Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij885.Heeft nu dit onderzoek my geleid tot ‘eerbied voor de opinie’ der Behouders omtrent ons Onderwys?
Met verwyzing naar 855, zeg ik ronduit: neen! Ook in hun streven mis ik de oprechtheid die 'n onmisbare voorwaarde is van 't zedelyk bruikbare, en ik zou voorzeker deze zaak hevig aanvallen indien ik leefde in 'n eeuw waarin ze op 't kussen zat. Tegenwoordig echter heeft de publicist andere vyanden te bestryden. De skolastiek van de middeleeuwen is overwonnen, of althans dit geven we voor. Op weinige uitzonderingen na, hebben we niet zoozeer kloosters te bestormen en priesters te bestryden, als wel zorg te dragen dat die andere korporatien met moderne namen 't monnikenwezen niet voortzetten. Dat dit in zekere maat het geval is met onze inrichtingen | |
[pagina 300]
| |
van Onderwys, komt me ontwyfelbaar voor. Met een glimlach zien we neer op de vermeende hoogheid van den clerc die lezen en schryven kon, en we jammeren over 't kinderachtig ontzag dat deze nietige bekwaamheid inboezemde.
‘Wat moet het peil van de algemeene intelligentie laag hebben gestaan in die dagen...
Wel mogelyk! Maar heerscht niet tegenwoordig gelyk misverstand onder 't gros van de bevolking? En zou men niet kunnen beweren dat hiertoe nog minder oorzaak is dan in de middeleeuwen, omdat het verschil in kennis tusschen de hoogere en de lagere standen veel geringer is dan toen? Het volk namelyk is iets sneller vooruitgegaan dan de geleerden, en de geringe man veel sneller dan de middelstand... waartoe niet zeer veel spoed noodig was. Volk en geringen hebben dus veel minder reden dan vroeger om de kaste der priesters als halfgoden te vereeren, en dezen zelf zyn veel misdadiger dan voorheen, wanneer ze hierop aanspraak-maken, of zelfs wanneer zy zich dien eerbied laten aanleunen. Ik vorder van de liberalen dat ze hun als nieuw voorgedaan kleed niet bederven met zulke oude lappen, en geloof 'n daad van rechtvaardigheid verricht te hebben, door 't wyzen op de mogelykheid dat zy die den geringen stand wenschen uittesluiten van Onderwys, inderdaad het goede beoogen. (856) Gelooven de liberalen niet aan deze mogelykheid? Is hun die ouwerwetsheid 'n gruwel? Geven ze voor, my verkeerd verstaan te hebben - 't zou de eerste keer niet wezen! - en vatten zy m'n humane beoordeeling der mogelyke dryfveeren van andersdenkenden op als toejuiching van die begrippen? Ik wensch het. Een beetje kruiziging over deze kettery zou me niet onaangenaam zyn. Met vreugd zie ik m'n veroordeeling te-gemoet, die ik - 'n konfidentie, lezer! - voorbedachtelyk uitlokte. Ik wilde de Liberalen hun eigen vonnis hooren uitspreken.
‘Dat wegdringen der hongerenden en dorstigen van den Boom der Kennisse, van de Bron des Levens, is verdoemelyk.’
Ja, en zelfs... behoudend. Daarom vooral hadt gy u daaraan niet mogen schuldig maken, o Liberalen, gy die beweert beter te weten, en u hooger plaats aanmatigt. Met welk recht veroordeelt gy de geest-aristokratie van de middeleeuwen, indien gyzelf den scheidsmuur tusschen ongeleerd en geleerd - godbeter't! - in-stede van dien omterukken, met gehuichelden schyn van welwillendheid slechts 'n weinig ver- | |
[pagina 301]
| |
plaatst? Gy die aandringt op gelykheid voor de wet, op erkenning van menschenrechten, meent ge den geringen stand tot menschen te maken, door na uw armzalig onderricht in lezen en schryven, halt te kommandeeren... als Neerlands God by 'n inktvlek? Komaan, Liberalen, wat minder huichelary als 't mogelyk is, en wat meer vryzinnigheid! De lyfeigenschap der middeleeuwen komt ons menschonteerend voor. Heeren en knechten wisten niet beter. Wy beweren beter te weten, en handelen daarnaar niet. De geestverstompende methode volgens welke aan onze voorouders het christendom gebracht werd, passen wy op onze verlichting toe, en nog altyd pronken wy met onze A-B-C-geleerdheid even-als de winfrids en willebrorden met hun kennis van den Hemel. Maar... zy waagden 't leven er by! Wie meent dat onze Maatschappy behoefte heeft aan twee-beenige lastdieren, verdient wel geen prys voor de liefelykheid van z'n oordeel, maar z'n stelsel komt edelmoedig voor, als men 't vergelykt by de geveinsde menschenliefde die op algemeene verlichting aandringt, en daarvan 't beste - d.i. in dit geval 't voordeeligste - voor zich behoudt. De werkman mag en moet op de school ontzenuwd worden tot er van hem geen opstand te vreezen is, maar 't Onderwys mag niet zóóver gaan dat-i zou kunnen aandringen op gelykstelling als mensch. Hy behoort te kunnen lezen, om in-staat te zyn by-gelegenheid 'n brief te bezorgen voor z'n heeren Meesters. Ook moet hy die kunst beoefend hebben om in woelige tyden de publikatien te verstaan, die straf bedreigen tegen wanordelykheid en oproer. En hy moet kunnen schryven ten-einde z'n naam te teekenen onder de krygsartikelen, wanneer de Maatschappy hem gebruiken wil als held en vaderlandredder. Wat daarbóven gaat, is den Liberalen uit den booze, en hierin gelyken zy - minus de oprechtheid altyd! - precies op de Behouders. 't Is vooral deze onoprechtheid die 't onderzoek naar de fouten in ons stelsel van Onderwys zoo moeielyk maakt. By 't africhten van paarden tot den wedren, weet men wat men wil. Zoolang men by de africhtery van den mensch hieromtrent in 't onzekere blyft, loopen we gevaar geen enkel doel te bereiken. 't Komt me voor, dat we thans de fouten van allerlei richtingen in ons stelsel vereenigen. De niet-onderwezene weet genoeg om pedant en aanmatigend te zyn. De meer bevoorrechte leerde te weinig om niet aanmatigend en pedant te wezen. 't Peil van de algemeene Ver- | |
[pagina 302]
| |
lichting is laag, en blyft laag.
't Is me zeer goed bekend dat ik de vraag of ons Onderwys behoefte heeft aan meer verspreiding of aan intensieve verbetering, geenszins beantwoord heb. Ik zal daarop terugkomen na vooraf gewezen te hebben op 't hoofdbezwaar, dat voorloopig àlle verbetering in den weg staat. En ook 't al of niet oorbare der inmenging van den staat, wensch ik later te behandelen. Ik vrees te zeer dat ik heden - bitter over den inhoud van 't stuk des heeren hemkes - blind mocht zyn voor 't onderscheid tusschen de staat en 't zonderling hoopjen uitverkorenen dat ten-onzent sedert 1848 regerinkje-speelt. |
|