Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdrederijkerijDenigrerende kwalificatie van rederijkersliteratuur zoals die in de, vooral Zuidelijke, Nederlanden beoefend werd door de rederijkers tussen 1450 en 1570, waarmee men wil uitdrukken dat alle aandacht naar de gekunstelde vorm is uitgegaan in plaats van naar vorm én inhoud. Latere generaties dichters, geleerden en critici hebben zich vaak geërgerd aan de verstechnische capriolen (de zgn. 'rhetorike extraordinaire') zoals die bijv. voorkomen in acrostichon, aldicht, dobbelsteert, kreeft(ge)dicht, refrein-2 en schaakberd. Ook het veelvuldig gebruik van Bourgondische bastaardwoorden en de ongebonden lengte van de versregels wekte ergernis op. De term rederijkerij werd ook gebruikt voor tekstvormen uit andere perioden die een gekunstelde indruk maken. Tegenwoordig wordt het begrip rederijkerij weer in algemene, niet-negatieve zin gebruikt ter aanduiding van rederijkersliteratuur. Lit: P. van Duyse, De rederijkkamers in Nederland, dl. 1 (1900) J.J. Mak, De rederijkers (1944) M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, ‘Bestudering en waardering van de rederijkers in de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw’ in Nieuwe Taalgids 65 (1972), p. 460-470 B.A.M. Ramakers, ‘Het eeuwige leven van de rederijkerij’ in Madoc 10 (1996), p. 277-285.
|
|