Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën III (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën III
Afbeelding van Ideën IIIToon afbeelding van titelpagina van Ideën III

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.97 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (1.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën III

(1876)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

906.

't Woord natuurwet is naar m'n innige overtuiging, de bron geworden van een der grootste dwalingen waaronder de Mensheid gebukt gaat. Waar wetten zyn - aldus redeneert men op den klank af - moet 'n wetgever wezen, en men ziet niet in, dat de aard der dingen haar eigen wetgeving meebrengt, die de funktie van Wetgever tot 'n sinecure maakt. Er kàn geen God bestaan. Dit zal ieder inzien die onbeschroomd durft rondzien in den bajert van vertellingen waarin men voorgeeft ons hem te doen kennen. Z'n wezen is even onmogelyk als de ‘koude’ van ovidius, als de eigenschappen van dien Chaos, die wèl bezien geen eigenschappen waren. We zagen dan ook reeds hoe de heele omschryving van 't door-eengeward alles, neerkomt op 't zelfde niets waarmee ònze Genesis aanvangt.

 

Er was eenmaal niets, en God schiep.

 

Ik ga nu de oneerlyke pogingen voorby, om door veranderde opvatting van den grondtekst, dit scheppen te verwringen tot ‘vormen, vervormen, veranderen, herscheppen’ of zooiets. Ook de lezing dat de aarde woest en ledig ‘geworden’ was, baat ons niet. Zulke theologische uitvluchten verschuiven de kwestie, maar lossen niets op. Wie in 'n persoonlyken God gelooft, moet hem in zeer eigenlyken zin voor den Schepper houden, daar 't vóórbestaan van de grondstof, onafhankelyk van zyn Wil, in-stryd wezen zou met z'n veronderstelde Almacht. Tot de mogelykheid van Scheppen, is 't voorafgaand

[pagina 338]
[p. 338]

niet-bestaan of 't eenmaal bestaan vanniets, 'n onmisbare voorwaarde. Wie 't niets ontkent, loochent de behoefte aan goddelyke funktie. Waar niet niets was, kon niet geschapen worden, en waar geen Schepper is, bestaat geen God.

Dit Niets nu is evenzeer 'n ongerymdheid als 't verward Alles van ovidius.

Al ware 't mogelyk - en ik ontken deze mogelykheid - stof en ruimte wegtedenken, dan zou toch immer met of tegen Gods wil, de logische noodzakelykkeid bestaan hebben, juist de onmisbare voorwaarde waarop al wat is - d.i. tevens al wat wezen kàn - berust. Met of zonder aanwezige stof, waren Vervormer of Schepper beide, verplicht zich te onderwerpen aan de waarheid, òf: dat tweemaal twee gelyk aan vier was, òf: dat nà de Schepping tweemaal twee gelyk aan vier wezen zou. 't Abstrakt besef dezer noodzakelykheid vloeit voort uit den aard der dingen. Een God die scheppen wilde, ware dus a priori onderworpen aan de logische eischen van de stof die-n-i zou te-voorschyn roepen, aan de hoedanigheden alzoo die z'n eigen Maaksel moesten kenmerken, vóór 't bestond. De ongerymdheid hiervan behoorde ieder in 't oog te springen.

Of meent men dat wiskunstige waarheid onderworpen kan geweest zyn aan de willekeur van 'n Schepper? In dit geval zou zelfs de voornaamste hoedanigheid hem ontbroken hebben, dien-i op-straffe der vernietiging van z'n arbeid, verplicht was aan 't geschapene meetedeelen. Een krankzinnige God is géén God! De schryvers der oudste boeken van onzen bybel, schynen dit te hebben ingezien, want in hun Genesis straalt 'n poging door, om hem tegen de beschuldiging van krankzinnigheid in bescherming te nemen. De dichter - 'n stout stuk, voorwaar! - laat God redeneeren. Hy schryft hem overleg toe. Na 't verrichten van sommige gedeelten zyner taak, onderzoekt de Schepper de doelmatigheid van 't afgewerkte. ‘En hy zag dat het goed was.’ Zeer wel! Een redeneerende God erkent onderworpen te zyn aan de wetten van de rede. Ook 't geloof aan zyn bestaan mag en moet alzoo dááraan worden getoetst. Wat zou men zeggen van 'n God wiens eigenschappen geen navraag konden lyden?

De vraag is en blyft, of hyzelf deze wetten heeft vastgesteld?

Zoo neen, en bestond de wiskunstige waarheid reeds vóór de Schepping, dan was die Schepping onderworpen aan de eischen van de logische noodzakelykheid, en de Almacht zou vervallen, zonder welke God geen God, en alle Schepping onzin is.

[pagina 339]
[p. 339]

Zoo ja, dan maakte hy zich schuldig aan 'n bespottelyke overbodigheid, door 't vaststellen van iets dat reeds bestond vóór en dus zònder zyn tusschenkomst. Een overtollige God is alweer géén God.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken