Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij886.(De schepping werd in weinig regels afgedaan, 563.) Na 't scheppen zelf namelyk, schynt er niets gemakkelyker dan uit Niets 'n schepping te beschryven, en daar er uit zoo'n nietsperiode geen getuigen overbleven, loopt men weinig gevaar van démenti of kritiek. Deze veiligheid zal dan ook wel veroorzaakt hebben dat in de kindsheid der litteratuur van alle volkeren, geen vak zoo yverig beoefend werd als dat der droomerige kosmogoniën.
‘In den beginne was er... 'n koning’ zeggen de sprookjes van later datum. Maar de kinderen die zich met zulke vertellingen vermaken, weten dat het maar sprookjes zyn.
‘In den beginne was er niets’ wordt aangehoord met heiligen eerbied, en geloofd. Onderwyzer en onderwezene beiden dringen zich op, dat ze de beteekenis van dit Nietsvolkomen begrypen.
En waar dit aan een der beide zyden niet het geval mocht zyn, waar byv. 'n kind vragen zou: ‘wat is niets?’ hoe weet men dat er eenmaal niets was?’ zou men die vragen onbeschaamd vinden, en 't kind lastig. Maar dit komt zelden voor, omdat er tot zulk navorschen zekere moed behoort, dien men op zoo jeugdigen leeftyd niet bezitten kan. Bovendien, de leeraar voorkomt vraag en twyfel door de verzekering dat alles wat-i nu gaat vertellen, in heilige boeken geschreven staat. 't Kind begrypt wel deze uitdrukking niet, maar de zalving waarmee 'n wèlafgericht verstandsbederver zoo'n woord uitspreekt, wint de moeite van 't verklaren uit. Ik vergiste me toen ik 't gebrek aan moed om naar zulke verklaringen te vragen, toeschreef aan den jeugdigen leeftyd. Integendeel, waar 't kind géén behoefte voelt aan op- | |
[pagina 303]
| |
heldering, geeft het blyk reeds te oud te wezen, reeds eenigszins afgericht tot tevredenheid met niet-weten, reeds bedorven alzoo. 't Is dan ook hierom dat we overal zoo zien aandringen op spoed in 't zaaien der beginselen van geloovery. Wie wachten zou tot de knaap oorzaak en reden begeerde te weten, liep gevaar z'n pogingen te zien mislukken. De geleerdste, de kundigste onderwyzer in de godsdienst, al ware hy de societate jesu, zou den stryd verliezen tegen elk onbedorven kind van tien jaren. Bederving van 't denkvermogen moet dus noodzakelyk voorafgaan, en de ouders helpen hierin dapper mee door 't wawelen over 'n Lieven-heertje die alles ziet... vervelend spook! Over de goedheid van God die ons regen en zonneschyn geeft... of 't hem wat kostte! Over z'n grootheid in 't onweer... 'n zonderlinge manier om zich te openbaren, en vooral om zich bemind te maken. Enz. Enz. Na dit alles is 't denkvermogen van het kind niet onbedorven, en dit verschaft gemakkelyk spel, niet alleen aan gegradueerde werfofficieren van de theologie, maar ook de allereenvoudigste kathechizeermeesters kunnen hun vertellinkjes zonder gevaar aan den man brengen. Welke ruimte blyft er over voor verstandigen twyfel of onderzoek, als 't heele kinderlyke gemoedje vervuld is van angst voor donder en bliksem? Want dat z'n allerliefst Lieve-heertje niet heel inschikkelyk is voor twyfelaars, werd hem geleerd.
Geleerd! Men ziet dat ik door 't afbreken van nummer 885, me niet zéér ver verwyderde van 't daarby behandelde onderwerp: Onderwys.
Ja, 't werd hem geleerd! Om de hersens te bederven, maakte men vooraf de zenuwen ziekelyk gevoelig. Prachtige zegepraal over 'n kind! Theologen, schaamt gy u niet? Neen ze schamen zich niet. En als bewys haal ik hier de volgende vertelling aan, die in myn jeugd zeer en vogue was. Ze zal wel te vinden zyn in deze of gene levensbeschryving van bellamy, waarin trouwens niet veel te beschryven valt, want aan heel veel anders dan 't maken van 'n paar dozyn onnoozele versjes heeft-i zich nooit schuldig gemaakt. |
|