Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdrederijkersVerzamelnaam voor zowel de actieve als de passieve leden van een rederijkerskamer, een stedelijk literair gilde dat zijn grootste bloei bereikte tussen ca. 1450 en 1570, maar tot op de dag van vandaag nog niet helemaal verdwenen is, zij het in de vorm van zich rederijkers noemende lokale toneelverenigingen. In het algemeen waren de rederijkers afkomstig uit de burgerij. Ze traden aanvankelijk vooral op om godsdienstige en andere plechtigheden meer luister bij te zetten: ze gaven vertoningen en droegen speciaal voor de gelegenheid vervaardigd werk voor en leverden de personen voor de tableaux vivants (tableau vivant, toog). Daarvoor kregen ze van de stedelijke overheid een vergoeding, een enkele keer zelfs een jaarlijkse vaste toelage. Soms was een rederijker bij de overheid in dienst, zoals bijv. Anthonis de Roovere vanaf 1465 in Brugge. Aanvankelijk werkten de rederijkerskamers samen met kerk en geestelijkheid, later bleken veel rederijkers openlijk belangstelling en sympathie voor de hervorming te hebben. In het geval van het spel van zinne Welc den mensche stervende meesten troost es leidde dat ertoe dat de uitgave ervan in de Spelen van Gent (1539) op de lijst van verboden boeken (index librorum prohibitorum) terechtkwam. Een rederijker die zich echter fel verzette tegen de hervorming was Anna Bijns (1493-1575), van wie veel anti-lutherse poëzie bewaard is. De genres die door de rederijkers het meest beoefend werden, zijn het toneel (rederijkerstoneel) en de poëzie (ballade-2, refrein-2, rondeel). De literatuur van de rederijkers is formeel laatmiddeleeuws met vormen en motieven die grotendeels ontleend zijn aan de ridderlijk-hoofse traditie. Matthijs de Casteleins De const van rhetoriken (1555) wordt beschouwd als de ars poëtica van de rederijkers. Met name door enkele gekunstelde dichtvormen, bijv. de retrograde of kreeft(ge)dicht, heeft de dichtkunst van de rederijkers de denigrerende betiteling rederijkerij gekregen. Lit: J.J. Mak, De rederijkers (1944) J.J. Mak, Uyt ionsten versaemt: retoricale studiën, 1946-1956 (1957) G. Degroote, Oude klanken, nieuwe accenten. De kunst van de rederijkers (1969) M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, ‘Bestudering en waardering van de rederijkers in de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw’ in Nieuwe Taalgids 65 (1972), p. 460-470 P. Zumthor, Le masque et la lumière. La poétique des grands rhétoriqueurs (1978) E. Freyne-De Moor & A. Frits-Gelaude, ‘Lijst van verhandelingen op het gebied van de rederijkersstudie’ in Opstellen voor A. van Elslander, speciaal nummer van Jaarboek ‘De Fonteine’ 32 (1980-1981), dl. 2, p. 7-28 D. Coigneau, ‘Rederijkersliteratuur’ in M. Spies (red.), Historische letterkunde. Facetten van vakbeoefening (1984), p. 35-57 W.M.H. Hummelen, ‘The dramatic structure of the Dutch morality’ in The medieval drama of the Low Countries, speciaal nummer van Dutch Crossing (1984) 22, p. 17-26 A. van Elslander, ‘Letterkundig leven in de Bourgondische tijd. De Rederijkers’ in Id., Terugblik (1986), p. 9-25 H. Pleij, ‘De laatmiddeleeuwse literatuur als vroeg-humanistische overtuigingskunst’ in De Nederlandse literatuur van de late middeleeuwen (1990), p. 158-191 B.A.M. Rademakers, Spelen en figuren (1996) F.C. van Boheemen & Th.C.J. van der Heijden (red.), Retoricaal memoriaal: bronnen voor de geschiedenis van de Hollandse rederijkerskamers van de middeleeuwen tot het begin van de achttiende eeuw (1999) B. Ramakers (red.), Conformisten en rebellen. Rederijkerscultuur in de Nederlanden (1400-1650) (2003) Bart Ramakers e.a., Op de Hollandse Parnas; de Vlaardingse rederijkerswedstrijd van 1616 (2006) # H. Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1400-1560 (2007) A. van Dixhoorn, Lustige geesten: rederijkers in de Noordelijke Nederlanden (1480-1650) (2009).
|