interpretatie. Bij de analyse van het ritme doen zich nogal eens problemen voor ten aanzien van de vraag of een vers metrisch (metrum) is of niet. Men zoekt dan vaak houvast in het woordaccent, waarover het woordenboek (uiteraard alleen bij meersyllabige woorden) uitsluitsel geeft. Zo is de prominentieverhouding (de verhouding tussen de syllaben gelet op het accent-1) van de syllaben van het woord ‘witte’ respectievelijk heffing en daling: wīttě. Maar geplaatst in de context van een zin of regel zou de accentverhouding wel eens anders kunnen zijn. Men zie bij voorbeeld de regel Hět līcht, Gōds wīttě līcht, brēekt zĭch ĭn klēurěn Hierbij zou de lezer die op grond van semantisch-syntactische analyse het woord ‘Gods’ sterk accentueert, tot de volgende ritmische notatie zou kunnen komen: Het līcht, Gōds witte līcht, brēekt zich in klēuren met het gevolg dat van het linguïstische accent (ontleend aan het woordenboek) op de eerste syllabe van ‘witte’ niets meer over is gebleven. Om vast te stellen of een regel of een gedicht een metrisch patroon (of een combinatie van metrische patronen, zoals bij polymetrie) als grondslag heeft, kan men gebruik maken van de statistische methode zoals toegepast door Braakhuis (1962). Ook bij de analyse en interpretatie van het ritme zal men vaak zijn voordeel kunnen doen met gegevens uit de literaire context: dichtbundel en oeuvre van de auteur, poëticale opvattingen van tijdgenoten en kenmerken van de literair-historische stroming en periode-1. Lit: A.P. Braakhuis, De thematische structuur van de versregel (1962), p. 9-22 G. Kazemier, In de voorhof der poëzie (1965), p. 86-142 J. Boets, Moderne theorieën in verband met klankexpressie: een kritische studie met een systematische bibliografie over de jaren 1900 tot 1960 (1965) R. Wellek & A. Warren, Theorie der literatuur (Ned. vert., 1968), p. 224-247 J. van Luxemburg e.a., Inleiding in de literatuurwetenschap (19833), p. 250-259 G.J. Vis, ‘Vorm en functie in de poëzie. Een methodologische verkenning, met voorbeelden uit het werk van J. Kinker en W. Kloos’ in Spiegel der letteren 33 (1991), p. 247-260 M.L. Gasparov, A history of European versification (1996) Ch. Gooskens, On the role of prosodic and verbal information (1997) J.M. Gouvard, La versification (1999) H. den Ouden, Prosodic realisations of text structure (2004) Th. Anz, Handbuch Literaturwissenschaft, dl. 2 (2007), p. 81-87 N. Fabb, Meter in poetry: a new theory (2008).
|