Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij905.Nog-eens erken ik dat de vragen die ik den leerling in den mond legde, niet gedaan worden. By behandeling van de gewone klassieken wordt-i daarvan weerhouden door de schoolsche kleur waarin ze zich aan hem vertoonden. By 't onderwys in godsdienstzaken schrikt hem de heiligheid af.
Indien hy echter vroeg? Indien hy aandrong op verklaring?
Elke onderwyzer kan hem zeggen dat geen Romein de vertellingen van den dichter letterlyk opnam. Ligt dan het denkbeeld zoo ver, dat ook de joodsche wordingsgeschiedenis slechts gegeven werd als inleiding tot 'n drama? Zou men niet den yveraar voor 'n nieuwe godsdienst die de Metamorfozen maken wilde tot bybel, voor krankzinnig houden? Waarom aanbidden we hier, wat we ginds minachten? Is dit niet 'n gevolg van de biologie waarop ik doelde in de nummers 895, 896, 897, 898, 899? Dat ovidius zonderling omspringt met de natuurwetten, is waar. Hoe hoog ik z'n talent waardeer - niet hoog genoeg evenwel, om z'n beschryving te stellen boven de grandioze Genesis waarin géén talent is! - toch neem ik 't hem heel kwalyk dat-i niet eenig gebruik maakte van wat lang vóór hem door grieksche wysgeeren over z'n onderwerp gezegd was, 't Zou 'n belangryk werk zyn, al de stukken by-een | |
[pagina 337]
| |
te brengen, waarin men sedert onheugelyke tyden zich moeite gegeven heeft om allerlei mysterien in de plaats te stellen van deze ééne: ER IS. (175) Altyd poogde men zekeren Wil, zekere Kracht te vinden buiten den aard der dingen zelf. Wie vragen mocht naar de oorzaak van dit kinderachtig streven, antwoord ik met de woorden van den onderwyzer: ‘dit geschiedde om 'n passend begin te geven aan de vermakelyke geschiedenissen die volgen zouden.’ Of... was dit streven niet kinderachtig, en integendeel misdadig? Zou misschien 't ware antwoord op de vraag naar de oorzaak der verwarring, dit zyn: ‘Natuurwetten... nu ja! Maar buiten en boven die wetten een deus die ze vaststelde, uitvaardigde en handhaaft, en in wiens naam men heerschen kan. Een Drutni die lust heeft in de eerstelingen van bogert, stal en kudde, jazelfs uit het huwelyksbed!’ |
|