Ideën VII
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij1258.De talentvolle schryver van 't verhaal dat we zooeven met gepaste roering genoten hebben, is even goed 'n specialiteit in 't onderwyzen en mensch-maken als de neuswyze heer Schmelzer. Ik meen zelfs dat hy in dat vak 'n hoogeren rang dan deze bekleedt, maar ik durf dit slechts onder eenig voorbehoud verzekeren, daar m'n nederlandsch genie niet toereikt om wys te worden uit de juiste beteekenis van duitsche titels. De man is Seminar-director, 'tgeen zeker zooveel zeggen wil als bestuurder van 'n zielenplantentuin of opzichter van 'n zedelyk-zaadstrooiery. Die vertelling over Bartheltjes wanhoop en Kareltjes vromigheid, schynt een van de zaadjes te wezen die hy ook buiten z'n pépinière wenscht te zien opschieten. Daarom sloeg hy 't met behulp van zetter en drukker 'n paar vleugeltjes aan, en als de gewiekte peul van 'n eschdoorn zweefde daarop het onnoozele ding de | |
[pagina 201]
| |
wereld in, om zachtkens neertestryken in dezen VIIn bundel van m'n Ideën. Laat ons hopen dat het daar wortel schiete, en 'n goeden grond vinde. De eerste vrucht die ik van dit inboeten verwacht, is 'n gezonder beoordeeling van des Gymnasial-Directors liberale afkeuring, dan gemeenlyk aan uitvallen van die soort tegen 't ‘geloof’ te-beurt valt. Dáártoe wil ik opwekken.
Niemand zal ontkennen dat de vertelling waarop de geestelyk-zaadstrooier z'n kweekelingen onthaalt, laf en wässrig is. Doch dit geldt slechts den styl en de inkleeding. De inhoud-zelf beantwoordt op 'n heel klein beetje na aan de eischen van de Kunst. Ik heb op 't oogenblik geen lust dit toetelichten, en bepaal me tot de opmerking dat hier byna al de door oude en nieuwe kunstrechters voorgeschreven ingrediënten in voldoende maat aanwezig zyn om die Barthelhistorie tot 'n volmaakt drama te stempelen. De eenige aanmerking die er te dezen aanzien op de vertelling zou kunnen gemaakt worden, grondt zich op de onzekerheid waarin de lezer wordt gelaten omtrent het lot van die werkluî aan den overkant van de straat. We weten niet of ze onder 't afbouwen van dat huis, armen en beenen braken, en misschien den nek. Of, juister gesproken, de schryver heeft verzuimd ons in 'n voorlaatste hoofdstuk te vergasten op hun welgestaafde heelhuidigheid. De verzekering van den braven Arner dat na z'n gebed de lieve God wel terdeeg voor die menschen zorgen zou, moest zeker voldoende wezen voor Kareltje, en behoort dit ook wel te zyn voor ieder geloovige, maar de mogelykheid bestaat dat er eens onder de toeschouwers of lezers 'n enkele was die niet zoo vast op de kracht van 't gebed vertrouwde, en ten-behoeve van den zoodanige had de eerwaarde schryver de proef op de som moeten leveren. Een andere aanmerking evenwel - en ze getuigt van nog kunstkeuriger nuffigheid - zou kunnen gemaakt worden op de geheele werkliedenepizode, àls epizode. Sommigen namelyk zouden kunnen beweren dat de aristotélische eenheid van handeling wel 'n beetje verbrokkeld wordt, omdat de auteur in één verhaal, of althans heel kort na elkander, aan God twee werkstukken te-gelyk opdraagt. Het komt hun voor dat hierdoor misschien z'n macht, en zéker de aandacht van den lezer, eenigermate versplinterd wordt. Voor-zoo-ver zy die dit gevoelen toegedaan zyn, in Nederland te huis behooren, beroepen zy zich op Stuart Mill, Spencer,Taine, dezen of genen korrespondent van de Debats, - hoe onbekender hoe liever, maar altyd 'n | |
[pagina 202]
| |
zeer beroemde schryver - en dergelyke echt-oud-vaderlandsche autoriteiten meer. Ga naar voetnoot* Al die kunstrechters houden stokstyf vol dat men huishoudelyk met Gods renommee van hulpvaardigheid moet omgaan, en dat de buitengewone inspanning die hy aan 't bewaren van die werkluî - heel aan den overkant van de straat nogal! - moest te-koste leggen, wel 'n afzonderlyk verhaal van den heer Seminar-Director verdiend had. En ook aan Arner wordt volgens die verstands-aristarchen iets tekort gedaan. De man had twéé keer duchtig gebeden, en toch blykt er maar dat-i éénmaal z'n zin kreeg. En 't had hem nogal 'n brok van z'n nachtrust gekost! Had niet het stuk moeten eindigen met overlegging van de behoorlyk gelegalizeerde attestatien de vitâ van al die timmerluî en metselaars, gedagteekend van 'n datum nà afwerking van dat huis? En had niet de schryver daarby moeten voegen - altyd volgens de genoemde vaderlandsche autoriteitjes - de fotografische afbeelding der gebroken armen, beenen en nekken van alle handwerkslieden die ooit gewerkt hadden aan àndere huizen in àndere straten, voor wier welvaren die lieve goede God niet had mogen zorgen omdat er niet door slapelooze jongetjes voor hen gebeden was? Niet zonder me voortenemen van al deze opmerkingen 'n dankbaar gebruik te maken voor 't geval dat ik eens 'n drama ging schryven met 'n ‘God’ er in, ga ik ze nu voorby om my te bepalen tot den inhoud van 't verhaal. Die inhoud is konsekwent, o, zeer liberale heer Schmeltzer, en, op 'n klein beetje na - slechts op den grondslag na! - korrekt. Wie er 'n God op nahoudt, kan en mag verwachten, moet van hem eischen zelfs, dat-i luistert naar de gebeden die men tot hem opzendt, en dat-i die gebeden ordèntelyk verhoort. Waartoe zou in-godsnaam 'n God dienen als-i niet dáártoe dienen kon? Welke funktien zou hy in 't heelal te verrichten hebben, wanneer dàt niet z'n funktie was? De brave Arner had in z'n gerustheid over 't lot van die werkluî volkomen gelyk, en zou 't recht gehad hebben z'n God hevige verwytingen te doen indien een hunner in-weerwil van z'n gebed was komen te verongelukken. Ziehier hoe de man in dat geval - maar 't is en blyft altyd 'n heel ondenkbaar geval - zou gesproken hebben:
- Hoor eens, lieve goede God - lief en goed nu, by-wyze | |
[pagina 203]
| |
van spreken, en omdat me die woorden in den mond bestorven liggen - met of zonder lief en goed dan deze keer, dat gaat zoo niet! Denkje dat ik bidden en gelooven kan voor niemendal? 't Is 'n manke vriendschap die op één been loopt. Voor uw genoegen stel ik me aan als 'n krankzinnige, voor uw eer doe ik dag en nacht m'n uiterste best m'n kinderen gek te maken - Kareltje kon er niet van slapen, de stumpert! - en als zich dan zoo van-tyd tot-tyd eens 'n kleine gelegenheid opdoet om my 'n pleiziertje weerom te doen, dan houje je schuil. Uw eigen zoon heeft vast beloofd dat ge alles doen zoudt wat ik u in zyn naam vroeg. De heer Seminar-Director, die waarlyk met zulke dingen de hand niet ligt, kan getuigen dat ik nooit in gebreke bleef van dien naam 'n klinkend gebruik te maken - met het bloed des kruizen er by, waarachtig! - en toch hebt ge dien metselaar twee ribben en 'n sleutelbeen laten breken. 't Is waarlyk m'n gewoonte niet, iets onmogelyks te vragen...
Ei, waarom toch niet, brave, vrome, geloovige, de onmogelykheid aanbiddende Arner?
...m'n bescheidenheid is van algemeene bekendheid - Multatuli heeft er zelfs glossen op gemaakt Ga naar voetnoot* - en het valt me dus heel hard, teleurgesteld te worden in zoo'n eenvoudig zaakjen als twee ribben en 't sleutelbeen van 'n metselaar. Vlak hiernaast woont iemand die nooit bidt, en al z'n ribben zyn gaaf en heel. Wat moet Kareltje wel denken over 't krediet van 'n biddend christen, als er zoo weinig acht wordt geslagen op myn tusschenkomst? De jongen is in-staat met 'n dollen kop zich te verslingeren aan ongeloof, godslastering ongodistery...
O, neen, Arner! Als Kareltje begint intezien dat z'n vader niet veel zy spint met z'n bidden, wordt-i subiet liberaal, d.i. hy zal betoogen dat het vertrouwen op God 'n ‘geradezu krankhafte’ toestand aanduidt, maar te-gelyker-tyd zal hy den eerlyken atheïst verafschuwen, die niet verkiest te begrypen dat de onmachtige, nuttelooze, onbruikbare God, in-weerwil van al die vernietigende eigenschappen, nog immer 'n God blyven zou. Om bewaard te worden voor de krankzinnigheid van z'n vader, zal Kareltje - men moet immers niet alles weggooien? - den grondslag daarvan met hand en tand vasthouden, maar | |
[pagina 204]
| |
de logische gevolgen van z'n eigen stelsel ontkennen. In één woord, Kareltje zal moderniter aan 't knoeien gaan, zooals 't liberale voorbeeld leert.
De zeer verlichte heer Schmeltzer namelyk is königlich preussischer beambte by 't Onderwys. Hy gelooft dus in God, of moet dit voorgeven, want oprechte ongodisten worden uit zulke betrekkingen geweerd in den Staat waar onlangs 'n onderwyzer officieel bedreigd werd met ontslag, indien hy verzuimde z'n huwelyk te doen inzegenen door 'n dominee of pastoor. Ga naar voetnoot* Op denzelfden grond durf ik wedden om al wat men wil, dat de liberale heer Schmeltzer, indien hy kinderen heeft, die zal hebben laten doopen. By, naast, boven en behalve 't gewone godsgeloof, komt by hem alzoo ook de onzinnige christolâtrie tot haar onrecht, en de man die zich verstout Kareltjen en z'n vader naar den dokter te verwyzen - ook ik ben overigens in zulke gevallen voor de medikatie met glauberzout! - diezelfde man schaamt zich niet, het bygeloof in de hand te werken door er tegen beter weten aan, twee goden op natehouden. Of er in zoo'n verhaspeld gemoed nog bovendien plaats is voor den heiligen Geest... och, dit komt er niet op aan! In 't veen ziet men niet op 'n turfje. Hoofdzaak is en blyft, zich dapper liberaal te toonen in 't bestryden van die vervloekte klerikalen by de stembus. Ik zeg: leve de Seminar-Director met z'n Kareltjen, en me dunkt dat God van dezelfde opinie wezen zal, want het moet hem ergeren dat menschen die wel gelooven dat-i hemel en aarde schiep, hem niet de macht toekennen om Bartheltjes vader - met behulp van anderhalven overbuur nogal! - aan vyf gulden zuidduitsch courant te helpen. De liberale Schmeltzers die nog altyd tegenover vader Terach 't verwaand Abraham- | |
[pagina 205]
| |
metje spelen, verwys ik naar een der noten op 887 in de laatste uitgaaf van bundel III. |
|