Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij908.De natuur zegt ons dat vyftig boomen vermeerderd met vyftig boomen, honderd boomen uitmaken. Dit is niet bepaald, niet voorgeschreven door 'n Schepper of Wetgever, niet willekeurig vastgesteld door wien of wat ook... 't is noodzakelyk, 't is wáár: het IS! En, nog anders uitgedrukt, het is de wil van den jehovah dien ik noemde in 900 en 901. Wie vyftig boomen in z'n hof heeft, en dit getal wenscht vermeerderd te zien tot honderd, zal op geen andere wys z'n doel bereiken, dan door 't byplanten van vyftig andere | |
[pagina 340]
| |
boomen. Geen God, geen heilige, geen profeet, geen theoloog, kan bewerken dat z'n opdat bereikt wordt zonder gehoorzaamheid aan 't omdat van de Natuur, die niet toelaat dat vyftig en nog-eens vyftig, meer of minder zouden zyn, dan honderd. Een God die ànders wilde, moest ontheven worden van de Regeering over 't Heelal, 'n onttrooning waarmee zich in dat geval de logische noodzakelykheid terstond zeer handig belasten zou. Wie nu zoo'n God bidt om eens ditmaal, by-wyze van byzondere gunst, tevreden te zyn met negen-en-veertig boomen, met acht-en-veertig, met al wat men wil behalve de noodlottige vyftig, zou hem - by 't minste besef van integriteit aan zyn kant - boos-maken. Er staat geschreven - in den bybel zoowel als in de hersens van ieder denker - gy zult den Heere uwen God niet verzoeken, m.a.w. ge moogt hem geen malle dingen voorstellen. Dit ‘verzoeken’ nu is niet zoozeer aftekeuren omdat er kans bestaat dat God in onze zotterny zal toegeven - hy kàn niet! - als wel misdadig jegens onszelf. Al verleiden we God niet tot onmogelyk plichtverzuim, we begaan moord aan ons gezond verstand door de veronderstelling dat dit verleiden mogelyk wezen zou. Men meent hier misschien dat ik m'n voorbeeld te laag koos. ‘Wie zou zóó krankzinnig zyn, vraagt men? Dat verbod tegen 't “verzoeken van den Heer” doelt op wonderen... op 't verlangen van iets ongerymds... Al wat niet naar den aard der dingen geschieden moet zonder de minste tusschenkomst van 'n God, is juist even ongerymd als dat twee maal twee iets anders dan vier zouden uitmaken. Wat wy wenschen komt òf overeen met de wetten van de Natuur, òf 't komt daarmee niet overeen. In 't eerste geval is God overbodig. In het tweede onbevoegd. In beide gevallen machteloos. En toch wordt er gebeden, gebeden! Er wordt gebeden om regen en om droogte, om goeden oogst en om zege op den vyand... die óók bidt! Arme God! Zoo-even las ik in de vertellingen waarop de generaal trochu de fransche Assemblée Nationale onthaalt, de prachtige oorzaken die hem belet hebben vainqueur te zyn. Om te bewyzen dat-i tegen den oorlog gestemd was, geeft hy 'n testament te lezen, waarin daarvan getuigenis wordt afgelegd. Dit stuk begint met de woorden:
Je demande à Dieu d'écarter de mon pays les douloureuses épreuves | |
[pagina 341]
| |
qui le menacent...
Hierop volgt 'n kleine beschryving van die aanstaande ongelukken, waaruit men mag opmaken dat de man zich niet veel heil voorstelde van z'n bidden. Doch dit ga ik nu voorby, schoon 't my dienen kon als bewys voor 't wantrouwen op Gods macht, zoodra hy in konflikt geraakt met den aard der dingen, d.i. met myn God. Op 't eind smeekt onze vecht- en bidman nog-eens dat God Frankryk redden moge... Nu vraag ik of deze zotterny iets minder ongerymd is dan 't verlangen dat men om vyftig boomen tot honderd boomen te maken, ditmaal moge volstaan met het byvoegen van minder dan vyftig? |
|