Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
jongen stak.’ bellamy ging dus aan 't theologizeeren, en zou voorzeker de leer der zaligheid 'n wyde schrede hebben vooruitgeholpen, wanneer-i niet jong gestorven ware. Betweters zullen vragen hoeveel zaligheidskennis we te danken hebben aan al de dominees die behoorlyk in leven bleven? Maar op zulke vragen antwoord ik niet. 't Schynt dat bellamy de geloovery ernstig opvatte, en hieruit zou volgen dat-i minder karakter dan verstand had achtergelaten in de bakkery. By zekere gelegenheid ontving of koos hy in 'n studenten-dispuut, de taak om ‘'t bestaan van God’ te verdedigen tegen 'n opponent, ik meen ockerse, iemand die naderhand in 't geloof geprofesserd heeft. Wat de jongeluî bewoog deze nogal afgezaagde thesis aan de orde te stellen, weet ik niet. Het zal 'n oefening van 't vernuft beduid hebben, een debating-tournooi. Van-goeder-hand ben ik geïnformeerd dat ‘God’ den afloop heel rustig te-gemoet zag, en volstrekt niet bevreesd was voor de aanvallen van ockerse. 't Gaat hiermee als met de huwelyken in onze dramaas. Ieder weet dat ze elkander krygen. Een bedaard en welwillend toeschouwer voelt altyd lust den wanhopigen minnaar te troosten met de vyfde akte, waarin alles wel behoorlyk zal terechtkomen. By zulke disputen over 't godsbestaan kan men zeker zyn dat er geen haartje zal gekrenkt worden aan 't allerbekrompenst geloof. God is reeds zoo dikwyls als overwinnaar uit dien stryd tevoorschyn getreden, dat-i wel dwaas wezen zou zich in 't minst om zulke dingen te bekommeren. Kalm als de Herkulessen op 'n kermis, kan-i gerust pryzen uitloven aan den worstelaar die hem ter-aarde werpt. Er zyn altyd compères die zich voor 'n kleinigheid op den grond laten gooien. Ditmaal echter scheen de nood nogal hoog. Die ockerse was 'n spreker, 'n debattist, van de mooiste soort. Dit spreekt vanzelf. Anders had-i 't niet gebracht tot professer. Hy schynt bovendien te hebben ingezien dat de compérage wat bedekt blyven moest, om de spierkracht van z'n Herkules te doen uitkomen. Althans hy worstelde of 't ernst was. Bellamy's majores versloeg-i als niemandal. De minores werden op de vlucht gejaagd als officieele vechthelden die op wegloopen gehuurd schynen. En de konkluzien... och, 't werd 'n moeielyk geval voor God en bellamy! Misschien wenschte zich de laatste terug in z'n bakkery. Wat God wenschte, weet ik niet. Indien ook hy angst voelde, moet ik ronduit zeggen dat het z'n eigen schuld was. Waarom verstopt-i zich sedert eeuwen zoo hardnekkig, als kinderen | |
[pagina 305]
| |
die schuilwinkeltje spelen? Ga naar voetnoot* Lezer, stel u eens de gevolgen voor, als ockerse getriumfeerd had! Wat zou er van onze Maatschappy overblyven, als men God daaruit wegnam? Bellamy worstelde vreeselyk. 't Klamme zweet... neen, beschryven wil ik niet. 't Is te akelig. Hy was wanhopend. Eigenlyk begint 't me te spyten dat-i >ockerse niet doodsloeg. Deze ongodsdienstige lauwheid kost ons 'n cause celèbre, waarby we waarschynlyk waren te weten gekomen hoe de Rechterlyke-macht in Israel 't ‘slachten’ van de veertig ockerse's in I Koningen 18, vs. 40 opnam. Me dunkt namelyk, dat 't dossier van elias niet had kunnen gemist worden by de jurisprudente behandeling van zoo'n zaak. Bellamy slachtte niemand. Niet meer wetende wat-i zeggen zou, beging hy de in debattisten onvergeeflyke fout 'n oogenblik te zwygen. Misschien was z'n oefening nog te zwak om zich bytyds te herinneren dat het er in veel gevallen niet op aankomt wat men zegt, indien men slechts door iets te zeggen, den schyn aanneemt van redeneeren. Bovendien, we hebben immers uitdrukkingen als: ‘ja, maar... betrekkelyk... 'n oogenblik... hieruit volgt niet dat... ik ben 't volstrekt niet met u eens, enz.’ Boven alles kan ik in zulke gevallen het brusk aandringen op definitie van 't een-of-ander pas gebruikt woord aanbevelen:
- 't Is mooi weer vandaag... - M'nheer, wat noemt ge ‘mooi?’ Wat bedoelt ge met ‘weer?’ Welke beteekenis hecht ge aan de uitdrukking ‘vandaag?’ Is dat 'n astronomische dag? 'n Burgerlyke dag? 'n Kalenderdag? 'n Joodsche dag, die aanvangt by 't ondergaan van de zon? Of bedoelt ge wellicht 'n figuurlyke dag, zekere periode? Op welken lengtegraad plaatst ge u by 't vaststellen van den dag? Myn dag is de uwe niet, daar ge aan de oostzy van de tafel zit. Enz. Enz.
Een rechtgeaard debatteer-specialist weet van zulke remschoenen een handig gebruik te maken, en de arme opponent die toegeeft in deze fraaie hebbelykheid, is reddeloos verloren. Arme bellamy! Gelyk m'n soldaat in 619, was-i te wei- | |
[pagina 306]
| |
nig artist, te veel natuurmensch nog, te onbedreven, om zich afgescheiden te houden van z'n rol. Hy werd woedend. Dit mag men hem niet kwalyk nemen. Integendeel. Ook ik zou waarschynlyk te-kortschieten in kalmte, wanneer iemand myn God aanrandde... als ik geloofde. Daarom staat bellamy me nader dan de meeste zoogenaamde vrydenkers. En al voelde ik voor hem niet de minste sympathie, dan nog tast ik in dit nummer andere vyanden aan. Onze jonge vriend dan was woedend. En ditmaal - zeer billyk, maar tevens nogal ongewoon - God kwam hem tehulp! Dit noem ik 't vreemdste van de historie, al leeraren onze geschiedenis- en kinderboekjes gewoonlyk het tegendeel. Waarachtig, 't begon op-eenmaal te donderen! De sprakelooze defendent - 't heeft wel iets van napoleon III by Solferino: voilà le canon de Mac-Mahon! - springt op, opent het venster...
Helaas,'t zal wel 'n hollandsch schuifraam geweest zyn. Als men my om raad had gevraagd, had ik 't drama naar Italie verlegd, of op den Sinaï. Er bestaat geen ondramatischer meubelstuk dan 'n oud echt-nederlandsch schuifraam!
Hoe dit wezen moog, 'n Hollander moet zich behelpen met hollandsche dingen. Dit is nu eenmaal zoo. Bellamy rukt het venster open, d.w.z. hy s.c.h.uift het op... de bliksem schittert... 't verbaasd gezelschap telt tot drie, vier, vyf...
De jongeluî zullen wel op z'n echt-hollandsch geschreeuwd hebben over tocht... ook 'n godje waarin men gelooven moet op straffe van verkettering.
En hoor, daar rolt...
Neen, nog niet. Eerst bellamy:
- Ik zweer dat er 'n God is! Jy, ockerse, kom hier, en zeg 't tegendeel als je durft!
't Spreekt vanzelf dat onze wildeman by deze gelegenheid z'n vingers opstak als 'n stadhuisgetuige.
Het donderde... hard of zacht, dit weet ik niet. Maar 't was in-allen-geval 'n woordje van God dat op z'n tyd kwam. Ockerse werd bang. Misschien ook begreep de slimmert, dat zich nooit gepaster oogenblik zou voordoen voor z'n nederlaag. Een tegenstander die met onweer weet omtegaan, is niet te verachten. Voor zoo-iemand kan men altyd behoudens dispuut-eer de vlag stryken.
| |
[pagina 307]
| |
- Concedo! riep de aanstaande professer in de theologie.
En:
- Sluit asjeblieft het venster, zullen de tochtmenschen wel geroepen hebben. Maar dit meldt het geschiedverhaal niet. Ga naar margenoot# |
|