niet-bestaan of 't eenmaal bestaan vanniets,
'n onmisbare voorwaarde. Wie 't niets ontkent, loochent de behoefte
aan goddelyke funktie. Waar niet niets was, kon niet geschapen
worden, en waar geen Schepper is, bestaat geen God.
Dit Niets nu is evenzeer 'n ongerymdheid als 't verward
Alles van ovidius.
Al ware 't mogelyk - en ik ontken deze mogelykheid - stof en ruimte
wegtedenken, dan zou toch immer met of tegen Gods wil, de
logische noodzakelykkeid bestaan hebben, juist de onmisbare voorwaarde
waarop al wat is - d.i. tevens al wat wezen kàn - berust. Met of
zonder aanwezige stof, waren Vervormer of Schepper beide, verplicht zich te
onderwerpen aan de waarheid, òf: dat tweemaal twee gelyk aan vier
was, òf: dat nà de Schepping tweemaal twee gelyk aan vier
wezen zou. 't Abstrakt besef dezer noodzakelykheid vloeit voort uit den
aard der dingen. Een God die scheppen wilde, ware dus a priori
onderworpen aan de logische eischen van de stof die-n-i zou te-voorschyn
roepen, aan de hoedanigheden alzoo die z'n eigen Maaksel moesten kenmerken,
vóór 't bestond. De ongerymdheid hiervan behoorde ieder in 't oog
te springen.
Of meent men dat wiskunstige waarheid onderworpen kan geweest
zyn aan de willekeur van 'n Schepper? In dit geval zou zelfs de voornaamste
hoedanigheid hem ontbroken hebben, dien-i op-straffe der vernietiging van z'n
arbeid, verplicht was aan 't geschapene meetedeelen. Een krankzinnige God is
géén God! De schryvers der oudste boeken van onzen bybel, schynen
dit te hebben ingezien, want in hun Genesis straalt 'n poging door, om
hem tegen de beschuldiging van krankzinnigheid in bescherming te nemen. De
dichter - 'n stout stuk, voorwaar! - laat God redeneeren. Hy schryft hem
overleg toe. Na 't verrichten van sommige gedeelten zyner taak,
onderzoekt de Schepper de doelmatigheid van 't afgewerkte. ‘En hy zag
dat het goed was.’ Zeer wel! Een redeneerende God erkent
onderworpen te zyn aan de wetten van de rede. Ook 't geloof aan zyn
bestaan mag en moet alzoo dááraan worden getoetst. Wat zou men
zeggen van 'n God wiens eigenschappen geen navraag konden lyden?
De vraag is en blyft, of hyzelf deze wetten heeft vastgesteld?
Zoo neen, en bestond de wiskunstige waarheid reeds
vóór de Schepping, dan was die Schepping onderworpen aan de
eischen van de logische noodzakelykheid, en de Almacht zou
vervallen, zonder welke God geen God, en alle Schepping onzin is.